Instantie: Rechtbank Amsterdam, 6 januari 1993

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Eiseres vordert ƒ 20.000,= materiele en immateriele schadevergoeding na
incest. In kort geding was reeds een voorschot van ƒ 5.000,= toegewezen
(vonnis 23 mei 1990). Rekening houdende met gedaagdes financiele situatie
oordeelt de rechtbank een bedrag van ƒ 20.000,= immateriele
schadevergoeding billijk. Ook de materiele schadevergoeding ad ƒ 4.712,50
wordt toegewezen.

Volledige tekst

VERLOOP VAN DE PROCEDURE.

Bij conclusie van eis heeft eiseres gesteld en gevorderd overeenkomstig
de inleidende dagvaarding. Bij conclusie van antwoord met bewijsstukken
heeft gedaagde de vordering bestreden. Bij conclusie van repliek, eveneens
met bewijsstukken, heeft eiseres haar vordering verminderd. Bij conclusie
van dupliek is gedaagde de vordering blijven bestrijden. Daarna hebben
partijen de zaak door hun procureurs doen bepleiten. De procureur van
eiseres deed zulks aan de hand van nadien overgelegde pleitnotities,
waaraan werd gehecht een grosse van een tussen partijen op 23 mei 1990
door de president van deze rechtbank in kort geding gewezen vonnis.
Tenslotte hebben partijen stukken overgelegd ter verkrijging van vonnis.

GRONDEN VAN BESLISSING.

1. als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende)
weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van
overgelegde bewijsstukken staat in dit geding het volgende vast:

a. eiseres is door gedaagde, haar vader seksueel misbruikt in een periode,
die zich in ieder geval uitstrekte van haar 13de tot aan haar 22ste;

b. dit seksueel misbruik bestond onder meer hieruit dat eiseres gedaagdes
geslachtsdelen moest aanraken en hem moest aftrekken en dat gedaagde
eiseresses blote lichaam betastte;

c. gedaagde heeft eiseres gedwongen tot geheimhouding door haar te dreigen
dat hij haar naar een internaat zou sturen en dat haar ouders zouden
scheiden, indien zij het aan haar moeder zou vertellen;

d. na aangifte door eiseres bij de gemeentepolitie te Amsterdam op 12
november 1987 -eiseres was toen 32 jaar- is de Officier van Justitie een
strafvervolging tegen gedaagde begonnen, waarin deze echter als gevolg van
de wetswijziging, waarbij de meerderjarigheidsgrens werd verlaagd tot
achttien jaar, niet ontvankelijk werd verklaard;

e. na een individuele behandeling in de jaren 1986 en 1987 is eiseres in
laatstgenoemd jaar van 11 mei tot 23 augustus opgenomen geweest in het
instituut voor psycho-sociale hulpverlening “Sonnehaert” te Zeist, welke
instelling haar verwees naar het dagcentrum van het Dercksen Centrum te
Amsterdam;

f. in dit dagcentrum is eiseres part-time opgenomen geweest van 31
augustus 1987 tot 2 november 1988;

g. via nazorgcontact bij het RIAGG Centrum/Oud West is eiseres in december
1989 in het kader van weer individuele hulpverlening in behandeling
gekomen bij de Stichting Tegen Haar Wil te Amsterdam;

h. eiseres, thans 37 jaar oud, volgt deze behandeling nog steeds en zal
deze blijven volgen;

i. bij het hiervoor genoemde vonnis van 23 mei 1990 werd gedaagde
veroordeeld om aan eiseres, bij wijze van voorschot en ter nadere
verrekening met hetgeen hij ten grond verschuldigd zal blijken te zijn,
te betalen een bedrag van ƒ 5.000,= uit hoofde van door haar als gevolg
van gedaagdes gedrag geleden immateriele schade; aan deze veroordeling
heeft gedaagde inmiddels voldaan.

2. Na eisvermindering vordert eiseres de veroordeling van gedaagde om aan
haar -naast het hiervoor onder 1.i. genoemde bedrag- nog ƒ 20.000,= te
betalen met rente en kosten uit hoofde van voor haar uit eiseres
gedragingen voortvloeiende schade. Dit bedrag bestaat in de eerste plaats
uit ƒ 4.712,50 aan materiele schade waartoe zij stelt dat zij heeft moeten
betalen:

– ƒ 1.312,50 aan het hiervoor onder 1.e. genoemde instituut Sonnehaert,
welk gedeelte van de aan dit instituut verschuldigde kosten niet van
rijkswege zijn vergoed;

– ƒ 100,= aan eigen bijdrage rechtshulp, die zij aan haar advocaat heeft
moeten betalen;

– ƒ 300,= aan in verband met deze zaak staande reis-, telefoon- en
portokosten;

– ƒ 3.000,= aan kosten van verhuizing, waartoe zij zich gedwongen zag
omdat zij na het verlaten van de ouderlijke woning daar om de hoek woonde,
vanwaaruit zij zicht had op haar vroegere slaapkamer, terwijl gedaagdes
auto steeds voor haar deur stond.

Dit totaal bedrag van ƒ 4.712,50 ligt als onvoldoende weersproken voor
toewijzing gereed, nu gedaagde zich op dit punt heeft gerefereerd aan het
oordeel van de rechtbank.

4. Het hiervoor onder 2. genoemde bedrag bestaat in de tweede plaats uit
een bedrag van nog ƒ 15.287,50 aan immateriele schade. Gedaagde betwist
de omvang van deze schade. In dit verband verschillen partijen in het
bijzonder van mening over de (verdere) aard van het seksuele misbruik en
de duur ervan. Eiseres stelt dat gedaagde ermee is begonnen, toe zij negen
jaar oud was en ermee is doorgegaan tot haar dertigste jaar, zij het dat
zij vanaf haar 22ste jaar -toen zij de ouderlijke woning verliet- erin
slaagde om gedaagde af te weren, en dat gedaagde haar regelmatig heeft
gedwongen tot geslachtsgemeenschap, al hetgeen gedaagde ontkent.

5. De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt een van partijen tot
bewijsvoering toe te laten. Reeds het gedrag van gedaagde, als hiervoor
onder 1.a. tot en met c. vastgesteld, rechtvaardigt het na eisvermindering
gematigde en billijk voorkomende -bij pleidooi afgeronde- bedrag van ƒ
20.000,= aan immateriele schade waarop het in kort geding toegewezen
bedrag van ƒ 5.000,= in mindering strekt, ook wanneer rekening wordt
gehouden -zoals eiseres zelf ook reeds- met gedaagdes financiele situatie
als door hem in dit geding uiteengezet. Dit geldt temeer waar eiseres geen
genoegdoening heeft kunnen putten uit een gedaagde veroordelend
strafvonnis.

6. Ook aan gedaagdes ontkenning dat hij eiseres tot de door hem toegegeven
handelingen heeft gedwongen, gaat de rechtbank voorbij. Het belang daarvan
valt in het niet bij de wel vaststaande omstandigheid dat het hier gaat
om een vader, die in plaats van zijn zorg uit te strekken over zijn
opgroeiende dochter zich met misbruik van zijn positie jegens haar heeft
schuldig gemaakt aan haaks op deze zorgplicht staande seksuele gedragingen,
waarvan langdurig leed en verdriet alsmede gederfde levensvreugde de
voorzienbare en gedaagde dan ook geheel toe te rekenen gevolgen waren.

7. Al het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING.

De rechtbank:

-veroordeelt gedaagde om naast hetgeen waartoe hij reeds bij vonnis in
kort geding werd veroordeeld aan eiseres te betalen een bedrag van ƒ
19.712,50 (NEGENTIENDUIZEND ZEVENHONDERDENTWAALF GULDEN EN VIJFTIG CENT)
met de wettelijke rente daarover sedert 24 juni 1991 tot de dag der
voldoening;

-verwijst gedaagde in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan
de zijde van eiseres begroot op en als volgt te voldoen:

-aan eiseres ƒ 150,= als vergoeding voor bij haar gevallen kosten aan
vastrecht en

aan de griffier van deze rechtbank ƒ 2.840,= aan salaris van de procureur;
ƒ 1.030,= aan overig vastrecht; ƒ 127,57 aan exploitkosten;

-verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

mrs. Van Imhoff, Ruitinga, Sorgdrager