Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 22 februari 1991

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


De taken en bevoegdheden van de toeziend voogd zijn niet beperkt tot de
situatie dat een minderjarige over vermogen beschikt en kunnen rechtstreeks
contact met de minderjarigen noodzakelijk of wenselijk maken. De beslissing
van het hof om de vader tot toeziend voogd te benoemen, omdat in het algemeen
de niet met de voogdij belaste ouder met de toeziende voogdij wordt belast,
kan daarom niet in stand blijven.

In 1987 heeft de moeder de echtelijke woning verlaten en haar intrek
genomen in een opvanghuis voor vrouwen. In 1988 is de echtscheiding
uitgesproken. De definitieve beslissing over het gezag van de kinderen werd
pas op 5 juni 1989 door de rechtbank ‘s-Gravenhage genomen. De moeder is tot
voogdes en haar nieuwe echtgenoot tot toeziend voogd benoemd. Uit een
onderzoek van de raad voor de kinderbescherming is naar voren gekomen dat de
kinderen erg angstig voor de vader zijn. Het verzoek van de vader om een
omgangsregeling te treffen is dan ook afgewezen. Tegen deze beschikking heeft
de vader hoger beroep ingesteld bij het Hof ‘s-Gravenhage. Het hof heeft de
beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd. Het hof is van oordeel
dat de gebleken angst van de kinderen voor de vader aan het treffen van een
omgangsregeling in de weg staat maar benoemt de vader wel tot toeziend voogd.
Van deze beschikking gaat de moeder in cassatie.

Volledige tekst

Hoge Raad

3. Beoordeling van het middel

3.1 Het hof heeft zijn beslissing om de vader met de toeziende voogdij
te belasten gemotiveerd met de overweging dat er geen goede reden is om aan
het verzoek van de vader voorbij te gaan, ‘nu in het algemeen de niet met de
voogdij belaste ouder met de toeziende voogdij wordt belast en, in aanmerking
genomen dat de kinderen geen vermogen hebben, de taak van de vader in zijn
voormelde hoedanigheid geen overleg met de moeder of rechtstreeks contact met
de kinderen vereist.’

3.2 Het middel betoogt in de onderdelen 2 en 3 – het eerste onderdeel
bevat slechts een inleiding – dat het hof, overwegende als hiervoor
weergegeven, heeft miskend dat de toeziende voogd niet alleen functioneert als
toezichthouder op het financiele beheer van de voogd en dat de taken van de
toeziende voogd in sommige omstandigheden wel contact met de minderjarige
vereisen.

Het middel treft doel. Onder meer de artt. 1:313, 314 en 315 BW
omschrijven de taken en bevoegdheden van de toeziende voogd. Uit die
bepalingen blijkt dat die taken en bevoegdheden niet beperkt zijn tot het
geval dat de minderjarige over een vermogen beschikt doch dat deze mede
strekken tot het waarnemen van alle belangen van de minderjarige, wanneer deze
met die van de voogd in strijd zijn (art. 1:313) en tot het verrichten van
alle daden van voogdij die geen uitstel kunnen lijden, zolang bij blijvende of
tijdelijke ontstentenis van de voogd niet in de voogdij is voorzien (art.
1:315). Het verrichten van die taken en het uitoefenen van die bevoegdheden
kunnen zeer wel rechtstreeks contact met de minderjarigen noodzakelijk of
wenselijk maken.

’s Hofs overweging, als hiervoor weergegeven, geeft derhalve blijk van
een onjuiste rechtsopvatting omtrent de toeziende voogdij. Op grond van het
vorenstaande kan de beschikking van het hof niet in stand blijven voor zover
betreft de benoeming van de vader tot toeziende voogd.

3.3 De Hoge Raad zal zelf als volgt recht doen. In appel heeft de vader
wat betreft de persoon van de heer V., de huidige echtgenoot van de moeder,
geen bezwaren gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat diens benoeming
tot toeziende voogd in het belang van de minderjarigen is. De beschikking van
de rechtbank kan derhalve voor zover die benoeming betreft worden
bekrachtigd.

4. Beslissing: de Hoge Raad vernietigt de beschikking van het Hof ‘s
Gravenhage van 5 januari 1990, voorzover daarbij de beschikking van de
Rechtbank ‘s-Gravenhage van 5 juni 1989 is vernietigd en de vader is benoemd
tot toeziend voogd;

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor zover daarbij de heer
H.A. V (echtgenoot van de moeder, red.) is benoemd tot toeziend voogd over de
minderjarigen.

Nora Holtrust/Ineke de Hondt

Over het algemeen wordt de toeziende voogdij in de literatuur beschreven
als een soort wassen neus, een fooi voor de ouder die na de echtscheiding geen
voogd over zijn kind is geworden. In een voorlichtingsbrochure van het
ministerie van justitie staat het als volgt: ‘Wat houdt de plicht van een
toeziend voogd in? Kort gezegd: erop toezien dat de voogdij zijn taak goed
vervult, speciaal wanneer het kind (enig) vermogen heeft. De taak van de
toeziende voogdij is hoofdzakelijk toezicht op het beheer van het vermogen van
het kind’. Tot voor kort werd dan ook min of meer automatisch de ouder die na
echtscheiding de voogdij niet kreeg belast met de toeziende voogdij.

In de eerste plaats houdt de toeziende voogdij natuurlijk toch wel iets
meer in dan alleen het toezicht op het beheer van het vermogen door de voogd.
In de tweede plaats heeft in de beleving van zowel de voogd als de toeziend
voogd zelf, de toeziende voogdij ook een meer emotionele lading. Dankzij
feministische advocaten heeft de rechtspraak dit inmiddels ook onderkend. Daar
waar de verhouding tussen ouders dermate gespannen is, waar overleg over de
kinderen tot een absolute onmogelijkheid behoort, en een vader zich
bijvoorbeeld agressief en polariserend opstelt (zie Hof Amsterdam 23 juli
1990, RN 1990, 128 en RVR 1992, nr. 31), bestaat de mogelijkheid om het
automatisme van de andere ouder als toeziend voogd te benoemen, te
doorbreken.

Rechters

Mrs. Snijders, Bloembergen, Roelvink, Davids, Heemskerk; A-G Moltmaker