Instantie: Rechtbank Amsterdam, 25 maart 1992

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Bij de KLM geldt een volledig vliegverbod voor zwangere stewardessen.
Aan standby stewardessen wordt geen werk meer aangeboden. Geen strijd met de
Wet Gelijke Behandeling en art. 1637ij lid 1 BW. Het stralingsgevaar voor de
zwangere vrouw en het (ongeboren) kind is een voldoende rechtvaardigingsgrond
voor het gevoerde beleid, ook al staat de omvang van de risico’s niet vast.

De verplichting tot melding van de zwangerschap levert geen strijd op
met art. 8 EVRM. Door registratie van het standby personeel komt alleen een
voorovereenkomst tot stand die telkens bij aantreding van werk wordt omgezet
in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Geen verplichting voor de KLM
voor het aanbieden van vervangend werk. Zie ook CGB 9 januari 1991, RN
1991/182; Nemesis redactioneel 1992 nr. 4.

Volledige tekst

Verloop van procedure.

Bij conclusie van eis, met bewijsstukken, hebben de VFC en de
Ombudsvrouw gesteld en gevorderd overeenkomstig de inleidende dagvaarding.

Bij conclusie van antwoord, met bewijsstukken, heeft de KLM verweer
gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van
de VFC en de Ombudsvrouw in de proceskosten.

Partijen hebben ieder hun zaak doen bepleiten aan de hand van nadien
overgelegde pleitnota’s, de VFC en Ombudsvrouw door hun procureur en de KLM
door Mr C.D. Van Boeschoten, advocaat te ’s Gravenhage.

Ter gelegenheid van het pleidooi heeft de procureur van de VFC en de
Ombudsvrouw het gevorderde onder d. ingetrokken. Nadat voorts bewijsstukken in
het geding waren gebracht door Mr. Van Driem bij akte en door Mr. Van
Boeschoten bij twee aktes hebben partijen stukken overgelegd ter verkrijging
van vonnis.

Gronden van de beslissing.

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende)
weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de
overgelegde bewijsstukken, staat in het geding het volgende vast:

a. Ingevolge artikel 2 van haar statuten, als vastgelegd in een
notariele akte van 14 november 1984, behartigt de VFC de belangen van het
free-lance cabinepersoneel bij de KLM in het algemeen en haar leden in het
bijzonder.

b. Ingevolge haar statuten, als vastgelegd in een notariele akte van 25
juli 1985, stelt de Ombudsvrouw zich ten doel de belangen van werkende (en/of
werkloze) vrouwen in de ruimste zin des woords te behartigen.

c. Met ingang van 1 juli 1988 is tussen de KLM en het free- lance
cabinepersoneel, de zogeheten stand-by’s, de “Regeling stand-by
stewards/stewardessen” van kracht, die het resultaat is van overleg tussen KLM
en de Vereniging van Nederlands Cabinepersoneel, verder de VKC genoemd.

d. De inleiding van art. 2.1 van deze Regeling luiden als volgt:

Inleiding

Algemeen

Het stand-by-schap houdt in dat de KLM de stand-by kan indelen op
bepaalde reizen of voor bepaalde, daarmee verband houdende, andere
activiteiten, nadat daarover overeenstemming tussen de KLM en de stand-by is
bereikt.

De KLM zal de stand-by alleen dan benaderen voor werkzaamheden, wanneer
zij de stand-by nodig heeft voor het realiseren van haar produktie. De
behoefte aan stand-by’s kan sterk wisselen. Het kan dan ook voorkomen dat de
inzet van stand-by’s gedurende een bepaalde periode regelmatig is en dat
gedurende een andere periode niet of nauwelijks gebruik zal worden gemaakt
van de mogelijkheid om stand-by’s in te zetten. Er is derhalve geen enkele
zekerheid omtrent de door de stand- by te leveren produktie.

Door de wijze van inzet van de stand-by onder de categorie “werknemers
in losse dienst”, zoals bedoeld in de arbeidswetgeving. Dit houdt in dat
slechts gedurende de reis waarop de stand-bye is tewerkgesteld respectievelijk
gedurende de tijd dat de stand-by andere activiteiten t.b.v. de KLM verricht,
een (mondelinge) arbeidsovereenkomst geldt.

De betaling van de stand-by geschiedt op basis van het aantal gewerkte
uren; de wisselende in zet van stand-by’s heeft dus tot gevolg dat geen enkele
zekerheid bestaat omtrent de te genieten inkomsten. Het stand-by-schap dient
dan ook worden gezien als een vorm van mogelijke neveninkomsten, waarbij de
stand-by de grootst mogelijke vrijheid heeft t.a.v. het bepalen van de dagen,
waarop al of niet wordt gewerkt.

De vergoeding voor de stand-by is gebaseerd op een uurbedrag per gewerkt
uur, de tijd doorgebracht op een slipstation wordt geacht niet te behoren tot
de werktijd.

Het uurbedrag is samengesteld uit een aantal elementen, t.w. o.a.
salaris, vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen, vakantietoeslag,
eindejaarsuitkering en uniformbijdrage.

Uit het karakter van het stand-by-schap, zoals hierboven omschreven,
vloeit voort dat de stand-by niet behoort tot het vaste personeelsbestand van
de KLM en derhalve niet in aanmerking komt voor de regelingen en voorzieningen
die voor dat personeel gelden.

Art. 2.1 – Werkingssfeer

De regeling stand-by stewards/stewardessen is van toepassing op, degenen
die zich ter beschikking hebben gesteld om door de KLM te worden ingezet als
lid van het cabinepersoneel in de functie van steward(ess), nadat
overeenstemming is bereikt over de te maken reis of de te verrichten (andere)
activiteiten.

Slechts gedurende de reis waarop de stand-by is tewerkgesteld resp.
gedurende de tijd dat de stand-by (andere) activiteiten t.b.v. de KLM
verricht, geldt een (mondelinge) Arbeidsovereenkomst; de arbeidsverhouding
eindigt telkens van rechtswege op het moment dat de reis resp. de activiteiten
eindigt/eindigen.

De stand-by steward(ess) zal in deze regeling worden aangeduid als “de
stand-by”.

e. Met ingang van 1 augustus 1990 heeft de KLM een volledig vliegverbod
afgekondigd voor al het zwangere cockpit en cabinepersoneel. Zwangerschap moet
direct worden gemeld. Vanaf dat moment wordt aan vast personeel vervangend
werk of een 60 procent uitkering aangeboden. Voor standby personeel geldt dat
vanaf dat moment de registratie wordt beeindigd, welke regeling per 1 juni
1991 in die zin werd gewijzigd dat in dat geval de registratie wordt
gehandhaafd, doch het standby personeel niet meer indeelbaar is voor
vluchten.

f. Op verzoek van de Ombudsvrouw heeft de Commissie Gelijke Behandeling
van mannen en vrouwen bij de arbeid op 9 januari 1991 als haar oordeel te
kennen gegeven dat de KLM:

geen onderscheid maakte naar geslacht door voor 1 augustus 1990 bij
zwangerschap te stoppen met het aanbieden van werk dan wel het aangaan van
arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan/met zwangere standby stewardessen
die zelf hadden aangegeven dat zij wegens die zwangerschap (tijdelijk) niet
meer als stewardess wilden werken;

zolang onvoldoende aannemelijk is dat voor een zwangere vrouw en/of haar
ongeboren kind het vliegen op zich niet zodanige gevaren voor de gezondheid
meebrengt dat haar het werk als (standby) stewardess geheel onmogelijk moet
worden gemaakt;

wel onderscheid maakt naar geslacht door het vanaf 1 augustus 1990
zwangere standby stewardessen onmogelijk te maken te werken door hen geen
arbeid meer aan te bieden dan wel een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
meer met hen aan te gaan; daarmee handelt de wederpartij in strijd met art.
1637ij lid 1 BW.

2. De VFC en de Ombudsvrouw vorderen:
a. voor recht te verklaren dat gedaagde onrechtmatig handelt, c.q. in
strijd met de wet gelijke behandeling en met art. 1637ij lid 1 BW door
zwangere standby stewardessen geen werk als stewardess aan te bieden.

b. voor recht te verklaren dat gedaagde onrechtmatig handelt door van
standby stewardessen te eisen dat zij haar zwangerschap onverwijld aan
gedaagde melden.

c. subsidiair voor recht te verklaren dat gedaagde onrechtmatig handelt,
althans in strijd met art. 1638z BW, door te weigeren aan zwangere standby
stewardessen vervangend werk aan de grond aan te bieden, voorzover uw
rechtbank van mening is dat gedaagde terecht zwangere stewardessen verbiedt te
vliegen,

met verder veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.

3. De VFC en de Ombudsvrouw stellen hiertoe dat de KLM door haar
hiervoor onder 1.e. genoemde in 1990 gewijzigde beleid ten aanzien van
zwangere standby’s onrechtmatig immers discriminerend handelt, waarbij zij
zich baseren op het hiervoor onder 1.f. genoemde oordeel van de Commissie
Gelijke Behandeling en subsidiair dat de KLM, indien haar al vrijstaat
zwangere standby’s werk te weigeren, gehouden is op grond van goed
werkgeverschap aan hen vervangende werkzaamheden aan te bieden.

4. Voorzover de feiten met betrekking tot de gestelde onrechtmatige
daden hebben plaatsgevonden voor 1 januari 1992, dienen deze te worden
beoordeeld naar het voordien geldende recht.

5. De KLM voert in de eerste plaats als verweer dat de vordering is
ingesteld door het bestuur van de VFC zonder dat de samenstelling van dit
bestuur in de dagvaarding is vermeld, hetgeen moet leiden tot hetzij
nietigverklaring van de dagvaarding hetzij niet ontvankelijkverklaring van het
bestuur van de VFC.

Dit verweer is ongegrond.

De door het bestuur ingestelde vordering noemt de bestuurde vereniging
bij naam. Hieruit volgt dat deze vereniging, de VFC, in de procedure partij is
en dat is voldaan aan het formele vereiste van art. 5 lid 1 sub 2 Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering.

6. In de tweede plaats betoogt de KLM dat niet is gebleken dat de beide
eisende partijen, die op grond van het bepaalde in art. 20a van de Wet Gelijke
Behandeling een groepsactie instellen, voldoende representatief zijn, zodat
zij niet de belangen van de betrokken groep in een dergelijke groepsactie
kunnen behartigen.

Dit betoog wordt niet gevolgd. Uit hetgeen hiervoor onder 1.a. en 1.b.
is vastgesteld blijkt dat de statuten van beide eisende partijen in notariele
akten zijn opgenomen. Eiseressen zijn derhalve beide rechtspersonen met
volledige rechtsbevoegdheid en hebben beide – naar uit het hiervoor onder 1.a.
en 1.b. genoemde blijkt – ten doel de behartiging van belangen van diegenen
die een beroep zouden kunnen doen op het in art. 1637ij van het Burgerlijk
Wetboek en het in de Wet Gelijke Behandeling bepaalde, zodat zij op grond van
art. 20a van deze wet een groepsactie kunnen instellen.

7. Thans is aan de orde de vraag of de KLM discriminerend handelt door
zwangere standby’s geen werk als stewardess aan te bieden.

8. Bij haar voornoemde beslissing heeft de Commissie Gelijke Behandeling
onder meer geoordeeld dat de KLM door haar per 1 augustus 1990 gewijzigde
beleid handelt in strijd met art. 1637ij lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De
KLM heeft betoogd dat dit oordeel onzorgvuldig tot stand is gekomen, waar een
zorgvuldige behandeling van uitbreiding van het verzoek van de Ombudsvrouw tot
de situatie vanaf 1 augustus 1990 heeft ontbroken. Eiseressen hebben echter
onweersproken gesteld dat juist vanwege dat gewijzigde beleid de Commissie
Gelijke Behandeling het nodig heeft gevonden de behandeling van het verzoek te
verplaatsen naar november 1990, terwijl op de zitting van 23 november 1990 van
de zijde van de KLM tegen de vermeerderde klacht ook geenszins bezwaar is
gemaakt en door haar uitgebreid uitleg is gegeven over het hoe en waarom van
de nieuwe maatregel. De rechtbank zal dan ook het oordeel van de Commissie
Gelijke Behandeling overnemen.

9. Ter rechtvaardiging heeft de KLM zich erop beroepen dat de hiervoor
onder 1.e. genoemde, in overleg met de VFC getroffen maatregel strekt tot
bescherming van de vrouw in verband met zwangerschap en moederschap. Zij heeft
overgelegd een rapport van 5 maart 1990 van de (US) Federal Aviation
Administration, hierna FAA genoemd, over kosmische straling en de gevolgen
daarvan voor vliegend personeel. Naar aanleiding daarvan hebben de KLM en de
(erkende) verenigingen voor vliegend personeel de vraag onder ogen gezien of
het beleid ten aanzien van vliegen tijdens zwangerschap gewijzigd moest
worden. De Afdeling Bedrijfsgezondheidszorg van de KLM heeft de
onderhandelingspartners geadviseerd over te gaan tot een algeheel vliegverbod
voor zwanger vliegend personeel, gegrond op enerzijds nieuwe inzichten over
kosmische straling en anderzijds op andere overwegingen van medische aard. De
strekking van dit advies is, dat men de risico’s van dien aard acht dat een
algeheel vliegverbod tijdens zwangerschap op zijn plaats is, aldus de KLM.

10. Dit verweer slaagt. De door de KLM aangevoerde
rechtvaardigingsgrond, voorzover deze betreft kosmische straling en de
gevolgen daarvan voor zwanger vliegend personeel, ontneemt het onrechtmatig
karakter aan bedoelde maatregel. De met name in het door de KLM overgelegde
rapport van de FAA genoemde en door eiseressen op zichzelf niet betwiste
genetische risico’s en risico’s voor het ongeboren kind door kosmische
straling zijn voldoende aannemelijk om het per 1 augustus 1990 gewijzigde
beleid te rechtvaardigen. Immers, de KLM dient niet alleen rekening te houden
met de gevaren van stralingsgevaar voor en met de belangen van de zwangere
vrouw, doch ook met die van het ongeboren kind. In redelijkheid mocht de KLM
hierbij het zekere voor het onzekere nemen, ook al staat de omvang van
genoemde risico’s niet vast.

11. Voorts is evenmin gegrond het standpunt van eiseressen dat de KLM
onrechtmatig handelt door van de zwangere standby te eisen dat zij haar
zwangerschap aan de KLM meldt. Zoals hiervoor onder 10. is overwogen mocht de
KLM de aangevochten maatregel nemen. Dat brengt mee dat de KLM ter
effectuering van die maatregel van betrokkenen kan verlangen dat zij hun
zwangerschap melden.

Onjuist is het betoog van eiseressen dat deze door de KLM opgelegde
verplichting tot melding van de zwangerschap in strijd is met art. 8 van het
Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de artikelen 10
en 11 van de Grondwet, waar voor de KLM – zoals hiervoor is overwogen – een
redelijke rechtvaardiging voor de maatregel aanwezig is.

12. Tenslotte is evenzeer onjuist het subsidiaire standpunt van de
eisende partijen.

De KLM heeft betoogd dat de rechtspositie van standby’s zo is geregeld
dat zij aan registratie als standby geen recht op werk ontlenen en dat
dienovereenkomstig de KLM geen verplichting heeft om werk als standby
stewardess aan te bieden, ook niet aan zwangere standby’s.

Dit betoog is juist. Immers uit de hiervoor onder 1.d. genoemde Regeling
voor standby’s volgt dat de KLM niet gehouden is de standby op te roepen
telkens wanneer arbeid beschikbaar is terwijl de standby vrij is om aan de
oproep van de KLM al dan niet gehoor te geven. Door de registratie als standby
komt tussen de standby en de KLM een voorovereenkomst tot stand, die iedere
keer dat door de standby wordt gewerkt wordt omgezet in een
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Hieraan doet niet af dat, zoals
eiseressen aanvoeren, de standby minstens eenmaal per drie maanden moet
vliegen en altijd dient te komen voor de jaarlijkse flightsafety training,
waar dit volgens de veiligheidsvoorschriften geschiedt, zoals eveneens door de
Commissie Gelijke Behandeling is vastgesteld.

Op de KLM rust derhalve ook geen verplichting aan de standby’s
vervangend werk op de grond aan te bieden. In deze omstandigheden is van
discriminatie als bedoeld in art. 1637ij van het Burgerlijk Wetboek geen
sprake, terwijl art. 1637z van het Burgerlijk Wetboek toepassing mist. Immers,
de situatie van de standby’s zonder een vast arbeidscontract met de KLM, die
van hen zolang geen arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van kracht is geen
werkgeefster is, is een geheel andere dan die van de vaste werknemers van de
KLM. Ook naar redelijkheid en billijkheid vloeit uit voormelde
voorovereenkomst geen verplichting voor de KLM voort als door eiseressen
gesteld. Dit onderdeel van de vordering moet dan ook evenals de beide andere
onderdelen als ongegrond worden afgewezen.

13. De eiseressen zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden
verwezen in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:

– wijst het gevorderde af;

– veroordeelt de VFC en de Ombudsvrouw in de aan de zijde van de KLM
gevallen kosten van deze procedure begroot op ƒ 2.380,= (TWEEDUIZEND
DRIEHONDERD EN TACHTIG GULDEN) en verklaart deze kostenveroordeling
uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

Mrs Hartzuiker, Van Lingen, Bunjes.