Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 22 maart 1988

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 4 juni 1985 – de verdachte ter zake
van 1a. en 1c telkens opleverende: “medeplegen van verkrachting”, 1b. en 1d.
telkens opleverende: “medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid”
en 2., 3. en 4. “diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen
gepleegd” veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren

Cassatiemiddelen: 1. Het recht is geschonden en/of er zijn vormen
verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt

In het bijzonder zijn de artt. 273 Sv., 415 Sv., 500f Sv. en art. 20 Wet
RO geschonden, doordat het Hof ten onrechte, blijkens de processen-verbaal
terechtzitting van 12 september 1986, de zitting van 12 september 1986 en 12
december 1986, de zitting van 12 september 1986 in het openbaar gehouden heeft
en de zitting van 12 december 1986 achter gesloten deuren gehouden heeft

2. Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet
naleving nietigheid medebrengt. In het bijzonder zijn artt. 350, 359 en 415
Sv. geschonden doordat het bewezenverklaarde in het bijzonder de bedreiging
met geweld niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans
het Hof daaraan een onjuiste met de Wet strijdige betekenis heeft toegekend
De bewezenverklaring is mitsdien niet voldoende met redenen omkleed

Hoge Raad:

Uit het proces-verbaal blijkt dat de verdachte op de dag van de daarin
bedoelde terechtzitting nog niet meerderjarig was volgens het bepaalde in art.
1:233 BW, zoals dat toen luidde, terwijl noch uit dat proces-verbaal, noch uit
het bestreden arrest valt op te maken dat er medeverdachten waren die
meerderjarig waren overeenkomstig evenbedoelde bepaling of die terechtstonden
op verdenking van een door hen na het bereiken van de leeftijd van achttien
jaren begaan strafbaar feit. Het Hof heeft mitsdien gehandeld in strijd met
het bepaalde bij art. 500f Sv. zoals dat toen luidde, welke bepaling ingevolge
art. 503 SV. van overeenkomstige toepassing is in hoger beroep. In
aanmerking genomen:

a. dat op de terechtzitting van 12 september 1986 de verdachte niet is
verschenen en verstek tegen hem is verleend;

b. dat op evengenoemde zitting geen onderzoek is verricht;

c. dat de verdachte op 12 september 1986 reeds negentien jaren oud was;

d. dat de gehele terechtzitting van 12 december 1986 is gehouden met
gesloten deuren;

behoeft zulks evenwel in het onderhavige geval niet tot vernietiging te
leiden

Het Hof heeft zonder miskenning van art. 242 Sr. – het bewezenverklaarde
uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden. Immers van bedreiging met geweld kan
ook sprake zijn – gelijk het Hof in zijn overweging onder 4.3 heeft weergeven
– indien de dader een dermate dreigende situatie heeft gecreeerd, dat de vrees
van het slachtoffer voor geweld van de zijde van verdachte gerechtvaardigd is

De Hoge Raad verwerpt het beroep

Volledige tekst

Rechters

Vice-president Van der Ven als voorzitter en de raadsheren Mout,Beekhuis, Keijzer en Govaerts