Instantie: Rechtbank Amsterdam, 26 juli 1989

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Aanvraagster is van haar elfde tot negentiende misbruikt door haar
vader. Mede ter verwerking van haar traumatische ervaringen wil zij van
haar vader een schadevergoeding vorderen van ƒ 50.000,=

Beslissing Rechtenvrouw: bij slachtoffers van incest spelen vaak – ten
onrechte – schuldgevoelens mee. Voor een goede verwerking van de psychische
gevolgen van incest kan het van belang zijn dat een openbaar en officieel
forum – zoals de rechtbank – de vader als de schuldige aanwijst

Incest wordt bewezen geacht en de hoogte van het schadevergoedingsbedrag
wordt vastgesteld op ƒ 15.000,=

Volledige tekst


5. Naar het oordeel van de rechtbank is dochter S. erin geslaagd het
bewijs van haar stellingen te leveren. De rechtbank overweegt daartoe het
volgende

5.1 Uit de in zoverre door G. niet weersproken verklaringen van het
Paedologisch Instituut en Herstellingsoord De Leemkuil blijkt dat dochter S.
zich gedurende enkele jaren onder specialistische, onder meer psychiatrische,
behandeling heeft gesteld in verband met jeugdproblemen, die zij in de loop
van deze behandeling bij voortduring heeft toegeschreven aan haar tot in
detail weergegeven incestueuze ervaringen met haar vader tussen haar elfde en
19e jaar. Bij geen van haar behandelaars (tenminste vier in getal) is, naar
uit deze verklaringen voorts blijkt, enige twijfel gerezen over de
authenticiteit van de door haar beschreven gebeurtenissen. De rechtbank
acht het onaannemelijk dat dergelijke twijfel niet bij althans sommigen van
deze deskundigen zou zijn gerezen indien deze jeugdervaringen zich slechts in
de fantasie van dochter S. zouden hebben voorgedaan

5.2 De in de verklaring van het Paedologisch Instituut beschreven en
door de betrokken deskundigen geconstateerde angst bij dochter S. omtrent het
biologisch vaderschap van haar dochter A. en van de reaktie van A. daarop zijn
slechts vanuit de door haar gestelde gebeurtenissen verklaarbaar

5.3 Uit de handgeschreven en de getuigeverklaring van F.C.M. blijkt
onder meer het volgende:

– reeds in 1970 heeft dochter S. hem over haar incestueuze ervaringen
met haar vader en over de herkomst van eerder door hem bij haar geconstateerde
blauwe plekken op intieme plaatsen op haar lichaam verteld;

– tijdens hun vakantie omstreeks 1967 heeft zij tijdens nachtmerries
grote angst laten blijken dat haar vader haar zou komen ophalen;

– moeder G. zei, toen dochter S. bij hen thuis over haar ervaringen met
haar vader wilde praten, dat zij het altijd wel had vermoed en geweten;

– toen dochter S. met M. bij haar ouders kwam om haar vader alles in het
gezicht te zeggen, zei moeder G. bij hun binnekomst: “Zeg het hem maar, daar
zit-ie, de viezerik!. “

Deze onderdelen van zijn verklaring zijn door de verklaring van ander
e getuigen niet ontzenuwd en door vader G. niet weersproken

5.4 De verklaring van dochter S. zelf komt de rechtbank geloofwaardig
voor en strekt ter aanvulling van het uit het vorenoverwogene af te leiden
onvolledig bewijs

6. Met het geleverde bewijs is komen vast te staan dat vader G. zijn
dochter S. gedurende een lange reeks van jaren, beginnende op haar jeugdige
leeftijd van 11 jaar en eindigende kort voor haar huwelijk in 1970 toen zij 19
jaar oud was, met regelmaat seksueel heeft misbruikt. Uit de in zoverre
niet door vader G. weersproken en overigens aannemelijke verklaringen van het
Paedologisch Instituut en De Leemkuil is voorts komen vast te staan dat dit
misbruik bij dochter S. psychische, emotionele en seksuele schade heeft
veroorzaakt met nadelige weerslag op haar huwelijk en haar kinderen. Gelet
op het bepaalde in artikel 1407 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek behoeft de
rechtbank nadere inlichtingen van partijen omtrent hun financile
omstandigheden alvorens dochter S. toekomende schadevergoeding te kunnen
vaststellen. Op na te melden wijze zullen partijen, onder aanhouding van
iedere beslissing, in de gelegenheid worden gesteld deze inlichtingen te
verstrekken

BESLISSING

De rechtbank verwijst de zaak naar de rol van de tweede enkelvoudige
kamer (eerste kamerzaken) van 6 september 1989 teneinde partijen in de
gelegenheid te stellen bij akte de in rechtsoverweging 6 bedoelde gegevens in
het geding te brengen;

houdt ieder verdere beslissing aan

Rechters

Mrs. U.W. Bentinck, C. von Meyenfeldt en A.H. Kist, leden