Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 10 juni 1985

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Vrouw krijgt geen RWW-uitkering omdat zij samenwoont

BESLISSING RECHTENVROUW: accoord, omdat het aanvechten van de
kroonjurisprudentie met betrekking tot economische eenheden in het belang van
meerdere vrouwen is

AFLOOP: het bezwaarschrift bij B & W werd afgewezen, evenals beroep bij
Gedeputeerde Staten en Kroon. Aanvankelijk was het de bedoeling om door
middel van een civiele procedure de kroonjurisprudentie onder druk te zetten,
nu het BW geen onderhoudsplicht kent als er geen sprake is van een huwelijk
Er werd uiteindelijk afgezien van een procedure omdat de vrouw inmiddels
een baan had en bovendien de zaak door wetswijzigingen iets anders is gaan
liggen

Jaarverslag 1985 no. 24, 1986 no. 46, 1987 no. 33

Volledige tekst

1. Het geding in hoger beroep

Appellant (verder te noemen Snoek) is bij dagvaarding van 4 december
1984 in hoger beroep gekomen bij het Hof van een door de
Arrondissementsrechtbank te Amsterdam onder rolnummer 84.3287 tussen partijen
gewezen en op 5 september 1984 uitgesproken vonnis

Bij memorie (met een productie) heeft hij een grief tegen genoemd vonnis
aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en
toewijzing van zijn in eerste aanleg gedane vordering

Geintimeerde – in zijn hoedanigheid van voogd over de minderjarige
Voorendt – heeft zich bij memorie van antwoord gerefereerd aan het oordeel
van het Hof

Vervolgens hebben partijen de stukken van het geding in beide instanties
waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt, overgelegd aan het Hof voor het
wijzen van arrest

2. De feiten

Niet bestreden is de weergave op bladzijde 2 van het vonnis waarvan
beroep (onder 1 en 2) van de ten processe vaststaande feiten. Ook het Hof
gaat mitsdien van deze weergave der feiten uit

3. De Grief

De grief houdt het volgende in:

Ten onrechte heeft de Rechtbank geoordeeld dat Snoek niet voldoende
belang heeft bij de door hem gevraagde verklaring voor recht

4. Behandeling van de grief

4.1 Het Hof stelt het volgende voorop. Snoek vordert een verklaring
voor recht jegens Voorendt. Daarvoor is nodig dat Snoek bij het vaststellen
van de rechtsverhouding tussen hem en Voorendt een “dadelijk belang” heeft.
Dit houdt in dat de uitspraak aan Snoek baat moet brengen tegenover zijn
wederpartij in het geding, Voorendt

4.2 In zijn toelichting op de grief wijst Snoek er allereerst op dat
Voorendt een geschil heeft met de sociale dienst van de gemeente Amsterdam
omtrent de intrekking van haar bijstandsuitkering per 1 november 1983 en dat
hij, Snoek, bij dit geschil is betrokken door de wijze waarop bedoelde dienst
hem in haar beslissing betrekt, namelijk doordat Voorendt omtrent de inkomsten
van Snoek opgave aan bedoelde dienst moet doen, waardoor inbreuk wordt gemaakt
op privacy van Snoek. Dit brengt mee, aldus Snoek, dat hij belang heeft bij
de door hem gevorderde verklaring voor recht

4.3. Voorts is, naar Snoek stelt, zijn belang daarin gelegen dat, indien
vaststaat dat Voorendt jegens hem geen vordering tot uitkering aan Voorendt
zal overgaan waardoor Voorendt haar aandeel in de woonlasten kan voldoen en
hij, Snoek, niet meer in moeilijkheden geraakt tegenover de verhuurder

4.4. Tenslotte wijst Snoek erop dat een verklaring voor recht, zoals
door hem gevorderd, de positie van Voorendt in de door haar aangespannen
beroepsprocedure terzake van de intrekking van haar uitkering kan versterken,
waarbij Snoek nog opmerkt – onder aanvoering van diverse hier verder niet
terzake doende argumenten – dat de positie van Voorendt in bedoelde procedure
“zeker niet bij voorbaat kansloos moet worden geacht”

4.5. Uit het hier voor onder 4.2, 4.3, 4.4, overwogende volgt dat Snoek
volgens zijn eigen stellingen bij de gevorderde uitspraak geen belang heeft
jegens de wederpartij in het onderhavige geding, Voorendt, maar – hoogstens –
jegens eerder genoemde sociale dienst, die echter geen partij is in dit
geding

De gevorderde verklaring voor recht brengt Snoek geen baat jegens
Voorendt, maar, naar hij althans verwacht, jegens bedoelde sociale dienst.
Snoek heeft deze echter niet in het geding betrokken

4.6. De onderhavige procedure kan evenmin dienen om Voorendt een
voordeel te bezorgen in haar beroepsprocedure tegen meergenoemde sociale
dienst

4.7. Tenslotte is ook niet gebleken dat tussen Snoek en Voorendt zelf
een geschil bestaat (of dreigt te ontstaan) waardoor Snoek bij de
vaststelling van de rechtsverhouding tussen hem en Voorendt enig belang heeft

4.8. Het vorengaande brengt mee dat de Rechtbank terecht heeft
geoordeeld dat Snoek niet voldoende belang heeft de gevraagde verklaring voor
recht

4.9 De grief faalt mitsdien

3. Slotsom

Naar uit het vorenoverwogene volgt, moet het vonnis waarvan beroep
worden bekrachtigd. De kosten van het geding in hoger beroep zullen tussen
partijen worden gecompenseerd, nu enerzijds Snoek geen kostenveroordeling
heeft gevraagd en anderzijds geintimeerde zich aan het oordeel van het Hof
heeft gerefereerd

6. Beslissing

Het Hof:

1. bekrachtigd het vonnis waarvan beroep;

2. compenseert de kosten van het geding in hoger beroep tussen partijen
aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt

Rechters

Mrs Ter Haar, vice-president, Veger en Swens, raadsheren