Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 12 oktober 1992

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


In de nacht dat partijen elkaar voor het eerst ontmoetten zijn de twee
kinderen verwekt. Partijen hebben niet samengewoond. De vader heeft de
kinderen een paar weken gezien. Hij verzoekt nu een omgangsregeling met zijn
kinderen van 4 1/2 jaar vast te stellen. De vader wordt niet-ontvankelijk in
zijn inleidend verzoek verklaard.

Volledige tekst

1. Het geding in hoger beroep

1.1 De moeder is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de
kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam van 20 augustus 1991,
respectievelijk 26 mei 1992, onder nummer 161/91017 respectievelijk
161/91072.

1.2 De vader heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij zelf
eveneens hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 26 mei 1992.

1.3 De zaak is behandeld op 9 september 1992.

2. Het geschil in hoger beroep en de feiten en omstandigheden

2.1 In de nacht dat partijen elkaar voor het eerst ontmoeten zijn de
kinderen T. en M. verwekt, beiden geboren op 8 februari 1988.

Toen de kinderen ongeveer drie maanden oud waren heeft de vader twee
weken gelogeerd bij de moeder en de kinderen. Vervolgens heeft de vader nog
eenmaal een middag bij de moeder en kinderen doorgebracht.

De vader heeft nog verklaard de kinderen te hebben gezien kort na hun
geboorte.

Vanaf hun eerste ontmoeting hebben de ouders telefonisch en schriftelijk
contact met elkaar gehad. De moeder heeft aan de vader enige brieven
geschreven, waarin zij voorstellen heeft gedaan over eventueel samenwonen.

Van een huwelijk tussen partijen is nimmer sprake geweest.

2.2 Bij beschikking van 20 augustus 1991 is de vader ontvankelijk
verklaard in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling.
Vervolgens is bij beschikking van 26 mei 1992 zijn verzoek afgewezen.

De vader heeft verzocht zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.

De moeder heeft aangevoerd dat niet gesproken kan worden van een
gezinsleven tussen de vader en de kinderen in de zin van artikel 8 van het
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM) en dat de vader derhalve niet-ontvankelijk moet worden
verklaard in zijn inleidend verzoek, subsidiair verzoekt zij geen
omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen.

3. De ontvankelijkheid van het verzoek van de vader

Voor de ontvankelijkheid van het verzoek van de vader is naast het
biologisch vaderschap vereist dat de vader voldoende bijzondere omstandigheden
stelt waaruit blijkt dat sprake is van een zodanige band tussen hem en de
kinderen, dat sprake is van een gezinsleven (family life, via familiale) in de
zin van artikel 8 EVRM.

Daarvan is, gelet op de feiten en omstandigheden, zoals die onder 2 zijn
vermeld, geen sprake. De contacten tussen de vader en M. en T. hebben immers
een dermate summier karakter gehad, dat op grond van die contacten niet gezegd
kan worden dat de man in een zo nauwe persoonlijke betrekking staat of heeft
gestaan dat hij gezinsleven met deze kinderen in de zin van voormeld artikel 8
EVRM heeft gehad.

Hetgeen de moeder aan toezeggingen heeft gedaan in aan de vader gerichte
brieven kan daar niet aan af doen, reeds niet omdat deze toezeggingen nimmer
gerealiseerd zijn en bovendien eerder betrekking hadden op de relatie tussen
de moeder en de vader dan die tussen de vader en de kinderen.

De beschikking van 20 augustus 1991 zal daarom vernietigd worden en de
vader zal in zijn inleidend verzoek alsnog niet-ontvankelijk verklaard
worden.

Zulks leidt ook tot vernietiging van de beschikking van 26 mei 1992.

4. Beslissing

Het Hof

vernietigt de beschikking van 20 augustus 1991 en van 26 mei 1992;

verklaart de vader alsnog niet-ontvankelijk in zijn inleidend verzoek.

Rechters

Mrs. Willems-Morsink, Poell en Boumans