Instantie: Hoge Raad, 4 november 1983

Instantie

Hoge Raad

Samenvatting


De rechter is bevoegd maar niet verplicht om kinderen beneden de twaalf
jaar in de gelegenheid te stellen hun mening kenbaar te maken.

In april 1979 werd de echtscheiding tussen mevrouw P en de heer A
uitgesproken. De moeder werd benoemd tot voogdes en de vader tot toeziend
voogd over een 5-jarige dochter en een 3-jarige zoon. In december 1981 trok de
vrouw weer bij de man in , maar al spoedig zag het er naar uit dat deze
toestand niet lang zou duren. De vader wendt zich nu tot de Rechtbank
Groningen en vraagt om hem tot voogd te benoemen. De raad voor de
kinderbescherming stelt een onderzoek in maar zegt ‘bewust’ nagelaten te
hebben met de kinderen te spreken.

De rechtbank wijst het verzoek van de man toe. De moeder gaat in beroep
bij het Gerechtshof Leeuwarden. Het hof overweegt dat uit het verhoor en de
overgelegde stukken is gebleken dat de moeder een ‘instabiel leven’ leidt,
hetgeen een toewijzing van de nog jonge kinderen aan haar, niet in hun belang
doet zijn. Uit de stukken blijkt volgens het hof ook dat de vader in het
verleden blijkt heeft gegeven goed voor de kinderen te kunnen zorgen. Het hof
bekrachtigt op 18 mei 1983 de beschikking van de rechtbank.

Tegen deze beschikking gaat de moeder in cassatie. Volgens de wettekst
staat het de rechter vrij een kind jonger dan 12 jaar al dan niet te horen.
A-G Biegman Hartogh merkt evenwel op dat als (een van) de ouders bezwaar maken
tegen het niet horen, dat de rechter wel deugdelijk moet motiveren, waarom het
kind geen enkele invloed op de te geven beslissing kan hebben. Zij concludeert
tot vernietiging van de beschikking van het hof en verwijzing naar een ander
hof.

Volledige tekst

Hoge Raad

3. Beoordeling van het middel

3.1 Het gaat hier om een verzoek van de vader tot wijziging van de
voogdij na echtscheiding over zijn in oktober 1974 geboren zoon. Het hof heeft
er zich zelfstandig rekenschap van gegeven wat onder de omstandigheden van dit
geval door het belang van de kinderen werd gevorderd. Dienaangaande heeft het
college geoordeeld dat, nu was gebleken enerzijds dat ‘de moeder een instabiel
leven leidt’ en anderzijds dat ‘de vader (…) blijk heeft gegeven goed voor
de kinderen te kunnen zorgen’, het belang van de kinderen meebrengt dat de
voogdij wordt toevertrouwd aan de vader.

3.2 Het middel berust in de eerste plaats op de stelling dat het hof in
verband met het bepaalde in art. 902b Rv niet tot zijn oordeel had mogen komen
zonder dat de kinderen op enigerlei wijze in staat waren gesteld om naar voren
te brengen wat zij meenden en wensten, hetgeen in het onderhavige geval niet
reeds was geschied door de raad voor de kinderbescherming die ter
terechtzitting van het hof deed zeggen dat hij ‘bewust niet met de kinderen
gesproken’ had. Deze stelling faalt. Ingevolge het tweede lid van art. 902b is
de rechter bevoegd, maar niet verplicht om minderjarigen die de leeftijd van
twaalf jaren nog niet hebben bereikt, in de gelegenheid te stellen hun mening
kenbaar te maken. Of de rechter hen op enigerlei wijze die gelegenheid wil
bieden – bijv. door het inschakelen van een kinderpsycholoog als ter
terechtzitting van de zijde van de moeder gesuggereerd – is aan zijn beleid
overgelaten, waarbij hij vrij is alle omstandigheden van het geval in
aanmerking te nemen.

3.3 Voorts bevat het middel een motiveringsklacht. Deze faalt eveneens.
De stukken noopten het hof niet daarin op het onderhavige punt een meer
specifieke grief te lezen dan dat de moeder tegen het rapport van de raad voor
de kinderbescherming onder meer als bezwaar had dat dit rapport in het midden
liet hoe de kinderen tegenover hun ouders staan, zodat het onvoldoende en
onvolledig was, en dat de moeder o.m. daarom een nader onderzoek wenste. Het
hof dat voor zijn beslissing een zelfstandige motivering heeft gegeven, was
niet gehouden op dit bezwaar met zoveel woorden in te gaan.

4. Beslissing: de Hoge Raad verwerpt het beroep.

Rechters

Mrs. Ras, Snijders, Royer, Martens, Bloembergen; A-G Biegman-Hartogh