Instantie: Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 18 november 1988

Instantie

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


N. heeft ontuchtige handelingen moeten dulden van H. nadat deze haar
van haar vrijheid had beroofd. H. is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld
o.g.v. art. 246 Sr. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen H. kan
worden aangerekend. De rechtbank kent N. ƒ 2.653,= materiele
schadevergoeding toe en ƒ 6.000,= immateriele schadevergoeding. De
immateriele schadevergoeding (eis ƒ 10,000,=) is gematigd in verband met
de stand en fortuin van partijen en op grond van billijkheid.

Volledige tekst

1. De procesgang.

Eiseres N. heeft gedaagde H. bij exploit d.d. 28 juli 1987 gedagvaard voor
deze rechtbank en gevorderd zijn veroordeling tot betaling van na te
noemen geldsom.

H. heeft bij antwoord verweer gevoerd.

Partijen hebben bij re- en dupliek hun stellingen nader uiteengezet
waarbij N. twee en H. drie produkties in het geding bracht.

N. heeft vervolgens nog een akte genomen.

Tenslotte hebben partijen vonnis op stukken verzocht.

2. Het geschil.

1. N. vordert de veroordeling van H. tot de betaling aan haar van ƒ
11.843,= en in de kosten van het geding.

2. Zij voert daartoe aan:

H. heeft jegens haar onrechtmatige daad gepleegd.

Hij heeft namelijk op 24 oktober 1986 te Waalre haar van haar vrijheid
beroofd en haar met geweld gedwongen ontuchtige handelingen te dulden. N.,
ter tijde 20 jaar en H.T.S.- scholiere, werd toen zij te ongeveer 11 uur
in de voormiddag huiswaarts keerde, op een eenzame weg door H. van haar
fiets gerukt. Hij voerde haar, na haar geblindoekt te hebben, het nabij
gelegen bos in, bond haar vast zodat zij los van de grond aan een boom
werd gehangen, ontkleedde en bedreigde haar en ontnam haar goederen,
waaronder een portemonnaie.

H. is terzake -naast andere feiten jegens derden- door de rechtbank te
s’-Hertogenbosch bij vonnis van 12 februari 1987 wegens overtreding van
artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht strafrechtelijk veroordeeld tot
een gevangenisstraf van een jaar onvoorwaardelijk en tot de maatregel van
een voorwaardelijke terbeschikkingstelling van de regering.

Door dit handelen van H. heeft N. schade geleden:

-kleding vernield en weggenomen ƒ 790,–

-portemonnaie met geld en overige inhoud weggenomen ƒ 53,–

-buskosten wegens angst voor gebruik van de fiets bij woon-school verkeer
ƒ 1.000,–

immateriele schade door leed en blijvende angst ƒ 10.000,–

Totale kosten: ƒ 11.843,–

3. H. voert ten verwere aan:

Hij betwist de handeling en de strafrechtelijke veroordeling wegens
overtreding van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht niet. Maar hij
is terzake niet civielrechtelijk aansprakelijk omdat dit handelen hem niet
kan worden toegerekend door het ontbreken van schuld. Hij was ter tijde
van dit handelen sterk verminderd toerekeningsvatbaar, zoals ook de
psychiatrische deskundige in het strafgeding, dr. Corthals, in zijn
rapport heeft verklaard. H. was door een plotseling opgekomen
onweerstaanbare drang buiten staat anders te handelen dan hij heeft
gedaan.

Voorts betwist Van H. dat N. schade heeft geleden.

-van vernieling van kleding is geen sprake geweest;

-noodzaak tot het gebruik van openbaar vervoer was er niet en behoefde in
ieder geval niet tot de uitgave van ƒ 1000,– te leiden;

-van enige psychische schade is evenmin sprake en lichamelijk letsel is
niet toegebracht.

Indien wel schade wordt vastgesteld, maakt H. om aanspraak op matiging van
veroordeling daartoe en op spreiding van betaling wegens zijn geringe
betalingscapaciteit: hij ontvangt het minimum-loon.

4. N. heeft nog gerepliceerd dat ook bij verminderde
toerekeningsvatbaarheid een stuk daarvan resteert, zodat H. schuld heeft
en aansprakelijk is.

3. De beoordeling.

1. De onrechtmatige daad van H. jegens N. staat in dit geding vast. De
veroordeling van H. terzake artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht
biedt naast de erkenning extra bewijs. Er is hier sprake van een misdrijf
in de zin van artikel 1407, lid 3, Burgerlijk Wetboek.

2. Partijen twisten op de eerste plaats over de vraag of H. ook schuld
heeft aan dit handelen zodat hem dit kan worden toegerekend. H. doet voor
dit verweer een beroep op het in het strafgeding door de psychiater
gegeven advies, dat hij sterk verminderd toerekeningsvatbaar moest worden
geacht.

Met N. is de rechtbank van oordeel dat die aldus verminderde
toerekeningsvatbaarheid niet verhinderd dat dit handelen civielrechtelijk
aan H. moet worden toegerekend. Ook in het strafgeding is de rechtbank tot
een veroordeling en een strafoplegging (een jaar gevangenis
onvoorwaardelijk voor dit en enkele andere feiten) gekomen. Zijn
geestelijke toestand ontnam H. kennelijk niet ieder besef van zijn
handelen en iedere vrijheid om anders te handelen dan hij deed; anders
hadden de deskundige en de rechtbank tot de oordelen: ontoerekenbaar en
respectievelijk plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis moeten komen.

H. is derhalve terzake aansprakelijk te achten.

3. Inzake de schade oordeelt de rechtbank mede aan de hand van het
overgelegde proces-verbaal van de politie als volgt:

-de kledingschade is in de gegeven omstandigheden

-N. vluchtte practisch ongekleed uit het bos- aannemelijk maar vraagt een
verrekening van nieuw voor oud en is daarom op grond van de billijkheid
te bepalen op ƒ 600,–

-portemonnaie ƒ 53,–

-buskosten aannemelijk en gerechtvaardigd aangezien N. schrik moet hebben
gehad om zich nogmaals per fiets over deze eenzame weg naar school te
begeven ƒ 1.000,–

-immateriele schade: leed en langdurige angst en onrust door zulk een
traumatisch ervaren ligt in de rede. Op grond van billijkheid en rekening
houdend met de stand en fortuin van partijen en met name ook H. ƒ
6.000,–

zodat het totaal wordt ƒ 8.653,–

Tegen welk totaal de betwisting van H. onvoldoende gemotiveerd is.

4. H. is de overwegend in het ongelijk gestelde partij en dient de
proceskosten te dragen.

4. De beslissing.

De rechtbank:

1. veroordeelt H. tot de betaling aan N. tegen deugdelijke kwijting van
de som van ƒ 8.5653,– (zegge achtduizendzeshonderddrieenvijftig gulden);

2. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

3. Wijst af het meer gevorderde;

4. Veroordeelt H. in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan
de zijde van N. begroot op ƒ 1.385,75, waarvan ƒ 45,75
deurwaarderskosten (deurwaarderskantoor Velthuys te Eindhoven)

ƒ 300,– griffierechten

ƒ 1040,– salaris procureur

ƒ 50,– eigen bijdrage,

te voldoen aan de griffier dezer rechtbank binnen 14 dagen na het in
kracht van gewijsde gaan van dit vonnis op gironr. 1102300 ten name van
de gerechten in het arrondissement ‘s-Hertogenbosch onder vermelding van:
rolnummer 2551/87.

Rechters

Mrs. Pinckaers, voorzitter, Bik en de Kok, leden, mr. Povel,vice-president