Instantie: European Commission of Human Rights, 15 maart 1984

Instantie

European Commission of Human Rights

Samenvatting


De verzoeker en zijn partner wonen ongetrouwd samen sinds 1974, en
hebben samen een zoon. Op 19 juni 1979, 1 maand na de geboorte van hun
zoon, legde de verzoeker bij de ‘Youth Office’ een verklaring af waarin hij
erkende de vader van het kind te zijn en beloofde het levensonderhoud van het
kind te betalen. Op 3 juli 1979 besliste de rechtbank dat de moeder het
recht op verzorging en ouderlijke macht kreeg over het kind. Hun verzoek
tot gezamenlijke ouderlijke macht werd afgewezen (ook later in hoger beroep)
Later is nogmaals een verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag afgewezen

Volgens de Duitse wet heeft de moeder van een buitenechtelijk
kind het recht op verzorging en ouderlijke macht zo lang het kind minderjarig
is. De vader kan dit recht verkrijgen door de moeder te huwen, door het
kind te erkennen, door het kind te adopteren of door als voogd te worden
aangesteld over het kind. In al deze gevallen behalve de eerste verliest de
moeder het recht op verzorging en ouderlijke macht. De persoon die dit
recht heeft beslist over de relatie tussen vader en kind. Als een
persoonlijke relatie tussen de vader en het kind in het belang van het kind is
dan kan de ‘Guardianship Court’ de vader omgangsrecht toekennen

De ouder die door echtscheiding het recht op verzorging en ouderlijke
macht verliest behoudt wel het recht op omgang met zijn/haar kind.
Gescheiden ouders kan gezamenlijke ouderlijke macht toegewezen worden

De verzoeker klaagt erover dat hij samen met zijn partner niet
gezamenlijk gezag is toegewezen ondanks dat zij ongehuwd samenwonen. Hij
doet daarbij een beroep op art. 8 EVRM

Volgens de Europese Commissie is het gevolg van de uit vrije wil genomen
beslissing van het paar om niet te trouwen, dat de verzoeker niet alle
voordelen heeft die het familierecht biedt. De onderhavige zaak roept
alleen de vraag op of er een verplichting voor de Staat voortvloeit uit art. 8
EVRM om beide ouders gezamenlijk ouderlijk gezag toe te kennen. Dit is niet
het geval. De Duitse regeling is niet in strijd met art. 8 EVRM

De Commissie meent, dat de speciale positie van een kind van ongehuwd
e ouders een objectieve en redelijke rechtvaardiging vormt voor de Duitse
wetgever het ouderlijk gezag exclusief aan de moeder toe te wijzen, zelfs als
zij samenwonen

Volledige tekst

Rechters

C.A. Norgaard, President, G. Sperduti, J.A. Frowein, J.E.S. Fawcett, E.Busuttil, G. Jorundsson, G. Tenekides, S. Trechsel, M. Melchior, J. Sampaio,A.S. Gozubuyuk, A. Weitzel, J.C. Soyer, H.G. Schermer, H. Danelius, G. Batlineren Mr. HJ.C. Kruger, Secretar