Instantie: Rechtbank Utrecht, 8 januari 1992

Instantie

Rechtbank Utrecht

Samenvatting


Eiseres logeerde tussen 1980 en 1981 enkele malen zonder haar moeder bij
een echtpaar. Bij gelegenheid van die logeerpartijen heeft de man,
gedaagde, ontuchtige handelingen met eiseres gepleegd. Eiseres stelt dat
zij ook verkracht is. Immateriele schadevergoeding: Toegewezen: ƒ
10.000,=. Gevorderd: ƒ 10.000,=. Er is sprake geweest van pijn, psychische
spanning en angst. De delicten hebben gedurende vele jaren geleid tot
angstdromen en huilbuien. Haar contacten met mannen worden door die
ervaringen belemmerd. Zij is afkerig van enig seksueel contact. Het feit
dat gedaagde heeft bekend ontuchtige handelingen met eiseres te hebben
gepleegd, zal wellicht hebben bijgedragen tot beperking van de immateriele
schade maar dat rechtvaardigt, naar het oordeel van de rechtbank,
geenszins zijn conclusie dat er geen schade is ontstaan. Het ligt veeleer
voor de hand te veronderstellen dat in het algemeen en ook in dit geval
schade zal (zijn) ontstaan. Of er destijds al dan niet sprake was van
verkrachting staat tussen partijen niet vast. Voor de bepaling van de
omvang van de immateriele schade en daarmee van de terzake te bepalen
vergoeding is het -gelet op de standpunten van partijen- wellicht ook niet
van zoveel belang om dat in rechte vast te stellen. Gedaagde is op 17
oktober 1989 tot een straf veroordeeld terzake het in 1980 en 1981
meermalen plegen van ontuchtige handelingen met eiseres. Er is een
comparitie van partijen geweest, waarbij eiseres haar vordering heeft
verminderd met de gevorderde wettelijke rente en de veroordeling in de
proceskosten. De vordering van eiseres zoals deze na vermindering van eis
luidt, kan worden toegewezen. Dit impliceert dat iedere partij de eigen
proceskosten moet betalen.

Volledige tekst

1. Het verloop van de procedure. 1.1. Voor het verloop van de procedure
tot het tussenvonnis van 7 augustus 1991 wordt verwezen naar genoemd
vonnis.

1.2. conform de aankondiging in dat vonnis heeft een comparitie van
partijen plaatsgevonden en wel op 28 oktober 1991. Van de door partijen
bij die gelegenheid afgelegde verklaring is proces-verbaal opgemaakt dat
zich in afschrift bij de stukken bevindt.

1.3. Vervolgens heeft L nog een akte genomen en daarbij haar vordering
verminderd met de gevorderde wettelijke rente en de veroordeling in de
proceskosten.

1.4. Tenslotte hebben partijen wederom de stukken overgelegd en vonnis
gevraagd.

2. De verdere beoordeling.

2.1. De rechtbank blijkt bij hetgeen zij heeft overwogen in het
tussenvonnis van 7 augustus 1991.

2.2. Gelet op de toen door partijen afgelegde verklaringen op de nadien
door L genomen akte kan de vordering van L, zoals deze na vermindering van
eis luidt, worden toegewezen. Dit impliceert dat iedere partij de eigen
proceskosten moet betalen.

3. De beslissing.

De rechtbank veroordeelt B om tegen bewijs van kwijting aan L te betalen
de somma van ƒ 10.000,= (tienduizend gulden).

De rechtbank verklaart dit vonnis tot zoverre uitvoerbaar bij voorraad.

De rechtbank compenseert de kosten tussen partijen in die zin dat iedere
partij de eigen kosten zal dragen.

Rechters

mr. M.M.A. Spliet