Instantie: Rechtbank Amsterdam, 9 april 1988

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


X. eist als moeder van dochter S. voor haar dochter ƒ 5.000,– en voor
haar zelf ƒ 9.500,– als schadevergoeding wegens door de minderjarige Q.
(zoon van de gedagvaarde Z., als wettelijk vertegenwoordiger) gepleegde
ontucht met haar dochter

Het staat vast dat de minderjarige zoon Q., toen 16 jaar, in de periode
maart/april 1984 met de dochter van eiseres X. seksuele handelingen heeft
gepleegd

De rechtbank acht schadevergoeding (materiele en immateriele) voor de
moeder niet op zijn plaats gezien artikel 1407 BW. De vordering wegens
immateriele schadevergoeding voor haar dochter wordt toegewezen. Immers van
algemene bekendheid moet worden aangenomen dat de met de dochter gepleegde
ontucht voor haar psychisch leed met zich heeft meegebracht. Gelet op de
leeftijd van de dader ten tijde van de gepleegde handelingen en omdat geen
omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit volgt dat het aan S.
toegebrachte psychische leed uitzonderlijk groot is, stelt de rechtbank
bedoelde immateriele schade naar redelijkheid vast op ƒ 2.500,–
(twaalfhonderd gulden)

Volledige tekst

Rechters

Mrs R. Orobio de Castro, A.J. Beukenhorst en W.M. van den Bergh