Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 5 juli 1984

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Vrouw wordt op staande voet ontslagen omdat zij haar baby mee naar het
werk (nachtdiensten in een gezinsvervangend tehuis) nam teneinde hem
borstvoeding te kunnen geven. De stichting stelde dat zij voor oppas (‘s
nachts) moet zorgen die het kind zou komen brengen en halen

Vrouw vordert in kantongerechtsprocedure tewerkstelling met baby en
doorbetaling van haar loon. Daarnaast is zij een kort gedingprocedure
gestart. Beide zaken zijn verloren. Van het kort geding vonnis is hoger
beroep ingesteld. Aanvraag wordt ingediend terwijl procedures al lopen

BESLISSING RECHTENVROUW: Vragen voor de helft toegewezen wegens
opgewekte verwachtingen onzerzijds

AFLOOP: ook kort geding in hoger beroep is verloren

jaarverslag 1984 no. 3

Volledige tekst

1. Ingevolg de Arbeidswet 1919 moet de werkgever het verblijf van de
baby op de plaats van het werk slechts dulden in zover en zolang dit voor
het geven van borstvoeding op de bestemde tijden noodzakelijk is. Overigens
verschillen de omstandigheden waarin art. 11 tot stand minder dringend is
gekomen van de tegenwoordige, nu de noodzaak tot het geven van borstvoeding
thans minder dringend is als gevolg van het beschikbaar zijn van
alternatieven

2. Ook aan de bepalingen van het BW kan niet zonder meer een recht op
meeneming van de baby worden ontleend. Het zal in hoge mate afhangen van de
(beoordeling van de) concrete werksituatie, waarbij de werkgever een grote
mate van vrijheid moet worden gegund

Grief 1. Ten onrechte heeft de President Utrecht bij vonnis van 9
februari 1984 overwogen dat aan de bepalingen van de Arbeidswet noch aan het
BW door een werkneemster het recht kan worden ontleend haar baby in verband
met borstvoeding mee naar het werk te nemen tijdens haar nachtdiensten

Grief 2. Ten onrechte heeft de President geen rekening gehouden met de
veranderde maatschappelijke opvattingen ten aanzien van de werkende
vrouw/moeder en met de specifieke situatie waarin Bronkhorst als ongehuwde
moeder verkeert

Grief 3. Ten onrechte heeft de President slechts de belangen van
geintimeerde afgewogen en is bij aan het belang van Bronkhorst zowel als aan
de belangen van de bewoners van De Reiger, die het verblijf van de baby van
Bronkhorst toejuichen, voorbijgegaan

Grief 4. Ten onrechte heeft de President overwogen dat de door de
Stichting aangevoerde argumenten, te weten de grote verantwoordelijkheid die
het werk van Bronkhorst in met name de nachtdienst meebrengt en de mogelijke
calamiteiten die zich kunnen voordoen, haar beslissing om toestemming voor
medebrenging van de baby te weigeren voldoende kunnen dragen

Enz.

3. Van de vaststaande feiten zijn de volgende van belang (Red.):

a. Bronkhorst is op 1 januari 1980 bij gedaagde in dienst getreden als
groepsleidster bij het Tehuis voor geestelijk gehandicapten “De Reiger” te
Maarssenbroek

c. Bronkhorst werd in verband met de aard van de werkzaamheden geacht
regelmatig dienst te doen van 16.00 uur ’s middags tot 10.00 uur de volgende
ochtend. Tijdens zo’n dienst was zij, tesamen met een andere medewerker,
verantwoordelijk voor de 25 bewoners van “De Reiger”

d. Op 3 november 1983 is Bronkhorst, die niet gehuwd is noch in enig
ander samenlevingsverband samenwoont, bevallen van een zoon

g. Bij schrijven van 12 oktober 1983 had de secretaris van het Bestuur
van gedaagde aan Bronkhorst laten weten dat borstvoeding in diensttijd in het
tehuis gegeven zal kunnen worden als iemand van buiten het tehuis de baby
voor het moment waarop de voeding plaats moet vinden deze bij haar brengt en
na afloop van de voeding weer meeneemt

Als reden voor het afwijzen van het verderstrekkende verzoek werd in
genoemd schrijven ondermeer gewezen op ht volledig inzetbaar moeten zijn van
Bronkhorst, zonder dat zij door haar verplichtingen als moeder daarin
geblokkeerd zou worden

h. Bij brief van 8 december 1983 heeft Bronkhorst haar verzoek herhaald,
met dien verstande dat zij haar baby alleen wanneer zij slaapdiensten heeft
mee zou willen nemen, zulks in verband met gebrek aan mogelijkheden om de
baby in die tijd voor de voeding te laten brengen en halen, met name zou dat
onmogelijk zijn voor de voeding van 24.00 uur en 07.00 uur d.a.v

i. In antwoord hierop heeft de secretaris bij schrijven van 23 december
1983 Bronkhorst laten weten niet van het eerder ingenomen standpunt af te
wijken

k. Op 9 januari 1984 hoorde de directie van gedaagde dat Bronkhorst haar
baby vanaf 23 december 1983 wanneer zij slaapdienst had toch meegenomen had.
De Directeur van gedaagde heeft toen instructie gegeven dat aan Bronkhorst
de toegang tot het tehuis ontzegd diende te worden indien zij zich met de
baby voor dienst zou melden. De instructie is doorgegeven aan de medewerkers
en aan Bronkhorst en wel op 10 januari 1984

l. Op 11 januari 1984 heeft Bronkhorst met baby toch dienst gedaan: haar
is door de dienstdoende medewerkers de toegang niet ontzegd

m. Op 17 januari 1984 is de voorzitter van het bestuur van gedaagde, de
heer J., naar “De Reiger” gegaan om met Bronkhorst een gesprek te hebben over
haar handelswijze. Bronkhorst is toen ontslag op staande voet in het
vooruitzicht gesteld indien zou blijken dat zij de baby toch weer naar het
werk mee zou nemen

n. Op 18 januari 1984 is Bronkhorst met de baby weer op het werk gekomen

o. Op 19 januari 1984 heeft de heer J., nadat hij geconstateerd had dat
Bronkhorst toch haar baby naar het werk had meegenomen, namens gedaagde
Bronkhorst met onmiddellijke ingang ontslagen

4. Bespreking van de grieven

Grief 1

4.1. Het Hof is met de President van oordeel dat aan de bepalingen van
de Arbeidswet 1919 voor een werkneemster niet het recht valt te ontlenen haar
baby, in verband met het geven van borstvoeding, mee te nemen naar het werk
en daar, gedurende de diensttijd, te laten verblijven. Slechts in zover en
zolang zulks voor het geven van borstvoeding op de daar voor bestemde tijden
noodzakelijk is, zal de werkgever verblijf van de baby op de plaats waar het
werk wordt verricht moeten toestaan of althans dulden

4.2. Wat art. 11 lid 2 Arbeidswet in het bijzonder betreft merkt het Hof
– evenals de SER in zijn op 16 september 1983 uitgebracht “Advies combinatie
ouderschaps – en beroepstaken” – overigens nog op, dat de omstandigheden
waarin dit artikel is tot stand gekomen, verschillen van de huidige: de
noodzaak tot het geven van borstvoeding is, nu er alternatieven (met name
flesvoeding) beschikbaar zijn, minder dringend

4.3. Eveneens is het Hof met de President van oordeel dat aan de
bepalingen van het BW niet zonder meer een recht op de medeneming van de
baby kan worden ontleend. Wat in dezen ingevolg art. 1638z BW van een goed
werkgever kan worden verlangd, zal in hoge mate afhangen van de concrete
werksituatie en de beoordeling daarvan waarbij de werkgever daarbij een grote
mate van vrijheid moet worden gegund, Bronkhorst heeft voorshands niet
aannemelijk gemaakt dat de Stichting zich niet als een goed werkgever zou
hebben gedragen door haar geen toestemming te verlenen de baby tijdens de
nachtdienst op “De Reiger” te doen verblijven

4.4. De eerste grief is derhalve ongegrond

Grief 2-4

4.5. Deze grieven, die zich voor een gezamenlijke behandeling lenen,
betreffen de vraag of de President, gelet op de huidige opvattingen over de
plaats van de vrouw in het arbeidsleven en de bijzondere positie die de
ongehuwde moeder daarbij inneemt, de belangen van partijen wel voldoende
tegenover elkaar heeft afgewogen

4.6. De President noch het Hof heeft tot taak de belangen van de
Stichting, Bronkhorst en de bewoners van “De Reiger” tegenover elkaar af te
wegen, doch de rechter dient slechts vast te stellen of voorshands voldoende
aannemelijk is dat de Stichting als goed werkgever in redelijkheid heeft
kunnen oordelen, dat aan Bronkhorst geen toestemming tot medeneming van de
baby tijdens de nachtdienst moest worden verleend

4.7. Met de President is het Hof voorshands van oordeel dat de door de
Stichting aangevoerde argumenten haar beslissing geen toestemming te verlenen
voldoen de kunnen dragen. Dat die argumenten niet op goede gronden zouden
berusten, komt het Hof voorshands onaannemelijk voor. Het Hof merkt overigens
nog op dat het toch allereerst tot de verantwoordelijkheid van de werkneemster
zelf behoort voorzieningen te treffen die het haar mogelijk maken tijdens de
nacht borstvoeding, zo zij daarvoor kiest, te geven

Enz

Volgt bekrachtiging van het vonnis

Rechters

Mrs Willems, Mijnssen, Schut