Instantie: Gerechtshof Arnhem, 3 mei 1990

Instantie

Gerechtshof Arnhem

Samenvatting


Klaagster heeft op 6 juni 1989 aangifte gedaan van ontuchtige
handelingen door haar stiefvader gepleegd tussen 1976 en 1978 en tussen 1981
en 1985. De man ontkende. De grootmoeder van klaagster heeft verklaard dat zij
rechtstreeks van haar zoon had gehoord dat hij wel eens wat met het meisje had
‘uitgehaald’. De moeder van klaagster bevestigde dat het meisje wel eens bij
haar had geklaagd over de gedragingen van de stiefvader. In
kinderbeschermingsrapporten over klaagster is sprake van incest; haar gedrag
zou symptomatisch zijn voor een incestslachtoffer. Op voorstel van de
Procureur-Generaal is de klaagster eerst gehoord; zo ook de stiefvader.

Het Hof acht gronden aanwezig voor verdenking dat beklaagde zich
schuldig heeft gemaakt aan gedragingen ex artt. 246, 247 en/of 249 Sr. Het Hof
acht een gerechtelijk vooronderzoek noodzakelijk en beveelt de Officier van
Justitie te Arnhem de strafvervolging tegen beklaagde voort te zetten en
vordering ex art. 181 Sv te doen.

Volledige tekst

OVERWEEGT:

1. Klaagster heeft op 6 juni 1989 bij de rijkspolitie aangifte gedaan,
dat beklaagde met haar in de tijdvakken 1976-1978 en 1981-1985 ontuchtige
handelingen heeft gepleegd en haar heeft gedwongen die te dulden. Beklaagde,
die ter zake van 3 juli 1989 tot 5 juli 1989 in verzekering gesteld is
geweest, heeft de aangegeven feiten nadrukkelijk ontkend.

2. Na kennisneming van de stukken en het verhoor van de bij het beklag
betrokkenen, acht het hof gronden aanwezig voor de verdenking dat beklaagde
zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen, als omschreven in de artikelen
246, 247 en/of 249 van het wetboek van strafrecht. Het hof acht een
gerechtelijk vooronderzoek noodzakelijk. Het gevraagde bevel zal derhalve
worden verleend.

BESCHIKKENDE:

Beveelt dat door de officier van justitie te Arnhem de strafvervolging
tegen beklaagde ter zake van de in de artikelen 246, 247 en/of 249 van het
wetboek van strafrecht omschreven misdrijven zal worden voortgezet en gelast
tevens dat door de officier van justitie de vordering zal worden gedaan
bedoeld in artikel 181 van het wetboek van strafvordering.

Rechters

Raadkamer mrs Gerbrandy, Dijkstra en Lion.