Instantie: President van de Rechtbank te Amsterdam, 7 januari 1988

Instantie

President van de Rechtbank te Amsterdam

Samenvatting


X. is in oktober 1982 als directiesecretaresse in dienst getreden bij
Stadsherstel. Van 24 augustus 1987 tot 16 november 1987 is X.
arbeidsongeschikt geweest ten gevolge van klachten die op overspannenheid
duiden. Zij heeft zich, na vier halve dagen gewerkt te hebben, opnieuw ziek
gemeld. Er blijkt sprake geweest te zijn van ongewenste intimiteiten op het
werk door de directeur van Stadsherstel. X. is, nadat haar advocaat een brief
gestuurd heeft naar Stadsherstel, op staande voet ontslagen.
X. vordert dat Stadsherstel wordt veroordeeld haar tot haar werkzaamheden toe
te laten alsmede tot doorbetaling van haar salaris, daartoe stellende dat het
gegeven ontslag op staande voet nietig is wegens het ontbreken van een
dringende reden.
De president veroordeelt Stadsherstel maandelijks, te rekenen vanaf 1
december 1987, aan X. te voldoen het haar toekomende maandsalaris totdat de
arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd of tot zoveel eerder de
kantonrechter hetzij bij eindvonnis, hetzij bij voorlopige voorziening
hierover zal hebben beslist.

Volledige tekst

VERLOOP VAN DE PROCEDURE:

Ter terechtzitting van 23 december 1987 heeft eiseres (verder x) gesteld en
gevorderd overeenkomstig de in de fotokopie aan dit vonnis gehechte
dagvaarding.
Gedaagde (hierna Stadsherstel) heeft verweer gevoerd met conclusie tot
weigering van de gevraagde voorziening.
De heer Y directeur van Stadsherstel en ter zitting aanwezig, is als
informant gehoord; hiervan is geen proces-verbaal opgemaakt.
Na verder debat hebben partijen stukken, waaronder van weerszijden
pleitaantekeningen en produkties, overgelegd voor vonnis wijziging.

GRONDEN VAN DE BESLISSING:

1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden:
a. X is in oktober 1982 als directiesecretaresse in dienst getreden bij
Stadsherstel tegen een brutoloon van thans ƒ 3.000 per maand alsmede een
jaarlijkse gratificatie in de maand december.

b. In de periode 24 augustus 1987 tot 16 november 1987 is X arbeidsongeschikt
geweest ten gevolge van klachten die op overspannenheid duiden. Na in de week
van 16 november 1987 vier halve dagen te hebben gewerkt, heeft X zich opnieuw
ziek gemeld. Zij ontvangt thans een Ziektewet uitkering, die 70% van haar
salaris bedraagt. De verwachting is dat zij per 6 januari 1988 arbeidsgeschikt
zal worden verklaard.

c. Uit een schriftelijke verklaring d.d. 17 december 1987 van drs C.B. ter
Brake, psycholoog bij het RIAGG te Amsterdam, blijkt dat X in maart 1986
tijdens therapie-zittingen melding heeft gemaakt van ongewenste intimiteiten
op het werk door de directeur van Stadsherstel.

d. In een brief van 17 december 1987 verklaart R. Bergman, stafmedewerkster
van de Stichting Handen Thuis dat zowel op 28 oktober 1986 als op 8 september
1987 telefonisch contact heeft gezocht met deStichting in verband met de
ongewenste intimiteiten door de directeur van Stadherstel.

e. Ook bij de controlerend geneesheer van het GAK heeft X, blijkens
schriftelijke rapportage, respectievelijk op 14 en 18 september 1987 melding
gemaakt van ongewenste intimiteiten door haar chef.

f. Ongeveer anderhalf jaar geleden heeft Y een schouderklopje ter
‘aanmoediging’ gegeven waarop door X zeer heftig is gereageerd.

g. Op 23 november 1987 schreef de advocaat van X Stadsherstel, t.a.v. Y, een
brief met de volgende inhoud:

Tot mij wendde zich mevrouw X inzake het volgende. Cliënte is reeds 5 jaar
bij u in dienst en heeft zich altijd enorm ingezet voor het bedrijf. Onlangs
heeft u haar te kennen gegeven dat zij maar een andere baan moest zoeken omdat
zij al vaker overspannen zou zijn geweest.
Cliënte moet thans bemerken dat haar het werken door het onthouden van
noodzakelijke informatie op uw bedrijf feitelijk steeds moeilijker wordt
gemaakt. Tevens heeft Cliënte de afgelopen anderhalf jaar moeten bemerken dat
u – nadat Cliënte niet wenste in te gaan op uw avances, welke zij als
ongewenste intimiteiten heeft ervaren – haar steeds meer nare klussen liet
opknappen.

Cliënte lijdt schade door de thans ontstane situatie. Zij is slechts bereid
haar medewerking te verlenen aan ontslag onder de volgende condities:
– Stadsherstel betaalt Cliënte gedurende 11/2 salaris door, gedurende welke
periode Cliënte kan uitzien naar een andere baan. Na afloop van deze 11/2
jaar zal Cliënte door een formeel verweer meewerken aan haar ontslag via de
toestemming van de directeur van de GAB;
– Cliënte ontvangt een bedrag van ƒ 10.000 van Stadsherstel wegens de door
haar geleden immateriële schade,
pensioen verbreking en de door haar geleden ongewenste intimiteiten:
– De door Cliënte niet genoten vakantiedagen over ’86 en ’87, te weten 28
dagen totaal, worden aan haar uitbetaald.

h. Zijdends Stadsherstel werd hierop door haar advocaat bij brief van 24
november 1987 gereageerd. Voor zover te dezen van belang luidt deze brief als
volgt:
Deze beschuldigingen worden door de directeur van de Cliënte zeer hoog
opgenomen, zeker nu u zich niet alleen jegens uw advocate, maar ook tegen een
drietal werknemers van Cliënte in dergelijke zin over de heer Y hebben
uitgelaten, terwijl van avances, noch van ongewenste intimiteiten van de
zijde van de heer Y jegens u ooit sprake is geweest.

De directeur van Cliënte voelt zich door uw handelswijze, althans uw onjuiste
uitlatingen, dermate gegriefd dat mij verzocht is u ontslag op staande voet
namens Cliënte aan te zeggen hetwelk ik bij deze doe. Onder deze
omstandigheden kan van uw werkgever redelijkerwijs niet gevergd worden de
dienstbetrekking te laten voortduren.

i. X heeft tijdig tegen het ontslag op staande voet geprotesteerd en zich
voor haar werk beschikbaar gehouden zodra zij weer arbeidsgeschikt is.

j. Het salaris van X is tot en met de maand november 1997 aan haar voldaan.

k. Stadsherstel heeft een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de
arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter te Amsterdam ingediend.

2. X vordert in dit geding -kort samengevat- dat Stadsherstel wordt
veroordeeld haar tot haar werkzaamheden toe te laten alsmede tot doorbetaling
van haar salaris, daartoe stellende dat het gegeven ontslag op staande voet
nietig is wegens het ontbreken van een dringende reden.

3. Stadsherstel heeft onder verwijzing naar hetgeen in de brief van 24
november 1987 (hiervoor onder 1.h. vermeld) aangevoerd dat het ontslag op
staande voet terecht is gegeven.

4. Vooropgesteld moet worden dat de kantonrechter, indien zou blijken dat de
aan Y verweten gedragingen niet hebben plaatsgevonden, hoogstwaarschijnlijk
van oordeel zal zijn dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, nu Y
de beschuldigingen aan het adres van Y ook tegen andere werknemers van
Stadsherstel heeft geuit.
Derhalve moet in dit geding de vraag worden beantwoord of het waarschijnlijk
is dat een en ander zich heeft voorgedaan zoals X stelt. In dat geval immers
kan niet worden gezegd dat het op staande voet gegeven ontslag, waarvan de
dringende reden alleen is gelegen in het feit dat X mededelingen die niet op
waarheid berusten heeft gedaan, terecht is gegeven.

5. Allereerst wordt opgemerkt dat geen waarde kan worden gehecht aan de door
Stadsherstel overgelegde brief d.d. 7 september 1987 van de buurvrouw van X,
nu uit deze brief geen gevolgtrekkingen kunnen worden gemaakt ten aanzien van
het waarheidsgehalte van X relaas.

6. De hiervoor onder 4. geformuleerde vraag moet in het licht van de thans
bekende feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd
-voorhands- bevestigd worden beantwoord. Daarbij is met name van belang de
persoon van X en de gedetailleerdheid van haar verklaring, een en ander zoals
ter zitting is gebleken. Doorslaggevend is echter de omstandigheid dat zij
reeds in een vroegtijdig stadium, te weten begin 1986, en sindsdien
herhaaldelijk bij diverse instanties en personen, zoals het RIAGG, de
Stichting Handen Thuis, het GAK en haar huisarts melding heeft gemaakt van de
ongewenste intimiteiten. Voor zover voornoemde instanties in hun verklaringen
omtrent hetgeen X hen heeft verteld in detail treden, valt op dat zij – X –
de aan Y verweten gedragingen telkens op dezelfde wijze beschrijft en heeft
beschreven.
Het is niet aannemelijk dat X dergelijke gebeurtenissen- waarvoor zij bij
verschillende gelegenheden zo gedetailleerd en standvastig heeft verklaard-
heeft verzonnen.

7. Tevens verdient opmerking dat Y erkent dat zich anderhalf jaar geleden een
incident tussen hem en X heeft voorgedaan en voorts dat hij niet heeft
betwist dat hij X te pas en onpas buiten werktijden thuis opbelde, waarvan
toch moet worden gesteld dat dit buiten het gebruikelijke patroon
werkgever/werknemer valt; dit geldt evenzeer voor de poging van Y om buiten
medeweten van X via haar buurvrouw de naam van haar huisarts te achterhalen,
nadat X eerder informatie hieromtrent had geweigerd.

8. Nu op grond van het vorenoverwogenen valt aan te nemen dat de
kantonrechter het gegeven ontslag op staande voet nietig zal achten, dient de
gevraagde voorziening, voor zover strekkende tot doorbetaling van loon –
waarbij X spoedeisend belang heeft – te worden getroffen, en wel vanaf 1
december 1987 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn
geëindigd.

9. De vordering tot tewerkstelling wordt evenwel niet toegewezen, nu
voldoende aannemelijk is geworden dat de arbeidsrelatie tussen X en Y door
hetgeen is voorgevallen zozeer is verstoord dat er – mede gelet op de
omstandigheid dat Stadsherstel een klein bedrijf is en terugkeer van X aldaar
grote spanningen niet alleen tussen haar en Y doch ook voor de overige
werknemers, met zich mee zal brengen – een gerede kans bestaat dat de
kantonrechter op deze grond de arbeidsovereenkomst zal ontbinden.
Voor een voor deze kleine werkgemeenschap zozeer ingrijpende maatregel als
tewerkstelling van X, die aldus beschouwd niet anders dan van korte duur kan
zijn, bestaat in dit kort geding dan ook geen aanleiding.

10. Een en ander leidt tot de volgende beslissing.
Stadsherstel wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij belast
met de kosten van dit geding.

BESLISSING

1. Veroordeelt Stadsherstel maandelijks, te rekenen vanaf 1 december 1987,
aan X te voldoen het haar toekomende bruto maandsalaris ad ƒ 3.000. te
vermeerderen met de overeengekomen emolumenten en onder toepassing van de
wettelijke inhoudingen, totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn
geëindigd of tot zoveel eerder de kantonrechter hetzij bij eindvonnis, hetzij
bij voorlopige voorziening hierover zal hebben beslist.
2. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad
3. Veroordeelt Stadsherstel in de kosten van dit geding, tot heden aan de
zijde van X begroot en als volgt te voldoen:
– aan X:
ƒ 62,50 aan de bij haar gevallen kosten van vastrecht, en
– aan de griffier van deze rechtbank:
ƒ 187,50 aan het overige vastrecht,
ƒ 53,75 aan exploitkosten en
ƒ 700 aan salaris procureur.
4. Wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mr. J.M. Vrakking, vice-president