Instantie: Commissie gelijke behandeling, 8 april 1991

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


In een personeelsadvertentie wordt gevraagd om een ‘bedrijfspsycholoog’.
Onderaan de advertentie is in kleine onopvallende letters vermeld: “[…] is
bereid meer vrouwen aan te nemen. Daarom worden vooral ook zij uitgenodigd te
solliciteren”. Uit de tekst en vormgeving van deze advertentie is niet
aanstonds duidelijk dat de bewuste betrekking zowel aan mannen als aan vrouwen
wordt aangeboden. Strijd met de Wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 12 januari 1990 verzocht de ondernemingsraad van te Utrecht
(hierna: verzoeker) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij
de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of door te Utrecht
(hierna: de wederpartij) onderscheid is gemaakt bij de aanbieding van een
betrekking in strijd met de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen
(WGB, Stb. 1989, 168).

1.2. Verzoeker heeft negen personeelsadvertenties van de wederpartij
gesignaleerd. In een van deze advertenties vraagt de wederpartij om een
‘bedrijfspsycholoog’.

Verzoeker is van mening dat deze personeelsadvertentie in strijd is met
de WGB. Verzoeker heeft ook over de acht andere advertenties het oordeel van
de Commissie gevraagd.

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

2.1. De Commissie heeft dit verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder tweemaal de gelegenheid gehad hun
standpunten weer te geven en op elkaars standpunten te reageren.

2.2. De Commissie heeft partijen vervolgens uitgenodigd hun standpunten
nader toe te lichten tijdens een zitting op 5 september 1990. Partijen hebben
van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Bij de beraadslagingen waren van de kant van de Commissie aanwezig:

– mevrouw mr E.F.A. van Buitenen (Kamervoorzitter)

– mevrouw mr C.E. van Vleuten (lid Kamer)

– mevrouw drs J.A.M. Stolwijk (lid Kamer)

– mevrouw drs C.M. Sjerps (secretaris)

Bij de beraadslagingen is gebleken dat de Commissie nadere informatie
nodig had alvorens een oordeel uit te kunnen spreken.

2.3. Na afronding van het nader onderzoek zijn partijen vervolgens
wederom uitgenodigd hun standpunten toe te lichten tijdens een zitting op 14
februari 1991. De wederpartij heeft van deze gelegenheid geen gebruik
gemaakt.

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker

– mevrouw (voorzitter van de commissie emancipa

tie van de ondernemingsraad)

– mevrouw (lid van de commissie emancipatie van de ondernemingsraad)

van de kant van de Commissie

– mevrouw mr E.F.A. van Buitenen (Kamervoorzitter)

– mevrouw mr C.E. van Vleuten (lid Kamer)

– de heer ing. J. van Hemert (lid Kamer)

– mevrouw mr Y. Telenga (toehoorster)

– mevrouw mr M.M. Hubner (plaatsvervangend secretaris)

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie.

In deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd in paragraaf 2.3.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

3.1. De ondernemingsraad van het bedrijf van de wederpartij heeft een
commissie emancipatie. Deze commissie behartigt aangelegenheden die betrekking
hebben op gelijke behandeling van mannen en vrouwen. De commissie toetst
eveneens de uitvoeringsmaatregelen die getroffen zijn door de wederpartij naar
aanleiding van een door de wederpartij opgesteld beleidsplan emancipatie uit
1984. Een van de subdoelstellingen van het emancipatiebeleid van de
wederpartij is het nastreven van een (meer) gelijke verhouding van het aantal
mannelijke en vrouwelijke werknemers, verdeeld over de verschillende functies,
taakgroepen en diensten. Verzoeker heeft ter zitting stukken overgelegd waar
uit blijkt dat 14,5% van het totaal aantal werknemers bij de wederpartij vrouw
is. Deze vrouwen zijn met name in de lagere taakgroepen ingedeeld. Ook worden
bepaalde functies, zoals lokettist, voornamelijk door vrouwen vervuld. Andere
beroepen, bijvoorbeeld machinist, worden weer vooral door mannen uitgeoefend.

Een van de uitvoeringsmaatregelen van het beleidsplan heeft betrekking
op wervingsadvertenties. Het emancipatiebeleid is geintegreerd in het sociaal
beleidsplan van juni 1988.

Daarin staat in paragraaf 6.2 (voor zover van belang) het volgende
vermeld: “Bij het plaatsen van wervingsadvertenties dient een zin opgenomen te
worden, gericht op het bevorderen van plaatsingsmogelijkheden voor vrouwen van
de volgende strekking: […] streeft ernaar (wil) meer vrouwen in dienst te
nemen, daarom worden vooral ook zij uitgenodigd te solliciteren.” En verder in
paragraaf 4.1: “[…] Positieve discriminatie met het oog op het ‘inhalen’ van
in het verleden ontstane achterstanden wordt niet toegepast.”

3.2. Verzoeker heeft een personeelsadvertentie van de wederpartij
gesignaleerd. In deze advertentie vraagt de wederpartij om een
‘bedrijfspsycholoog’. Deze functiebenaming staat bovenaan de advertentie in
grote vetgedrukte letters vermeld. Onderaan de advertentie is in onopvallende
letters vermeld: “[…] is bereid meer vrouwen aan te nemen. Daarom worden
vooral ook zij uitgenodigd te solliciteren.”

3.3. Verzoeker is van mening dat de personeelsadvertentie in strijd met
de WGB is.

3.4. De wederpartij stelt dat de tekst van de personeelsadvertentie
voldoet aan de eisen die de WGB stelt. Volgens de wederpartij wordt er immers
geen onderscheid gemaakt naar geslacht waar het de doelgroep van mogelijke
kandidaten betreft.

De wederpartij is bovendien van mening dat in de advertentie vrouwen
duidelijk wordt gewezen op de mogelijkheid naar de aangeboden functie te
solliciteren. De wederpartij brengt verder naar voren dat voor de betreffende
functie een vrouw is aangenomen.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de aanbieding van de
betrekking onderscheid heeft gemaakt tussen mannen en vrouwen in strijd met de
WGB. In de onderhavige advertentie staat met grote vetgedrukte letters in de
kop de functiebenaming ‘bedrijfspsycholoog’ vermeld. Onderaan de advertentie
staat in kleine onopvallende letters vermeld: “[…] is bereid meer vrouwen
aan te nemen. Daarom worden vooral ook zij uitgenodigd te solliciteren.”

4.2. Artikel 3 lid 1 WGB verbiedt het maken van onderscheid op grond van
geslacht bij de aanbieding van een betrekking. De Wet noemt in artikel 5 twee
toegelaten uitzonderingen op dit verbod. Onderscheid is toegestaan als een
voorkeursbehandeling van vrouwen van toepassing is of als de betreffende
functie geslachtsbepaald is.

De wederpartij heeft geen beroep gedaan op een van de wettelijke
uitzonderingen. De Commissie beschikt niet over aanwijzingen dat deze zich
hier voordoen.

4.3. In artikel 3 lid 3 WGB wordt het algemene verbod om onderscheid te
maken naar geslacht bij de aanbieding van een betrekking nader uitgewerkt.
Artikel 3 lid 3 schrijft voor dat uit tekst en vormgeving van een
personeelsadvertentie duidelijk moet blijken dat zowel mannen als vrouwen in
aanmerking komen.

In het vierde lid van artikel 3 wordt deze eis vervolgens verder
toegespitst op het gebruik van functiebenamingen.

Hierin is bepaald dat of zowel de mannelijke als de vrouwelijke
functiebenaming gebruikt moet worden, of uitdrukkelijk vermeld moet worden dat
zowel mannen als vrouwen in aanmerking komen.

4.4. De Commissie vat -naar reeds in diverse oordelen is uiteengezet en
toegelicht- deze nadere eisen aldus op dat bij kennisneming van de
personeelsadvertentie, aanstonds duidelijk moet zijn dat de betrekking
uitdrukkelijk zowel aan mannen als aan vrouwen wordt aangeboden.

In de advertentie wordt slechts een functiebenaming vermeld. In dat
geval stelt de Wet de eis dat uitdrukkelijk wordt aangegeven dat zowel mannen
als vrouwen voor de betreffende functie in aanmerking komen. Een dergelijke
vermelding is in kleine onopvallende letters onderaan de advertentie
geplaatst. De onopvallende letters die voor de betreffende zinsnede gebruikt
zijn en de plaatsing van dat tekstgedeelte staan echter niet in verhouding tot
de opvallende plaats en de grote vetgedrukte letters van de functiebenaming
‘bedrijfspsycholoog’.

De Commissie is van oordeel dat daardoor bij kennisneming van de
advertentie niet aanstonds duidelijk is dat de bewuste betrekking
uitdrukkelijk zowel aan mannen als aan vrouwen wordt aangeboden.

Daarmee staat vast dat de wederpartij onderscheid heeft gemaakt op grond
van geslacht in strijd met artikel 3 lid 3 en lid 4 en daarmee tevens in
strijd met artikel 3 lid 1 WGB.

4.5. De Commissie merkt hierbij nog op -zij het ten overvloede- dat het
voorgaande temeer geldt nu de wederpartij in haar beleidsplan emancipatie van
1984 en haar sociaal beleidsplan van 1988 heeft uitgesproken meer vrouwen te
willen werven voor bepaalde functies. Indien dergelijke beleidsplannen in de
praktijk niet worden uitgevoerd, kan het emancipatiebeleid als illusoir worden
beschouwd. De Commissie constateert dat de onderhavige advertentie niet in
overeenstemming is met het emancipatiebeleid van de wederpartij ter zake. De
wederpartij wil immers haar doelstelling onder andere bereiken door in de
wervingsadvertenties vrouwen uitdrukkelijk uit te nodigen te solliciteren. Een
advertentietekst waaruit niet duidelijk blijkt dat de betreffende functie
uitdrukkelijk zowel aan mannen als aan vrouwen aangeboden wordt, voldoet niet
aan de voorwaarden die in het beleidsplan gesteld zijn om meer vrouwen te
werven.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat bij de aanbieding van de
betrekking onderscheid heeft gemaakt in strijd met artikel 3 lid 3 en lid 4 en
daarmee tevens in strijd met artikel 3 lid 1 van de Wet gelijke behandeling
van mannen en vrouwen.

Rechters

Mr. E.F.A. van Buitenen, kamervoorzitter en mr. M.M. Hubner, plv.secretaris