Instantie: Rechtbank Almelo, 26 oktober 1990

Instantie

Rechtbank Almelo

Samenvatting


Partijen zijn 28 jaar gehuwd geweest en hebben twee zonen. De man stelt
dat de vrouw slechts behoefte heeft totdat zij cursus pedicure heeft
afgerond. De rechtbank wijst limitering af op grond van de volgende
omstandigheden: de duur van het huwelijk, het feit dat de vrouw de zorg
heeft gehad voor de kinderen, haar leeftijd, de situatie op de
arbeidsmarkt, alsmede het feit dat zij, als gevolg van buitenlandse
plaatsingen vaak niet mocht werken. Op grond van deze omstandigheden
ligt het niet in de verwachting dat de vrouw binnen afzienbare tijd
werk heeft waarmee zij geheel in haar eigen levensonderhoud kan
voorzien. De vrouw vraagt alimentatie ter hoogte van de helft van het
netto salaris van de man. De rechtbank wijst deze verdeelsleutel af
omdat zo in onvoldoende mate rekening wordt gehouden met de aan de
zijde van de man voorkomende lasten. Alimentatie wordt ƒ 2190,=.

Volledige tekst

Overweegt ten aanzien van het procesverloop:

Bij op 4 juli 1994 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen is
verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en
nevenvoorzieningen te treffen.

Op 28 juli 1994 is een verweerschrift ter griffie van deze rechtbank
ingekomen.

De zaak is behandeld ter terechtzitting van 26 september 1994, alwaar
zijn gehoord de vrouw, bijgestaan door mr. Van de Loo, en de man,
bijgestaan door mr. Kesler.

de standpunten van partijen:

De man voert verweer tegen de door de vrouw ten behoeve van zichzelf
verzochte alimentatie.

de beoordeling van het verzoek:

De in artikel 815 lid 2 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv)
gemelde bescheiden zijn als bijlagen bij het verzoek gevoegd.

Partijen bezitten de Nederlandse nationaliteit.

Gebleken is dat de situatie als bedoeld in artikel 814 Rv zich hier
voordoet, zodat de Nederlandse rechter met betrekking tot de verzochte
echtscheiding rechtsmacht toekomt.

Nu de man niet betwist dat het huwelijk van partijen duurzaam is
ontwricht, staat deze duurzame ontwrichting in rechte vast en is de
verzochte echtscheiding voor toewijzing vatbaar.

De nevenvoorziening tot verdeling van de gemeenschap is voor toewijzing
vatbaar, nu daartegen geen verweer is gevoerd.

Naast een bijdrage van DM 500,= voor verzoekt de vrouw ten behoeve
van zichzelf een bijdrage van DM 2.600,= per maand en DM 4.000,= per
maand indien de man niet afdrachtplichtig is jegens de Duitse fiscus
tengevolge van verblijf in het buitenland dan wel anderszins. Tijdens
de behandeling wijzigt de vrouw haar verzoek in die zin, dat zij,
zolang de woning te niet is verkocht, primair een bedrag van ƒ
2.600,= en subsidiair ƒ 2.416,= per maand verzoekt, en nadat deze
woning is verkocht ƒ 2.906,= per maand.

De man kan zich niet verenigen met de door de vrouw ten behoeve van
zichzelf verzochte bijdrage. Hij stelt dat hij DM 651,87 per maand kan
betalen gedurende de periode dat zij woonachtig is in de woning en
een bedrag van DM 1.585,90 vanaf het moment dat zij die woning heeft
verlaten. Bovendien is hij van oordeel dat de vrouw binnen afzienbare
tijd een cursus pedicure zal hebben afgerond, waarna zij in staat moet
worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Deze laatste
visie deelt de rechtbank niet. Mede gelet op de duur van het huwelijk,
het feit dat de vrouw de zorg heeft gehad voor de kinderen, haar
leeftijd, de situatie op de arbeidsmarkt, alsmede gelet op het feit dat
zij, als gevolg van de buitenlandse plaatsingen, vaak niet mocht wer-
ken, ligt niet in de verwachting dat zij binnen afzienbare tijd zodanig
werk heeft waarmee zij geheel in haar eigen levensonderhoud kan
voorzien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat limitering in casu
niet op zijn plaats is.

In beginsel geldt het draagkrachtprincipe voor door de man te betalen
alimentatie, hoewel er situaties voorstelbaar zijn, zoals b.v. het
toeschatten van de helft van de pensioenvoorzieningen, waarin van dat
principe wordt afgeweken. De rechtbank acht echter geen termen aanwezig
tegemoet te komen aan het verzoek van de vrouw om uit te gaan van de
helft van het nettosalaris, te meer daar bij toepassing van een
zodanige verdeelsleutel in onvoldoende mate rekening wordt gehouden met
de aan de zijde van de man voorkomende lasten.

Bij de berekening van de draagkracht dient te worden uitgegaan van het
huidige salaris van de man alsmede de Duitse belastingdruk, aangezien
immers niet bekend is wanneer en hoelang de man in verband met zijn
werk zal worden uitgezonden naar het buitenland. Nu deze factor te
onzeker is, dient het verzoek van de vrouw op dit punt te worden
afgewezen.

De man ontvangt -gedurende 14 periodes per jaar- een netto-inkomen van
DM 5.476,= per periode zijnde DM 6.389,= per maand oftewel ƒ 7.028,=
uitgaande van een verkoopkoers van ƒ 1,10. Op dit bedrag is reeds de
premie terzake de ziektekostenverzekering door de werkgever ingehouden,
waarmee rekening moet worden gehouden. Daarnaast ontvangt hij inkomsten
uit rente over zijn vermogen, welke inkomsten, zo de man stelt, door de
Duitse fiscus worden belast. Alsdan resteert een bedrag van DM 133,=
aan rente-inkomsten. Deze belastingplicht betwist de vrouw niet. Of de
man de rente-inkomsten ook daadwerkelijk verantwoordt, is niet van
betekenis, aangezien voor de rechtbank alleen geldt hetgeen de man
krachtens wettelijke maatstaven aan de fiscus dient te voldoen.

De man voert op aan maandelijkse hypotheeklasten DM 1.518,75, te
vermeerderen met het forfait van ƒ 150,= eigenaarslasten terzake zijn
woning in Duitsland alsmede ƒ 150,= voor zijn woning in . De
vrouw is van oordeel dat de woonlasten buitensporig zijn, terwijl
bovendien de vriendin van de man in staat moet worden geacht de helft
van deze lasten te voldoen. Met de man is de rechtbank van oordeel, dat
de hoogte van de afgesloten hypotheek, gelet op zijn functie, niet te
buitensporig worden geacht, waarbij tevens in aanmerking dient te
worden genomen dat de woonlasten in Duitsland in het algemeen hoger
liggen dan in Nederland. De stelling van de man dat zijn vriendin op
dit moment geen inkomsten uit arbeid heeft, aangezien zij zijn
verhuisd, waardoor zij haar baan niet kon behouden, is door de vrouw
niet weersproken. Niets is gesteld omtrent de eventuele arbeidsmo-
gelijkheden van dit vriendin, zodat het in het algemeen bezien in de
verwachting ligt dat de vriendin spoedig een andere baan zal hebben,
mede in aanmerking nemend het feit dat de man bij zijn
draagkrachtberekening ook, uitgaat van die situatie. De rechtbank gaat
er dan ook van uit dat de vriendin in ieder geval tot het bedrag van de
woonnorm kan bijdragen in de woonlasten.

Bij de bepaling van de draagkracht bij de man is geen rekening gehouden
met een door de vrouw te betalen vergoeding terzake de door haar
bewoonde en aan de man in eigendom toebehorende woning. De rechtbank
gaat er ook van uit dat de man terzake geen vergoeding van de vrouw zal
vragen, mede gelet op het tijdelijke karakter daarvan in verband met de
voorgenomen verkoop van de woning.

Bij de verkoop die de man kennelijk voorstaat, kan naar het oordeel van
de rechtbank, de opbrengst worden aangewend om de hoge woonlasten die
de man op dit moment heeft, te verminderen. Naar het zich laat aanzien,
zal bij een verwachte verkoop van ongeveer ƒ 200.000,= de
woonkostennorm inclusief het forfait terzake eigenaarslasten slechts in
geringe mate overschrijden.

De man heeft ƒ 100,= per maand opgevoerd terzake kosten omgangsregeling
met welke kosten de vrouw betwist. Zij stelt dat de treinkosten van
voor haar rekening komen, zodat de man terzake geen kosten heeft. Onder
voornoemde kosten vallen, naast eventuele reiskosten, echter ook
verblijfkosten. Nu tegenover de kinderrechter te kennen heeft gegeven
dat hij de laatste tijd niet zoveel contact heeft met zijn vader, vindt
de rechtbank het redelijk om met ƒ 50,= per maand rekening te houden.

Gelet op bovenstaande, alsmede gelet op de voor een een-oudergezin
geldende normbedragen, resteert alsdan een zodanige ruimte dat de man
in staat moet worden geacht maandelijks ƒ 1.650,= bij te dragen in het
levensonderhoud van de vrouw, en zodra de woning te H. is verkocht ƒ
2.199,= per maand. Hierbij is, gelet op de geringe fiscale
aftrekbaarheid, uitgegaan van de 50% norm.

Hoewel de minderjarige woonachtig is in Duitsland, acht de rechtbank
zich -in het belang van die minderjarige- bevoegd op grond van artikel
4 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag een voorziening in het gezag
over die minderjarige te treffen.

De minderjarigen -12 jaar of ouder- zijn in de gelegenheid gesteld hun
mening kenbaar te maken en hebben hiervan gebruik gemaakt.

De rechtbank acht na te melden -mede door de ouders voorgestane-
voorziening in het gezag het meest in het belang van de onderhavige
minderjarigen en na te melden bijdrage in overeenstemming met de
wettelijke maatstaven.

In de omstandigheid dat partijen echtelieden zijn wordt aanleiding
gevonden de proceskosten als na te melden te compenseren.

de beslissing:

1. Spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op gehuwd.

2. Beveelt partijen om, zodra deze beschikking zal zijn ingeschreven in
de registers van de burgelijke stand, met elkaar over te gaan tot
verdeling van de gemeenschap, waarin zij zijn gehuwd, voor zover
daarvan sprake is.

Benoemt notaris mr. H.J.M. Derkman te Haaksbergen tot notaris, voor
wie, zo partijen niet binnen veertien dagen na die inschrijving een
ander kiezen, de werkzaamheden van die verdeling zullen plaats hebben
op door die notaris te bepalen tijd en plaats.

Verstaat, dat de kosten die de benoemde of gekozen notaris in het kader
van voormelde werkzaamheden maakt, ten laste van de te verdelen
gemeenschap komen.

Benoemt mr. D. Morssink-Eshuis en mr. F.R. Speijdel, beiden advocaat en
procureur te Enschede, tot onzijdige personen om de man respectievelijk
de vrouw te vertegenwoordigen, zo deze of dezen in gebreke mocht of
mochten blijven op de door de benoemde of gekozen notaris voor de
verdeling bepaalde tijd en plaats te verschijnen, of verschenen zijnde,
mocht of mochten weigeren aan de verdeling mede te werken.

3. Veroordeelt de man om, vanaf de dag dat deze beschikking zal zijn
ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw tot
haar levensonderhoud te betalen een bedrag van ƒ 1.650,=
(eenduizendzeshonderdvijftig gulden) per maand, telkens bij
vooruitbetaling te voldoen.

4. Veroordeelt de man om, mits deze beschikking is ingeschreven in de
registers van de burgerlijke stand, met ingang van de dag dat de woning
aan de zal zijn verkocht, aan de vrouw tot haar levensonderhoud te
betalen een bedrag van ƒ 2.190,= (tweeduizendhonderdnegentig gulden)
per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

5. Benoemt tot voogdes over: geboren te de vrouw en tot toeziend
voogd de man en beveelt de afgifte aan de aldus met het gezag beklede
ouder, voor zover een eerdere rechterlijke beslissing zich daar niet
tegen verzet.

6. Benoemt tot voogd over: geboren te op de man en tot
toeziend voogdes de vrouw en beveelt de afgifte aan de aldus met het
gezag beklede ouder, voorzover een eerdere rechterlijke beslissing zich
daar niet tegen verzet.

7. Bepaalt het bedrag dat de man aan de vrouw zal verstrekken als
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde
minderjarige op ƒ 550,= (vijfhonderdvijftig gulden) per maand,
telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

8. Verklaart deze beschikking ten aanzien van de onderdelen 2 tot en
met 7 uitvoerbaar bij voorraad.

9. Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen
kosten draagt.

10. Wijst af het meer of anders verzochte.

Rechters

Mr. Derks