Instantie: Commissie gelijke behandeling, 2 september 1992

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Een werkgever heeft bij een intermediair (de wederpartij) een vacature
aangemeld, waarbij hij aangaf een lichte voorkeur voor een man te hebben. De
wederpartij heeft de voorkeur van de werkgever meegedeeld aan verzoekster, die
zich in de betreffende vacature geinteresseerd toonde. Aangezien de
wederpartij de werkgever er niet op heeft gewezen dat een voorkeur voor een
man wettelijk niet is toegestaan, noch dat zij zich van deze voorkeur in haar
bemiddeling niets aantrok en bovendien deze voorkeur aan verzoekster heeft
meegedeeld, heeft de wederpartij in strijd met de WGB gehandeld.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 13 maart 1992 verzocht mevrouw te ‘s- Hertogenbosch
(hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen
bij de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of het Centraal Bureau
voor de Arbeidsvoorziening te Rijswijk (hierna: de wederpartij)
onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

1.2. Via het plaatselijke Arbeidsbureau vernam verzoekster dat er een
vacature was voor de functie van “beoordelaar WW” bij een bedrijfsvereniging.
Een consulent personeelsvoorziening van het Arbeidsbureau (hierna: de
consulent) liet verzoekster weten dat de bedrijfsvereniging een voorkeur voor
een man had uitgesproken voor de betreffende functie.

Verzoekster is van mening dat de wederpartij hierdoor in strijd heeft
gehandeld met de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB; Stb.
1989, 168).

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. Verzoekster heeft gelijktijdig met het onderhavige verzoekschrift
een verzoekschrift ingediend waarbij zij als wederpartij de bedrijfsvereniging
aanwijst. In die zaak wordt eveneens een oordeel uitgebracht (Commissie
gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, oordeelnummer
507A-92-46, 2 september 1992).

De Commissie heeft het verzoek van de wederpartij in behandeling genomen
en een onderzoek ingesteld. Zij heeft zowel bij de wederpartij als bij de
bedrijfsvereniging informatie opgevraagd. Partijen hebben ieder de gelegenheid
gehad hun standpunten schriftelijk toe te lichten.

2.2 De Commissie heeft partijen vervolgens opgeroepen te verschijnen
tijdens een zitting op 8 juli 1992. Het verzoek met betrekking tot de
wederpartij is ter zitting gevoegd behandeld met het verzoek jegens de
bedrijfsvereniging. Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster

– mw

van de kant van de wederpartij

– mw mr (gemachtigde CBA)

– dhr (medewerker Arbeidsbureau ‘s- Hertogenbosch)

van de kant van de bedrijfsvereniging

– mw (assistent adjuncthoofd afdeling juridische
zaken)

– dhr (districtsmanager, tevens getuige in de zaak
van de kant van de Commissie

– mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter)

– dhr mr A.W. Heringa (lid Kamer)

– dhr mr J.A.M.I. Hoens (plv.lid Kamer)

– dhr mr R.A.C.M. Langemeijer (lid Kamer)

– mw mr A.C. Possel (lid Kamer)

– mw mr A.K. de Jongh (adjunct-secretaris).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De districtsmanager van de bedrijfsvereniging heeft in januari 1992
een vacature voor een “beoordelaar WW” aangemeld bij het Arbeidsbureau
‘s-Hertogenbosch, dat onder de wederpartij ressorteert. Hierbij heeft hij
aangegeven dat de bedrijfsvereniging, gelet op de samenstelling van het team,
bij gelijke geschiktheid van kandidaten een voorkeur had voor een man. Hij
heeft hierbij vermeld dat dit niet wilde zeggen dat vrouwen niet konden
solliciteren, daar het in eerste instantie ging om de kwaliteiten van de
persoon die de vacature zou gaan vervullen. De wens een man voor de vacature
aan te trekken was aan de districtsmanager te kennen gegeven door het team
waarbinnen de vacature was ontstaan. Het team bestond uit vier vrouwen en twee
mannen.

Het Arbeidsbureau heeft niet tegen de districtsmanager gezegd dat een
voorkeur voor mannen wettelijk verboden is.

In het informatiecentrum van het Arbeidsbureau is bovengenoemde vacature
bekend gemaakt.

Bovenin de vacaturetekst stond bij de gevraagde functie: “MEDEW.
BEOORDELEN VAN WW-AANVRAGEN”. In deze tekst stond nergens uitdrukkelijk
vermeld dat zowel mannen als vrouwen in aanmerking kwamen voor de functie. De
vacaturetekst vermeldde evenmin dat de voorkeur naar een man uitging.

3.2. Naar aanleiding van deze vacaturetekst heeft verzoekster op 5 maart
1992 een consulent personeelsvoorziening van het Arbeidsbureau om meer
informatie over de vacature gevraagd. De taak van de consulent is, om in
gesprekken met geinteresseerde werkzoekenden functies toe te lichten,
bijzondere wensen van de werkgever te vermelden, en na te gaan in hoeverre een
geinteresseerde een geschikte kandidaat zou zijn voor de betreffende
vacature.

In het gesprek met verzoekster over de onderhavige vacature liet de
consulent haar weten dat de bedrijfsvereniging in dit geval een voorkeur voor
een man had. Verzoekster heeft de consulent erop gewezen dat de Wet verbiedt
om bij de vervulling van een vacature een voorkeur voor een man uit te
spreken. Hierop heeft de consulent geantwoord dat in een aantal gevallen de
voorkeur voor een man wel mag worden aangegeven.

Naar aanleiding van bovengenoemde opmerkingen van de consulent heeft
verzoekster afgezien van het vragen om nadere informatie over de functie en
heeft zij ook geen gegevens van zichzelf meer achtergelaten. De
personeelsconsulent kon haar daarom niet doorverwijzen naar de
bedrijfsvereniging.

3.3. Voor bovengenoemde vacature heeft het Arbeidsbureau acht mannen en
vier vrouwen doorverwezen naar de bedrijfsvereniging. Verzoekster bevond zich
niet onder deze kandidaten. De bedrijfsvereniging heeft vervolgens gesprekken
gevoerd met vijf kandidaten, waaronder drie mannen en twee vrouwen. De meest
geschikte kandidaat was een vrouw. Voordat zij kon worden benoemd trok zij
zich echter terug uit de sollicitatieprocedure. Aangezien er verder geen
geschikte kandidaten bij waren, heeft de bedrijfsvereniging een advertentie
laten plaatsen in een regionaal dagblad. In deze advertentie stond aangegeven
dat de bedrijfsvereniging zocht naar een “Beoordelaar werkloosheidswet (m/v)”.
In de advertentie was geen voorkeur voor een man vermeld.

Naar aanleiding van de advertentie zijn op 9 april 1992 de eerste
sollicitatiegesprekken gevoerd. Er zijn twee kandidaten overgebleven: een man
en een vrouw. Uiteindelijk is de mannelijke kandidaat benoemd.

De standpunten van partijen

3.4. Verzoekster is van mening dat het Arbeidsbureau onderscheid naar
geslacht heeft gemaakt bij de behandeling bij de vervulling van een
openstaande betrekking en daarmee in strijd heeft gehandeld met de Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen. Volgens verzoekster is het Arbeidsbureau
ten onrechte ingegaan op de discriminatoire wens van de bedrijfsvereniging.

Wat betreft de opmerking van de wederpartij dat de consulent slechts
gezegd zou hebben dat de bedrijfsvereniging een ‘lichte’ voorkeur had
uitgesproken voor een man, stelt verzoekster dat de consulent vrij stellig
heeft aangegeven dat de bedrijfsvereniging een voorkeur voor een man had. Naar
de mening van verzoekster is de reden die de bedrijfsvereniging heeft
opgegeven voor een voorkeur voor een man, namelijk de samenstelling van het
team, niet steekhoudend.

Verzoekster vindt het vreemd dat de consulent niet tegen de
bedrijfsvereniging heeft gezegd dat een voorkeur voor mannen wettelijk
verboden is. Ook verbaast verzoekster zich over het feit dat de consulent
kennelijk niet voldoende op de hoogte is van de Wet gelijke behandeling van
mannen en vrouwen.

Naar aanleiding van het feit dat er door het arbeidsbureau vier vrouwen
zijn doorverwezen naar de bedrijfsvereniging, wijst verzoekster er op dat het
juist de vraag is hoeveel vrouwen evenals zijzelf zijn afgeschrikt door de
aangekondigde voorkeursbehandeling van de bedrijfsvereniging en van een
sollicitatie hebben afgezien.

3.5. De wederpartij stelt dat de opdrachtgever zo’n lichte voorkeur voor
een man had uitgesproken, dat de consulent geen aanleiding zag hier op in te
gaan. De consulent erkent overigens dat hij verkeerd heeft gehandeld. Hij wist
niet dat ook een lichte voorkeur voor mannen wettelijk verboden is.

De consulent meende in de vacature geinteresseerde vrouwen te moeten
informeren over de voorkeur van de bedrijfsvereniging. Reden hiervoor was dat
uit de praktijk was gebleken dat, met name langdurig werklozen die al veel
teleurstellingen hebben gehad op het gebied van solliciteren, bij een nieuwe
teleurstelling sneller gedemotiveerd raken.

Naar de inschatting van de consulent zijn er meer vrouwen geweest die
door zijn opmerking over de voorkeur van de bedrijfsvereniging voor een man
hebben afgezien van een sollicitatie naar bovengenoemde functie.

De wederpartij stelt dat zij een strikt beleid ten aanzien van gelijke
behandeling van mannen en vrouwen hanteert. Dit beleid is gebaseerd op de
verantwoordelijkheid van de wederpartij voor de werving- en selectiefase van
de sollicitatieprocedure. De beleidsregels van de wederpartij schrijven voor
dat indien een opdrachtgever een voorkeur voor een man uitspreekt de
medewerkers van het Arbeidsbureau aan de opdrachtgever dienen mee te delen dat
zo’n voorkeur verboden is. Indien de opdrachtgever volhardt in zijn voorkeur
geldt de regel dat voor deze opdracht niet verder wordt bemiddeld.

Voorts stelt de wederpartij dat zij zich houdt aan een landelijk
meerjarig beleidskader, waarin extra aandacht wordt besteed aan het verbeteren
van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. De wederpartij neemt allerlei
initiatieven om gelijke behandeling van mannen en vrouwen te bevorderen. Dit
blijkt onder andere uit het feit dat zij een bulletin uitgeeft waarin zij
aandacht besteed aan oordelen van de Commissie. Verder wordt de Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen behandeld bij introductiecursussen voor
nieuwe medewerkers. De wederpartij erkent dat desondanks kennelijk nog niet al
haar medewerkers weten dat ook een lichte voorkeur voor mannen in strijd is
met de Wet.

Volgens de wederpartij is het niet zo dat Arbeidsbureaus structureel in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling handelen. Er is hier weliswaar
geen onderzoek naar verricht, maar zij concludeert uit het aantal klachten dat
haar bereikt dat dit slechts incidenteel voorkomt.

Wat betreft de vacaturetekst uit het informatiecentrum van het
Arbeidsbureau, stelt de wederpartij dat hieruit duidelijk blijkt dat zowel
mannen als vrouwen voor deze vacature in aanmerking komen.

De wederpartij stelt dat in haar vacatureteksten meestal expliciet wordt
aangegeven dat een functie zowel voor mannen en als voor vrouwen openstaat. De
reden waarom dit in het onderhavige geval niet is gebeurd is niet dat de
bedrijfsvereniging een voorkeur voor een man had, maar dat er sprake was van
ruimtegebrek.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster
onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de behandeling bij de vervulling van een
openstaande betrekking door de voorkeur van de opdrachtgever voor een man
kenbaar te maken.

4.2. Artikel 3 lid 1 WGB schrijft voor dat het niet is toegelaten bij de
behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking onderscheid te
maken tussen mannen en vrouwen.

Artikel 3 lid 2 WGB bepaalt dat alleen in geval van een wettelijk
toegelaten uitzonderingsgrond van dit verbod mag worden afgeweken.

Zo bepaalt artikel 5 lid 2 WGB dat van het verbod op het maken van
onderscheid mag worden afgeweken in die gevallen waarin het geslacht bepalend
is voor de functie.

Verder schrijft artikel 5 lid 1 WGB voor dat van de norm van gelijke
behandeling in artikel 3 WGB mag worden afgeweken indien het gemaakte
onderscheid beoogt vrouwen in een bevoorrechte positie te plaatsen teneinde
feitelijke ongelijkheden op te heffen.

De wet staat een voorkeursbehandeling voor mannen niet toe. Ook een
‘lichte’ voorkeur voor mannen mag derhalve niet worden uitgesproken.

De beperking van voorkeursbeleid tot vrouwen betreft een bewuste keuze
van de wetgever. De betrokken ministers merkten tijdens de parlementaire
behandeling van de herziening van de WGB het volgende op (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1987-1988, nr. 6, blz. 2):

“Gelet op de huidige positie van vrouwen, zowel wat betreft de deelname
aan de arbeid als wat betreft de spreiding over functies en beroepen en de
niveau’s daarbinnen, verkeren vrouwen nog steeds in een achterstandssituatie.
Dit is een belangrijke overweging geweest voor de beperking van de
voorkeursbehandeling tot vrouwen. De huidige algemene arbeidssituatie van
mannen is anderzijds zodanig dat er geen grond zal zijn om een beroep te doen
op deze uitzondering om feitelijke ongelijkheden op te heffen. Het achterwege
laten van een toepassingsmogelijkheid voor mannen in individuele gevallen
achten wij met het oog op de algemene achterstandssituatie van vrouwen
alleszins verantwoord. Hierbij zij tevens opgemerkt dat het percentage mannen
dat in “vrouwenberoepen” werkzaam is sneller gestegen is dan dat van vrouwen
in “mannenberoepen”.[…]”

4.3. Er is in deze zaak geen sprake van een voorkeursbeleid voor
vrouwen, noch is gebleken of gesteld dat de onderhavige functie
geslachtsbepaald zou kunnen zijn.

4.4. Blijkens de tekst van artikel 3 WGB en de Memorie van Toelichting
op dit artikel, richt artikel 3 zich zowel tot de werkgever als tot alle
anderen die bij de wervings- en selectieprocedure betrokken zijn (Tweede
Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19.908, nr. 3, blz. 18. Zie ook Commissie
gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 17 juni 1991,
oordeelnummers 336A-91-35 en 336B-91-36).

Zoals de Commissie al eerder heeft uitgesproken heeft de wederpartij als
instantie die in opdracht van derden diensten verleent bij werving en selectie
van kandidaten dan ook een eigen verantwoordelijkheid voor de naleving van
artikel 3 WGB voor die onderdelen van de werving en selectie waarbij zij
betrokken is.

4.5. Vast staat dat de wederpartij de opdrachtgever niet heeft
aangegeven dat een voorkeur voor een man wettelijk niet is toegestaan. Ook
staat vast dat zij in ieder geval verzoekster, en overigens ook andere
geinteresseerde vrouwen, heeft meegedeeld dat de opdrachtgever een voorkeur
had voor een man in verband met de samenstelling van het team. Die mededeling
heeft zeker het gedrag van verzoekster -en wellicht ook andere geinteresseerde
vrouwen- beinvloed, in de zin dat zij zelfs niet verder informeerde naar de
functie-inhoud om een eventuele doorverwijzing te overwegen.

Ondanks het feit dat verzoekster naar voren bracht dat een dergelijke
voorkeur wettelijk niet is toegestaan, heeft de wederpartij zich niet van deze
voorkeur gedistantieerd en/of de nadrukkelijke verzekering gegeven dat zij in
haar bemidddelende taak jegens verzoekster geen verboden onderscheid naar
geslacht zou maken. Daarmee handelde de wederpartij overigens in strijd met
haar eigen beleid.

De Commissie concludeert dat de wederpartij, door verzoekster de bewuste
voorkeur van de opdrachtgever mee te delen en niet nadrukkelijk aan te geven
dat zij zich hier in haar bemiddeling niets van aantrok en zelfs niet te
erkennen dat deze voorkeur wettelijk niet is toegestaan, in strijd heeft
gehandeld met artikel 3 lid 1 WGB.

4.6. De Commissie wijst ten overvloede op het volgende. De wederpartij
stelt dat uit de vacaturetekst die in het informatiecentrum van het
Arbeidsbureau was bekend gemaakt, duidelijk blijkt dat zowel mannen als
vrouwen voor deze vacature in aanmerking kwamen.

De Commissie wijst op artikel 3 lid 4 WGB. Dit artikel schrijft voor
dat, indien voor de aangeboden betrekking een functiebenaming wordt gebruikt,
zowel de mannelijke als de vrouwelijke vorm moet worden gebruikt of
uitdrukkelijk vermeld moet worden dat zowel vrouwen als mannen voor de functie
in aanmerking komen.

In de onderhavige vacaturetekst staat bij de gevraagde functie: “MEDEW.
BEOORDELEN VAN WW-AANVRAGEN”. Er staat echter, in afwijking van het voornoemd
wettelijk voorschrift, nergens in de vacaturetekst vermeld dat de functie voor
zowel vrouwen als mannen openstond, noch zijn zowel de mannelijke als de
vrouwelijke functiebenamingen aangegeven.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het Centraal Bureau voor
de Arbeidsvoorziening te Rijswijk jegens mevrouw te ‘s-Hertogenbosch bij de
behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking onderscheid naar
geslacht heeft gemaakt in strijd met artikel 3 lid 1 van de Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen.

Aldus vastgesteld op 2 september 1992 naar aanleiding van de behandeling
in de raadkamer op 8 juli 1992.

Rechters

mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter), dhr mr A.W. Heringa (lidKamer), dhr mr J.A.M.I. Hoens (plv.lid Kamer), dhr mr R.A.C.M. Langemeijer(lid Kamer), mw mr A.C. Possel (lid Kamer), mw mr A.K. de Jongh (adjunct-secretaris).