Instantie: Commissie gelijke behandeling, 12 juli 1993

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Voor de receptionisten die bij de wederpartij werken gelden
kledingvoorschriften. Deze voorschriften zijn per geslacht verschillend.
Volgens verzoekster hebben de mannelijke receptionisten meer keuzevrijheid
in de samenstelling van hun werkkleding dan de vrouwelijke receptionisten.
De Commissie oordeelt dat de kledingvoorschriften niet dusdanig
verschillen dat de wederpartij hiermee onderscheid naar geslacht maakt.
Geen strijd met de WGB.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 4 maart 1992 verzocht mevrouw S. te Utrecht (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid haar
oordeel uit te spreken over de vraag of het Ziekenhuis Overvecht te
Utrecht (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid naar geslacht
maakt/heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling van
mannen en vrouwen.

1.2. De wederpartij hanteert tijdens werktijden voor haar receptionisten
kledingvoorschriften. Deze kleding- voorschriften zijn per geslacht
verschillend. Volgens verzoekster hebben de mannelijke receptionisten meer
keuzevrijheid in de samenstelling van hun werkkleding dan de vrouwelijke
receptionisten. Verzoekster is van mening dat de kledingvoorschriften die
de wederpartij hanteert in strijd zijn met de wetgeving gelijke
behandeling van mannen en vrouwen.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder de gelegenheid gehad hun
standpunten schriftelijk toe te lichten.

2.2. De Commissie heeft partijen vervolgens uitgenodigd hun standpunten
nader toe te lichten tijdens een zitting op 27 mei 1993. Partijen hebben
van deze uitnodiging geen gebruik gemaakt.

De beraadslagingen hebben plaatsgevonden op 27 mei 1993. Daarbij waren
aanwezig: – dhr prof. mr P.F. van der Heijden (Kamervoorzitter) – mw prof
mr J.E. Goldschmidt (lid Kamer) – mw drs A.J. Huber (lid Kamer) – mw mr
I.M.C.V.T. Kiebert (lid Kamer) – mw mr C.B. Mol-Bronkhorst (lid Kamer) –
mw drs C.M. Sjerps (secretaris).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een ziekenhuis. De receptionisten die bij de
wederpartij werken, zijn sinds medio mei 1991 verplicht om dienstkleding
te dragen. Dit kledingvoorschrift is gebaseerd op de ‘Uitvoeringsregeling
voorgeschreven kleding’, welke in de CAO voor het Ziekenhuiswezen is
opgenomen. Bij de wederpartij werken 16 receptionisten. Er is een dag- en
een nachtploeg. De dagploeg is tussen 7.00 uur en 23.15 uur werkzaam. In
de dagploeg werken zeven vrouwen en een man in vaste dienst. Deze ploeg
wordt aangevuld door drie vrouwelijke oproepkrachten. De nachtploeg is
tussen 22.45 uur en 7.00 uur werkzaam. In de nachtploeg werken drie mannen
in vaste dienst en drie mannen op oproepbasis. Tussen de dag- en
nachtploeg verschillen de eisen voor het dragen van dienstkleding. De
reden voor dit verschil is dat de wederpartij er belang aan hecht dat de
receptionisten overdag herkenbaar zijn. ’s Nachts is de drukte van
bezoekers duidelijk minder dan overdag en acht de wederpartij de
herkenbaarheid minder van belang.

3.2. Per 9 januari 1991 gelden de volgende kledingvoorschriften. De mannen
van de nachtploeg dienen een voorgeschreven overhemd te dragen, waarbij
zij uit twee soorten kunnen kiezen. Dit kan eventueel worden aangevuld met
een donkerblauwe sweater of trui. Voor de aanschaf van deze sweater of
trui ontvangen zij een vergoeding. Voor de man die in de dagploeg werkt,
geldt als voorschrift dat hij een grijze broek, een stropdas, een blauwe
blazer of donkerblauwe sweater of trui moet dragen. Verder is hij vrij in
de keuze van zijn kleding. De voorgeschreven kleding voor de mannen wordt
niet door de wederpartij verstrekt, maar wel vergoed.

Voor de vrouwen geldt als kledingvoorschrift, een voorgeschreven rok,
blouse en blazer. Deze kleding wordt door de wederpartij aangeschaft en
verstrekt. De vrouwen mogen aan deze kleding een donkerblauwe sweater of
trui (uit eigen collectie) toevoegen als de temperatuur van de werkplek
dit noodzakelijk maakt. Variatie in rok, blouse of blazer staat de
wederpartij niet toe.

Per brief d.d. 11 maart 1992 deelde de wederpartij aan de medewerkers van
de receptie de volgende aanvullingen op de kledingvoorschriften mee. Vanaf
maart 1992 kregen de vrouwen de mogelijkheid om op eigen kosten een
donkerblauwe broekrok te dragen. Vanaf januari 1993 zou de wederpartij de
broekrokken gaan bekostigen. Ook mogen de vrouwen een jasje of alleen een
blouse dragen. In de maanden met een ‘R’ mogen zij een donkerblauwe trui
(uit eigen collectie) dragen. Voorts zijn de volgende combinaties
toegestaan: – passend T-shirt onder de blouse; – passende coltrui onder
de blouse; – passende shawl onder de blouse. In deze brief staat over de
kledingvoorschriften van de mannen dat zij verplicht zijn een stropdas te
dragen, tenzij er sprake is van een zomertemperatuur van boven 25 graden
Celsius.

De wederpartij heeft aangegeven ongeveer begin 1993 een donkerblauwe broek
toe te voegen aan de dienstkleding die voor de vrouwen geldt. De broek
dient echter uit de eigen kledingcollectie van de vrouwen te komen. Tot
dat moment was het dragen van een eigen, bij de dienstkleding passende,
donkerblauwe broek niet geoorloofd. Bovendien geldt vanaf 1 januari 1993
dat alle mannen, dus ook de man in dagdienst, een voorgeschreven uniform
overhemd dienen te dragen dat door de wederpartij wordt verstrekt.

3.3. De keuze van de dienstkleding van de vrouwen is als volgt tot stand
gekomen. De wederpartij heeft een modeshow gehouden waarin de rokken en
blazers werden getoond. De vrouwen konden kiezen welke kleding zij wensten
te dragen. Hierbij werd als regel gehanteerd dat de meeste stemmen golden.
De blousen hebben zij op dezelfde manier uitgezocht. Zij hadden hierbij
de keuze uit een stuk of drie blouses.

De stomerijkosten voor de voorgeschreven kleding voor de mannen en vrouwen
worden door de wederpartij vergoed.

De standpunten van partijen

3.4. Verzoekster is van mening dat de wederpartij, door de mannelijke
receptionisten meer keuzevrijheid te bieden in de samenstelling van hun
werkkleding dan aan de vrouwelijke receptionisten, in strijd handelt/heeft
gehandeld met de wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Verzoekster verwijt de wederpartij starheid wat betreft het bepalen van
de dienstkleding van de vrouwen ‘onder de taille’. Zij stelt dat hetgeen
‘onder de taille’ wordt gedragen niet belangrijk is, nu de werkzaamheden
van de receptionisten voornamelijk met de benen onder de balie worden
uitgevoerd. Hoewel de uitbreiding van de dienstkleding van de vrouwen met
een broekrok een stap in de goede richting is, meent verzoekster dat de
keuzevrijheid van de vrouwen in de samenstelling van hun dienstkleding nog
steeds in geen enkele verhouding staat tot de keuzevrijheid van haar
mannelijke collega’s.

3.5. De wederpartij brengt het volgende naar voren. Zij vindt het
tegenover haar klanten belangrijk een hotelmatige uitstraling te hebben.
Daarom hecht zij eraan dat haar werknemers herkenbaar zijn. Dit bereikt
zij door aan de vrouwen uniforme kleding voor te schrijven. Aangezien er
in de dagploeg maar een mannelijke receptionist werkt, speelt de
uniformiteit bij hem een minder grote rol. Hij dient echter ook herkenbaar
te zijn. Dit wordt gerealiseerd door hem een blazer en stropdas te laten
dragen. De wederpartij stelt dat als de dagploeg grotendeels uit mannen
had bestaan, de nadruk op uniformiteit bij de mannen had gelegen. De reden
waarom de nachtploeg aan minder strenge kledingvoorschriften is
onderworpen dan de dagploeg, is dat de wederpartij de uniformiteit en
representativiteit ’s nachts minder van belang acht.

Voorts wijst de wederpartij erop dat de dienstkleding door de diverse
groepen zelf is uitgekozen. De invulling van het kledingvoorschrift is
vooral praktisch gericht, waarbij ook het ziekenhuisbudget een rol speelt.
Volgens de wederpartij bestaat bij de overige werknemers geen gevoel van
discriminatie en spreekt verzoekster alleen voor zichzelf.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij op het punt van de
arbeidsvoorwaarden in strijd met artikel 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek (BW)
handelt/heeft gehandeld, door verschillende kledingvoorschriften te
hanteren voor de vrouwelijke en mannelijke receptionisten.

4.2. Lid 1 van artikel 7A:1637ij BW schrijft voor dat de werkgever in de
arbeidsvoorwaarden geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen.

In artikel 7A:1639 b BW is bepaald dat de werkgever bevoegd is om aan
werknemers voorschriften op te leggen omtrent het verrichten van arbeid
alsmede die, welke strekken ter bevordering van de goede orde in de
onderneming des werkgevers. Voorwaarde is dat deze voorschriften zijn
gegeven binnen de perken van de wet of verordening, van overeenkomst of
reglement.

4.3. Alvorens in te gaan op de onderhavige zaak, maakt de Commissie eerst
een aantal algemene opmerkingen over de verhouding tussen regelgeving ten
aanzien van kleding en de wetgeving gelijke behandeling.

Uit hoofde van artikel 7A:1639b BW is de werkgever bevoegd voorschriften
te geven met betrekking tot het dragen van uniforme kleding of
dienstkleding tijdens de uitoefening van de werkzaamheden. Deze
voorschriften dienen voor mannen en vrouwen in dezelfde werkomstandigheden
gelijkelijk te gelden. Een voorschrift dat alleen geldt voor mannen of
voor vrouwen, die overigens in dezelfde omstandigheden verkeren, is in
strijd met artikel 7A:1637ij BW. Een overgangsregeling die wordt getroffen
ter opheffing van een situatie die in strijd is met artikel 7A:1637ij BW,
komt ten gevolge daarvan zelf eveneens in strijd met deze wetsbepaling.

Een verschil in kledingvoorschriften tussen mannen en vrouwen is
toegestaan voor zover dit verschil functioneel is en voor vrouwen niet
leidt tot een belemmering in gelijke kansen.

Indien een kledingvoorschrift geldt, dient de daarvoor gevraagde bijdrage
of de daarvoor gegeven vergoeding voor mannen en vrouwen op gelijke wijze
de door hen te maken kosten te dekken.

Een vergoeding voor verplicht voorgeschreven kleding is direct gekoppeld
aan de inconvenientie van het gebrek aan de mogelijkheid om de eigen
kleding te dragen. Het verstrekken van zo’n vergoeding levert geen
ongelijke behandeling op ten opzichte van medewerkers in andere functies
die niet verplicht zijn uniforme kleding of dienstkleding te dragen.

4.4. Wat betreft de in het geding zijnde vraag overweegt de Commissie als
volgt. In het onderhavige geval geldt voor zowel de mannelijke als de
vrouwelijke receptionisten een kledingvoorschrift. De vraag is of deze
voorschriften per geslacht zodanig verschillen dat dit ertoe leidt dat zij
in strijd met de wet zijn.

In de nachtdienst werken alleen mannelijke receptionisten. De enige
kledingvoorschriften die voor hen gelden, zijn dat zij een voorgeschreven
overhemd moeten dragen en dat, indien zij een trui of een sweater dragen,
deze donkerblauw van kleur moet zijn. De aard van het werk van de
receptionisten in de nachtdienst, brengt met zich mee dat het minder van
belang dat is zij herkenbaar zijn dan de receptionisten in dagdienst.
Daarom heeft de wederpartij ervoor gekozen om voor de receptionisten in
dag- en nachtdienst andere kledingvoorschriften te hanteren. Er is
derhalve een functioneel verschil tussen de kledingvoorschriften die ‘s
nachts en overdag gelden voor de receptionisten. Dit in overweging
nemende, zal de Commissie de kledingvoorschriften die op verzoekster van
toepassing zijn slechts vergelijken met de kledingvoorschriften die gelden
voor de mannelijke receptionist die in de dagdienst werkt.

4.5. Het voornaamste verschil tussen de kledingvoorschriften is, dat de
man die in dagdienst werkt zelf mag kiezen wat voor een broek, blazer of
trui hij aantrekt (mits deze aan de voorgeschreven kleur voldoen), terwijl
de vrouwen een rok, blouse en blazer moeten dragen die door de wederpartij
worden verstrekt. Hier staat tegenover dat de vrouwen enige inbreng hebben
gehad in de keuze van hun dienstkleding, nu hen de mogelijkheid is geboden
om van te voren uit een aantal kledingstukken te kiezen. Ook hebben zij
enige keuzevrijheid in hetgeen zij ‘onder de taille’ wensen de dragen. De
wederpartij heeft hen (inmiddels) immers de mogelijkheid gegeven om in
plaats van rokken, broekrokken of broeken te dragen. Evenals de rokken
worden de broekrokken sinds januari 1993 door de wederpartij verstrekt en
betaald. De vrouwen krijgen, in tegenstelling tot de mannen, voor de
broeken geen vergoeding. De Commissie is van oordeel dat, nu de
wederpartij wel de rokken en broekrokken van de vrouwen vergoed, de
vergoeding voor mannen en vrouwen op gelijke wijze de door hen te maken
kosten dekt. Wat betreft de voorgeschreven blouses, merkt de Commissie op
dat sinds 1 januari 1993 ook de man in dagdienst een door de wederpartij
verstrekt overhemd dient te dragen.

4.6. Het bovenstaande in overweging nemende, komt de Commissie tot het
oordeel dat de verschillen in de kledingvoorschriften die gelden voor de
mannelijke en vrouwelijke receptionisten in dagdienst niet dusdanig zijn
dat zij ertoe leiden dat de voorschriften in strijd met de Wet zijn.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de kledingvoorschriften voor
de mannelijke en vrouwelijke receptionisten niet dusdanig verschillen dat
het Ziekenhuis Overvecht te Utrecht hiermee jegens mevrouw
S. te Utrecht onderscheid naar geslacht maakt/heeft gemaakt in strijd
met artikel 7A: 1637ij Burgerlijk Wetboek.

Rechters

dhr prof. mr P.F. van der Heijden (Kamervoorzitter), mw prof mr J.E.Goldschmidt (lid Kamer), mw drs A.J. Huber (lid Kamer), mw mr I.M.C.V.T.Kiebert (lid Kamer), mw mr C.B. Mol-Bronkhorst (lid Kamer), mw drs C.M.Sjerps (secretaris).