Instantie: Kantonrechter Amsterdam, 7 april 1992

Instantie

Kantonrechter Amsterdam

Samenvatting


Werkneemster werkt jarenlang in het bedrijf van haar en haar echtgenoot;
een BV waarvan zij beiden enig aandeelhouder zijn. Na echtscheiding wordt
zij ziek; na 2 jaar arbeidsongeschiktheid wordt zij met vergunning GAB
ontslagen. Door de BV is geen enkel financiele voorziening voor haar
getroffen. Ex-echtgenoot heeft voor eigen pensioen grote bedragen
gereserveerd en de belangrijkste activiteiten van de BV in andere
vennootschap ondergebracht. Vergoeding van ƒ 50.000,= toegekend.

Volledige tekst

Gronden van de beslissing
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende)
weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet
bestreden bewijsstukken staat in dit geding in elk geval het volgende
vast:
a. Vanaf 1959 heeft eiseres haar toenmalige echtgenoot A bijgestaan bij
diens werkzaamheden in zijn eenmanszaak. Deze zaak is per 1 mei 1973
omgezet in de besloten vennootschap A BV (gedaagde). Per die datum is
eiseres als secretaresse en haar echtgenoot als directeur bij gedaagde in
dienst getreden. De aandelen van de BV zijn gezamenlijk eigendom van
eiseres en A, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd.
b. Van 1 december 1975 tot en met 31 juli 1985 is (ook) eiseres statutair
directeur van gedaagde geweest.
c. A. is van 1981 tot 19 juli 1990 arbeidsongeschikt geweest. Op 20 maart
1985 is hij als directeur afgetreden. Per 31 juli 1985 is hij echter weer
als zodanig benoemd onder gelijktijdig aftreden als directrice van
eiseres. De laatste is toen administratief medewerkster bij gedaagde
geworden tegen een salaris van laatstelijk ƒ 3717,41 bruto per maand
vermeerderd met vakantietoeslag. Tevens is toen vastgesteld dat bij ziekte
100% van het salaris werd uitbetaald.
d. Het huwelijk van eiseres en A is ontbonden per 23 juli 1986. Eiseres
is bij gedaagde in dienst gebleven.
e. Op 4 januari 1988 werd eiseres ziek als gevolg van borstkanker. Bij
brief van 5 mei 1988 heeft gedaagde een ontslagvergunning voor eiseres
aangevraagd bij de directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau wegens
incomptabilite des humeurs tussen eiseres en A. De aanvraag is wegens de
ziekte van eiseres toen niet verder behandeld.
d. Eiseres is op 20 oktober 1989 per 4 januari 1990 100% arbeidsongeschikt
verklaard. Op 18 december 1989 heeft gedaagde aan de directeur GAB
verzocht om de aanvraag voor een ontslagvergunning voor eisseres per 4
januari 1990 opnieuw in behandeling te nemen.
e. Na verkregen toestemming heeft gedaagde op 14 februari 1990 de
arbeidsovereenkomst met eiseres opgezegd tegen 1 september 1990.
f. De aandelen in gedaagde zijn nog niet – in het kader van de
boedelscheiding – verdeeld tussen eiseres en A.

2. Eiseres vordert nu de veroordeling van gedaagde om aan haar betalen te
ƒ 50 000 bruto als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag,
vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten van de procedure. Zij
stelt daartoe dat het ontslag in werkelijkheid niet gegeven is op grond
van haar ziekte maar op grond van de slechte verhouding tussen haar en A.
Gelet op de leeftijd van eiseres (ten tijde van het inleidend
verzoekschrift 59 jaar), de omstandigheden van het ontslag en de grote
verdienste van eiseres voor de onderneming, mocht eiseres verwachten dat
er voor haar een financiele voorziening getroffen zou worden, temeer nu
eiseres in het geheel geen pensioenvoorziening heeft. Bij de hoogte van
de vordering is rekening gehouden met de financiele situatie van gedaagde.

3. Gedaagde voert hiertegen aan:
a. De ontslagvergunning is niet op grond van verkeerde of misleidende
informatie verleend.
b. Er was geen pensioenvoorziening voor eiseres getroffen omdat zij recht
had en heeft op 50% van de waarde van de aandelen van de BV. Hetzelfde
geldt voor de directeur van gedaagde.
c. Gedaagde beschikt niet over de middelen om het gevorderde bedrag uit
te keren.
d. Het ontslag is niet kennelijk onredelijk gegeven. Gedaagde heeft al
meer dan voldoende gedaan door de arbeidsongeschiktheidsuitkering van
eiseres onverplicht te suppleren.

4. Het staat vast dat de ontslagvergunning is verleend op grond van de
aanvraag die is gebaseerd op de slechte verhouding tussen eiseres en
directeur A van gedaagde, in combinatie met de reeds twee jaar durende
arbeidsongeschiktheid van eiseres. Er is derhalve geen drogreden aan het
ontslag ten grondslag gelegd, zoals eiseres heeft aangevoerd.

5. In verband met de vraag of de gevolgen van het ontslag voor eiseres te
ernstig zijn in vergelijking met het belang van gedaagde daarbij, in het
bijzonder nu aan eiseres geen vergoeding is toegekend, is het volgende van
belang.

6. Partijen zijn het erover eens dat er aanvankelijk geen
pensioenvoorziening voor eiseres en A is getroffen omdat de waarde van de
aandelen van de door hen gedreven onderneming als zodanige voorziening
werd beschouwd.

7. In de toelichting op de jaarrekening 1990 van de onderneming heeft de
betreffende accountant echter vermeld: `Over 1989 is een jaarrekening
uitgebracht zonder de pensioenreservering teneinde een objectieve
waardebepaling van de aandelen te verkrijgen. Deze was nodig voor de
voorgenomen overdracht van aandelen, welke echter tot heden niet
geeffectueerd is. In verband met de fiscale verantwoording is deze
jaarrekening opgesteld met verwerking van de pensioenreserve. Teneinde
inzicht te bevorderen treft u tevens een balans aan van de onderneming,
waarbij er van uitgegaan is dat geen pensioenreservering heeft
plaatsgevonden’. Als pensioenreservering is vervolgens opgenomen voor het
jaar 1989 ƒ 106 975 en voor het jaar 1990 ƒ 133 085. Als gevolg daarvan
is het aanvankelijk positieve bedrijfsresultaat over 1989 gewijzigd in een
aanzienlijk negatief bedrijfsresultaat. Ook het resultaat over 1990 is na
aftrek voor pensioenreservering negatief.

8. Gelet op het in deze procedure ingenomen standpunt van gedaagde staat
vast dat deze pensioenreservering niet mede ten behoeve van eiseres is
getroffen. Het moet er daarom voor gehouden worden dat de reservering
slechts ten behoeve van de directeur van gedaagde is gedaan.

9. Uit voormelde toelichting van de accountant blijkt voorts dat A in 1990
het voornemen had de aandelen in gedaagde van de hand te doen. In dit
verband is van belang het aan de gemachtigde van eiseres uitgebrachte
rapport d.d. 13 december 1991 van Business Control Services. Daarin staat
dat de belangrijkste activiteiten van gedaagde, het voeren van agenturen
van een vijftal Duitse ondernemingen, zijn overgenomen door Rometel Trade
BV, gevestigd aan hetzelfde adres als gedaagde. Directeur tevens enig
aandeelhouder is de heer B, de enige (voormalige) werknemer van gedaagde
naast A. Gedaagde ontkent dat de door haar gevoerde onderneming is
verkocht aan Rometel Trade BV. Zij ontkent echter niet dat voormelde
activiteiten aan Rometel Trade BV zijn overgedaan.

10. Uit het voorgaande blijkt dat de waarde van de aandelen in gedaagde
vanaf 1989/1990 onder spanning is komen te staan. Het beleid van de
directeur is er kennelijk op gericht om, in plaats van die waarde zoveel
mogelijk intact te laten als oudedagsvoorziening voor eiseres en hemzelf,
zichzelf van een pensioen te voorzien en de activiteiten van de
onderneming af te bouwen, alles ten koste van de waarde der aandelen in
gedaagde. Dit beleid van de directeur moet volledig aan gedaagde worden
toegerekend. Het onder deze omstandigheden beeindigen van de
arbeidsovereenkomst met eiseres zonder op enigerlei wijze rekening te
houden met haar gerechtvaardigde financiele belangen, moet als kennelijk
onredelijk worden geoordeeld.

11. Gedaagdes standpunt dat zij reeds voldoende voor eiseres heeft gedaan
door onverplicht haar arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen is
onheus. Gedaagde was ingevolge de arbeidsovereenkomst wel degelijk
verplicht tot die aanvulling. Deze kan dan ook niet gezien worden als een
vorm van schadevergoeding in het kader van het ontslag.

12. Gelet op de duur en de aard van het dienstverband, de leeftijd van
eiseres en de hoogte van de voor de directeur van gedaagde getroffen
pensioenreservering, komt het door eiseres gevorderde bedrag van ƒ 50 000
bruto als vergoeding van de door eiseres geleden en te lijden schade
wegens gederfde inkomsten en ondermijnde oudedagsvoorziening, zeker niet
te hoog voor. De vordering is daarom toewijsbaar. (Zou er voor de eiseres
niet meer in hebben gezeten? Afgezet tegen de voor de pensioenvoorziening
gereserveerde bedragen is ƒ 50 000 bruto zeker erg bescheiden, zeker als
wordt bedacht als tegenover die vergoeding ten laste van de BV staat een
waardevermeerdering van de aandelen tot eenzelfde bedrag, welke
waardevermindering in feite voor de helft ten laste van de eiseres komt.
Men kan van de directeur van A BV zeker niet zeggen dat hij zijn eigen
belang helemaal ondergeschikt heeft gemaakt aan dat van die BV of aan dat
van zijn – mede-aandeelhoudster – gewezen echtgenote!

Rechters

mr. M.L. Tan