Instantie: Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 29 januari 1982

Instantie

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Eiseres vordert wegens verkrachting betaling van schadevergoeding tot een
bedrag van ƒ 15.556,78, waarvan ƒ 15.000,= wegens smartegeld. Bij de
vaststelling van de hoogte van de immateriele schadevergoeding houdt de
rechtbank rekening met het feit dat gedaagde een minimum inkomen heeft en
veroordeelt gedaagde om in termijnen aan eiseres te betalen ƒ 3.295,=.

Volledige tekst

Overwegende ten aanzien van de feiten:

Overwegende dat eisers bij dagvaarding en daaraan geconformeerde conclusie
van eis heeft gesteld en gevorderd, zoals is weergegeven in de aan dit
vonnis gehechte en als hier geinsereerd te beschouwen fotokopie van de
dagvaarding.

Overwegende dat gedaagde tegen de vordering verweer heeft gevoerd en bij
conclusie van antwoord heeft gesteld en geconcludeerd, zoals is
weergegeven in de aan dit vonnis gehechte en als hier geinsereerd te
beschouwen fotokopie van die conclusie.

Overwegende dat eiseres heeft geconcludeerd voor repliek en dat gedaagde
heeft geconcludeerd voor dupliek.

Overwegende dat aan eiseres ter rolle acte is verleend van haar verklaring
en van het in het geding brengen van een productie.

Overwegende dat partijen de processtukken, waarvan de inhoud, voor zover
niet reeds in extenso weergegeven, als hier herhaald en geinsereerd dient
te worden beschouwd, hebben overgelegd ter fine van vonnis, waarna de
Rechtbank de uitspraak -nader- heeft bepaald op heden.

Overwegende ten aanzien van het recht:

Overwegende dat eiseres vordert gedaagde bij vonnis te veroordelen tot
betaling van ƒ 15.556,78 althans tot een in billijkheid vast te stellen
bedrag, cum expensis et usuris, daartoe stellende dat zij op of omstreeks
21 november 1979 door gedaagde in de Gemeente Rosmalen is verkracht; dat
gedaagde terzake strafrechtelijk is veroordeeld; dat zij schade heeft
geleden, voor welke schade gedaagde aansprakelijk is; dat die schade
beloopt ƒ 15.000,= wegens smartegeld, ƒ 45,= aan kapperskosten en ƒ
511,78 wegens beschadigde kleding, en mitsdien in totaal ƒ 15.556,78;

Overwegende dat gedaagde, de verkrachting en veroordeling erkennende,
aanvoert dat hij rauwelijks is gedagvaard, weshalve eiseres de kosten van
het geding dient te betalen; dat schade aan kleding niet is geleden; dat
hij zwak begaafd is en nimmer meer dan het minimumloon of een sociale
uitkering heeft ontvangen; dat hij thans in G.S.B.-verband werkt, een
netto-loon van ƒ 1.305,31 verdient en daarvan ƒ 368,50 zelf mag
behouden; dat mitsdien het gevorderde smartegeld te hoog is en dat hij
bereid is ƒ 1.000,= te voldoen;

Overwegende dat derhalve slechts in geding is de omvang van de door
gedaagde te betalen schadevergoeding; dat voor wat betreft de materiele
schade het aanbod van gedaagde terzake van kleding vanwege vervanging van
oud naar nieuw ad ƒ 250,= niet onredelijk voorkomt, mede gelet op
eiseresses verklaring dat niet alle vervangen kledingstukken beschadigd
waren, doch zij zich genoodzaakt zag de niet beschadigde kleding te
vervangen om niet door het aantrekken daarvan steeds met het gebeurde
geconfronteerd te worden, zodat terzake dat bedrag plus ƒ 45,=
toewijsbaar is; dat voor wat de immateriele schade betreft de Rechtbank
het standpunt van eiseres deelt dat de plaatsgevonden hebbende
verkrachting een ernstig aanval op de lichamelijke en geestelijke
integriteit van eiseres vorm en dat een schadevergoeding als door eiseres
gevorderd op zichzelf in beginsel niet zonder meer ongerechtvaardigd is
te achten. dat anderzijds juist is het standpunt van gedaagde dat de
schadevergoeding moet worden vastgesteld met inachtneming van de
omstandigheden van partijen; dat gedaagde in ieder geval genoegzaam
aannemelijk heeft gemaakt dat hij slechts over een minimum inkomen
beschikt;

Overwegende dat naar het oordeel der Rechtbank, gelet op die omstandigheid
en op het feit dat zekere minima onaantastbaar zijn, zoals bijvoorbeeld
blijkt uit -deels- niet voor beslag vatbaar zijn van bepaalde sociale
uitkeringen, een schadevergoeding ad ƒ 3.000,=, in termijnen te betalen,
redelijk en billijk acht;

Overwegende dat, gelet op het vorenoverwogene, termen aanwezig zijn de
kosten van het geding te compenseren als na te melden;

Overwegende dat mitsdien zal worden beslist als volgt;

Rechtdoende: in naam der Koningin!

Veroordeelt gedaagde om aan eiseres terzake voorschreven tegen behoorlijk
bewijs van kwijting te betalen de somma van ƒ 3.295,= (zegge: drie
duizend twee honderd vijfennegentig gulden) waarvan een bedrag ineens ad
ƒ 295,= en ƒ 3.000,= in maandelijkse termijnen van ƒ 150,=, de eerste
vervallende op de dag waarop dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn
gegaan, met de wettelijke rente over het bedrag van ƒ 295,=, vanaf de dag
der dagvaarding, en mitsdien vanaf 29 oktober 1980, en met de wettelijke
rente over de termijn bedrag vanaf de respectieve vervaldagen indien zij
op die dagen niet worden voldaan;

Ontzegt het meer of anders gevorderde;

Compenseert de kosten van het geding tussen partijen, des dat iedere
partij de hare drage;

Rechters

Mrs. Pinckaers, Thijsen, Poerink