Instantie: President Rechtbank ‘s-Gravenhage, 2 juli 1993

Instantie

President Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Vader is strafrechtelijk veroordeeld wegens ontucht met eiseres.
Eiseres vordert voorschot van ƒ 15.000,- voor de geleden immateriele
schade. Beide partijen geven aan dat zij alleen een behandeling van de
zaak in kort geding voorstaan. Ten gevolge hiervan onderwerpt de rechter
de vordering aan een ruimere toetsing dan gebruikelijk is. Nu eiseres in
het kader van adoptie aan de zorg van gedaagde is toevertrouwd en aldus
in bijzondere mate op bescherming aanspraak heeft, wordt hem het gepleegde
seksueel misbruik zwaarder aangerekend. Met betrekking tot de omvang van
de schade gaat de rechter ervan uit dat eiseres het beste zelf kan
beoordelen door wiens toedoen zij het meeste schade heeft geleden.
Toegekend wordt ƒ 10.000,- immateriele schadevergoeding.

Volledige tekst

1. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 24 juni 1993
staat het navolgende tussen partijen vast:

– Eiseres, afkomstig uit Colombia, is in 1980 door gedaagde en zijn
echtgenote geadopteerd. Zij is thans 21 jaar oud.

– Gedaagde is bij vonnis van deze rechtbank d.d. 17 juli 1992 veroordeeld
wegens het plegen van ontucht met zijn minderjarig kind, zijnde eiseres,
meermalen gepleegd in het tijdvak 1982 tot en met 1986.

– Op verzoek van eiseres is bij vonnis van deze rechtbank d.d. 23
september 1992 de adoptie herroepen.

2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer

2.1. Eiseres vordert – zakelijk weergegeven – gedaagde te veroordelen tot
betaling van een voorschot ad ƒ 15.000,- terzake van immateriele schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die
van voldoening, met nevenvordering.

2.2. Zij stelt dat door het frequent seksueel misbruik door gedaagde haar
psychische en lichamelijke integriteit ernstig is geschonden. Gedaagde
heeft aldus jegens eiseres een onrechtmatige daad gepleegd, waardoor zij
grote geestelijke schade heeft geleden en nog lijdt.

2.3. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3. Beoordeling van het geschil

3.1. Beide partijen hebben aangegeven dat zij, gelet op het belang dat zij
zeggen te hebben bij een snelle en eenmalige behandeling van dit voor hen
pijnlijke en emotioneel belastende geschil, alleen een oordeel in kort
geding willen krijgen. Onder deze omstandigheden zal de vordering in kort
geding aan een ruimere toetsing worden onderworpen dan gebruikelijk is bij
vorderingen tot betaling van een geldsom c.q. ter verkrijging van een
voorschot op schadevergoeding en kan een eventueel restitutierisico buiten
beschouwing blijven.

3.2. Met zijn handelen heeft gedaagde op zeer ernstige wijze inbreuk
gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van eiseres, zoals
zij stelt. Dit valt hem met nog meer nadruk aan te rekenen, nu eiseres
niet in het gezin van gedaagde is geboren, in het kader van adoptie aan
zijn zorg was toevertrouwd en aldus in bijzondere mate op bescherming
aanspraak had.

3.3. Gedaagde, die het tot hem gerichte verwijt heeft erkend, heeft wel
ter discussie gesteld of de door eiseres geleden schade niet gedeeltelijk
moet worden toegeschreven aan het – evenzeer vaststaande – feit dat
eiseres voordat zij naar Nederland kwam, reeds door een ander dan gedaagde
is misbruikt.

3.4. Het is, gelet op de duur en de frequentie van het door gedaagde
gepleegde misbruik, voldoende waarschijnlijk dat eiseres zoveel
(geestelijke) schade is toegebracht als waarvoor zij thans vergoeding
verlangt.

Bovendien moet er van worden uitgegaan dat eiseres in beginsel zelf het
beste kan beoordelen, door wiens toedoen zij het geestelijk letsel heeft
opgelopen waarvoor zij genoegdoening vraagt. De behandeling ter zitting
heeft voldoende duidelijk gemaakt dat zij zich in deze beoordeling niet
vergist.

Dit discussiepunt zal verder blijven rusten.

3.5. Uit de door eiseres overgelegde, door gedaagde niet betwiste,
verklaringen van X van het RIAGG en stagementor Y en diens echtgenote
blijkt dat bij eiseres sprake is van een groot aantal psychische en
lichamelijke klachten. Met hulp van het RIAGG volgt zij thans een
behandeling die nog niet is afgerond. Naar verwachting zal het
verwerkingsproces nog geruime tijd in beslag nemen.

3.6. Eiseres heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat voor haar – onder de
gegeven omstandigheden – alleen een geldbedrag tot vergoeding van de door
haar geleden schade kan dienen. Gedaagde heeft weliswaar gesteld dat ook
op andere manieren haar leed kan worden beperkt waartoe hij heeft
aangeboden om samen met eiseres een therapie te volgen, doch eiseres heeft
een dergelijk aanbod – om begrijpelijke redenen – steeds van de hand
gewezen. Deze afwijzing mag daarom niet ten nadele van eiseres worden
uitgelegd.

3.7. Uit het bovenstaande volgt dat de door eiseres gevorderde
schadevergoeding in beginsel toewijsbaar is. Bij de vaststelling van de
hoogte van het toe te wijzen bedrag dient echter ook de draagkracht van
gedaagde in het oog gehouden te worden. Op grond van het inkomen van
gedaagde, de op hem drukkende vaste lasten en het feit dat hij nog de zorg
heeft voor twee opgroeiende kinderen, een en ander zoals eiseres feitelijk
ook niet heeft betwist, moet worden geoordeeld dat integrale toewijzing
van de vordering tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen voor gedaagde en
zijn gezin zou leiden.

3.8. Eiseres heeft ter zitting tot uitdrukking gebracht gedaagde met de
hoogte aan schadevergoeding te willen treffen. Dit vonnis is er niet in
de eerste plaats voor om aan te geven of deze gedachtengang begrijpelijk
is. Zij is in elk geval onjuist, indien en voor zover daarmee beoogd wordt
om gedaagde financieel tot een prestatie te dwingen waartoe hij niet in
staat is.

3.9. Gelet op het hiervoor onder 3.7. en 3.8. overwogene zal het voorschot
aan schadevergoeding worden vastgesteld op ƒ 10.000,-. Daarbij zal,
overeenkomstig het uitdrukkelijke verzoek van eiseres, worden bepaald dat
dit bedrag in een keer aan eiseres dient te worden betaald. Hierbij wordt
overwogen dat het belang dat gedaagde heeft bij de mogelijkheid een
dergelijk bedrag in termijnen te betalen niet opweegt tegen het manifeste
belang dat eiseres heeft bij een snelle en eenmalige afdoening van deze
zaak ter vermijding van verdere confrontaties. Voor een rentebedrag bij
vertraagde betaling als aanvulling op deze som, zoals gevraagd, bestaat
geen aanleiding.

3.10. Gedaagde zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij,
worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Het andersluidende
pleidooi van gedaagde om compensatie van kosten in overweging te nemen
wordt gepasseerd, reeds omdat het door hem voor deze procedure gedane
betalingsaanbod – waaraan hij overigens geen uitvoering had gegeven –
achterblijft bij het in dit vonnis vastgestelde bedrag.

4. Beslissing

De President: Veroordeelt gedaagde om, binnen zes weken na betekening van
dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen
een bedrag van ƒ 10.000,- als voorschot ter zake van vergoeding van
immateriele schade.

Veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusvere aan de zijde
van eiseres begoot op 1.300,– waarvan ƒ 300,– aan griffierrecht, op de
voet van artikel 57b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te
betalen aan de griffier van deze rechtbank.

Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst het meer of anders gevorderde af.

Rechters

Mr. Holtrop