Instantie: Commissie gelijke behandeling, 8 augustus 1991

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeksters zijn door de wederpartij aangesteld in een bepaalde functie
via een ‘positieve actie’-project van de wederpartij. De wederpartij heeft ook
kandidaten aangetrokken door middel van een reguliere selectieprocedure.

Het positieve actie-project hield in dat de geselecteerde vrouwen 7
maanden onbetaald stage moesten lopen en een opleiding moesten volgen,
alvorens zij aangesteld werden. Deze voorwaarden werden niet aan de kandidaten
in de reguliere selectieprocedure gesteld. Het gevolg hiervan was dat de
eerdergenoemde vrouwen ook later een vaste aanstelling kregen en later
bevorderd worden dan de regulier aangestelde kandidaten.

De wederpartij heeft aangevoerd dat zij dit onderscheid heeft gemaakt
omdat verzoeksters niet voldeden aan de reguliere selectiecriteria. De Wet
staat onder bepaalde voorwaarden toe om af te wijken van het verbod om
onderscheid naar geslacht te maken ingeval van voorkeursbeleid voor vrouwen.

Uit het onderzoek van de Commissie is echter gebleken dat een aantal
verzoeksters in gelijke mate aan de selectiecriteria in de reguliere procedure
voldeed als de regulier aangestelde kandidaten. De wederpartij heeft dus
onderscheid op grond van geslacht gemaakt terwijl zij niet heeft kunnen
aantonen dat (alle) verzoeksters daardoor in een bevoorrechte positie
geplaatst werden. Strijd met de Wet.

Volledige tekst


De Commissie merkt nog op dat hiermee niet vast staat dat verzoeksters
ook daadwerkelijk benoemd zouden zijn in een reguliere selectieprocedure. In
dit opzicht kan inderdaad gesteld worden dat het vooruitzicht van een vaste
aanstelling een bevoordeling van verzoeksters was. Hierbij zij nogmaals
opgemerkt dat verzoeksters wel aan een aantal voorwaarden moesten voldoen,
alvorens zij in aanmerking kwamen voor een aanstelling. Ook de extra
begeleiding van verzoeksters bij hun intrede in het gevangeniswezen en de
opleidingsfaciliteiten die hen geboden zijn, kunnen als een voorrecht gezien
worden. Deze voordelen zijn echter niet van dien aard dat daarmee de door (een
aantal) verzoeksters ondervonden nadelen zijn opgeheven.

Nu de wederpartij niet aannemelijk heeft kunnen maken dat (alle)
verzoeksters als gevolg van de bijzondere behandeling in een bevoorrechte
positie zijn geplaatst ten opzichte van de regulier aangestelde p.i.w.-ers,
kan haar beroep op artikel 5 lid 1 WGB niet slagen.

Hiermee staat vast dat de wederpartij ten aanzien van verzoeksters
onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt bij de aanstelling en de
arbeidsvoorwaarden in strijd met artikel 1a lid 1 WGB.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Minister van Justitie,
nu zijn beroep op de wettelijk toegelaten uitzondering van artikel 5 lid 1 WGB
niet kan slagen, onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt jegens
verzoeksters bij de aanstelling en de arbeidsvoorwaarden in strijd met artikel
1a lid 1 WGB.

Rechters

prof. mr. P.F. van der Heijden, kamervoorzitter; mr. M.M. Hubner,plaatsvervangend secretaris