Instantie: Rechtbank Amsterdam, 16 mei 1990

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Er is geen aanleiding deskundigen in te schakelen om na te gaan of er
voor het seksuele misbruik reeds sprake was van soortgelijke psychische
problemen bij eiseres.

Volledige tekst

De in het vonnis van 31 mei 1989 (RN 1989, nr. 54) bepaalde comparitie
van partijen heeft op 12 september 1989 plaatsgevonden. Van het aldaar
verhandelde is procesverbaal opgemaakt.

Vervolgens heeft eiseres een akte na comparitie genomen en daarbij 2
bewijsstukken overgelegd.

Gedaagde heeft bij akte een aantal produkties met betrekking tot zijn
financiele situatie in het geding gebracht en daarna een conclusie na
comparitie genomen.

Tenslotte hebben partijen stukken overgelegd ter verkrijging van
vonnis.

Gronden van de beslissing

1. Eiseres heeft tijdens de comparitie weergegeven welke psychische
problemen zij nog steeds ondervindt tengevolge van het onrechtmatig handelen
van gedaagde. Voorts heeft zij verklaard bezwaar te hebben tegen een door de
rechtbank te gelasten deskundigenonderzoek en daarvoor een op zichzelf
aanvaardbare motivering gegeven.

2. Zoals in het tussenvonnis is overwogen mag worden aangenomen dat
eiseres door het gebeuren op 19 augustus 1987 in ernstige mate in haar persoon
is aangetast. Uit haar verklaring blijkt dat de gevolgen voor haar mede daarom
zo traumatisch zijn, omdat haar dit is aangedaan door een arts tot wie zij
zich om hulp gewend had en omdat zij toen zwanger was. Dit is op zichzelf
begrijpelijk.

Duidelijk is voorts dat er twee jaar nadien (ten tijde van de
comparitie) nog geen sprake was van (op korte termijn te verwachten) herstel.

3. Op grond van de thans beschikbare gegevens is de rechtbank van
oordeel dat de immateriele schade in ieder geval gesteld kan worden op het
bedrag dat, gelet op gedaagdes draagkracht, naar redelijkheid en billijkheid
maximaal ten laste van gedaagde gebracht kan worden.

Onder deze omstandigheden is voorlichting door deskundigen niet nodig.

Evenmin bestaat er aanleiding deskundigen in te schakelen om na te gaan
of er voor augustus 1987 mogelijk sprake was van soortgelijke (psychische)
problemen bij eiseres, zoals door gedaagde verondersteld wordt.

4. Uit de door gedaagde verstrekte inlichtingen en overgelegde
bewijsstukken kan worden afgeleid dat het gezinsinkomen in de jaren na
augustus 1987 zeer bescheiden is geweest en dat hij er nog steeds niet in
geslaagd is een vaste werkkring te vinden.

Gedaagde heeft verklaard dat het voor hem erg moeilijk is om in
Nederland werk te vinden zolang nog geen einde is gekomen aan de strafzaak en
de tuchtzaak en dat ook het vinden van werk in het buitenland niet gemakkelijk
is. Dit alles komt niet onaannemelijk voor en daarmee dient dan ook rekening
te worden gehouden.

Anderzijds is voor de toe te passen matiging tevens van belang de reeel
te achten verwachting, dat de inkomsten van gedaagde in de toekomst dichter
bij het bij zijn beroep (chirurg) passende niveau zullen komen te liggen.

5. Alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen wordt de door
gedaagde aan eiseres te betalen vergoeding voor immateriele schade naar
redelijkheid en billijkheid bepaald op ƒ 15.000,-.

Tot dit bedrag kan de vordering van eiseres worden toegewezen.

Er bestaat aanleiding om de gedingkosten als volgt te compenseren.

Beslissing

De rechtbank:

– veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van een bedrag van ƒ
15.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 1987
tot de voldoening;

– verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

– wijst het meergevorderde af;

– verrekent de gedingkosten in dier voege dat iedere partij haar eigen
kosten draagt.

Rechters

Mrs G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, A.C. Monster, P. Rodenburg,leden.