Instantie: Centraal Medisch Tuchtcollege, 19 december 1996

Instantie

Centraal Medisch Tuchtcollege

Samenvatting


Bij een bevalling treden complicaties op nadat ten onrechte geen indicatie
voor een keizersnede is gegeven. Gesteld wordt dat het ziekenhuis reeds
jarenlang op de hoogte was van het slechte functioneren van de verantwoordelijke
arts en uit dien hoofde aansprakelijk is voor de geleden schade.
Er is een klachtprocedure gestart bij het Medisch Tuchtcollege en het Centraal
Medisch Tuchtcollege. Bovendien heeft er een onderzoek plaatsgevonden bij
het Scheidsgerecht voor het Ziekenhuiswezen. Het Centraal Medisch Tuchtcollege
oordeelde dat er geen enkele reden is om aan de arts een maatregel op te
leggen ‘ongeacht of de beslissing om geen keizersnede toe te passen juist
was of wellicht wenselijk’ omdat er sprake van zou kunnen zijn dat de arts
op niet-medische gronden tot zijn beslissing is gekomen, zoals de stelling
van de vrouw luidt. Medisch gezien was de beslissing juist en derhalve
wordt het beroep verworpen.
Op grond hiervan ziet de vrouw af van verdere procedures.

Volledige tekst

1. Het Centraal Medisch Tuchtcollege heeft kennis genomen van de stukken
van de eerste aanleg; de beslissing waarvan beroep; het voorlopig beroepsschrift
ingekomen op 5 september 1996; het aanvullend beroepsschrift ingekomen
op 24 oktober 1996; het verweerschrift in beroep met bijlagen, ingekomen
op 22 november 1996.

2. Het beroep is tijdig ingesteld.

3. Klaagster, geboren op 19 oktober 1963, is bij de zwangerschap van haar
tweede kind door de verloskundige verwezen naar verweerder. De arts heeft
vanaf de zesendertigste week van de zwangerschap de controles bij klaagster
verricht. Vanwege een sectio caesarea bij degeboorte van het eerste kind
is een indicatie gesteld dat klaagster in het ziekenhuis zou bevallen van
haar tweede kind. Klaagster is in de negendertigste week van de zwangerschap
in het ziekenhuis opgenomen. Er was sprake van een stuitligging. De bevalling
is spontaan op gang gekomen en op 1 januari 1991 is een gezonde dochter
geboren. De bevalling is niet door de aangeklaagde arts geleid doch door
een andere gynaecoloog.
Klaagster heeft na de geboorte van haar dochter nog geruime tijd problemen
ondervonden vanwege symfysiolysis.

4. De klacht is in eerste aanleg evenals in beroep houdt samengevat in
dat de arts ten onrecht geen indicatie heeft gegeven om te bevallen middels
een sectio caesarea.
Het Centraal Medisch Tuchtcollege overweegt als volgt:
Klaagster heeft wegens haar voorgeschiedenis terecht een medische indicatie
gekregen om klinisch te bevallen.
De aangeklaagde arts bij wie zij onder controle was achtte geen medische
indicatie aanwezig voor hetverrichten van een sectio caesarea.
De arts die de bevaling heeft geleid heeft daartoe eveneens geen medische
grond gevonden. Ook anderszins is niet gebleken dat er medische aanleiding
bestond voor het uitvoeren van een sectio.
Het Centraal Medisch Tuchtcollege is van oordeel dat er geen enkele reden
is om aan de arts een maatregel op te leggen “ongeacht of de beslissing
om geen sectio toe te passen juist was of wellicht wenselijk” omdat er
sprake van zou kunnen zijn dat de arts op niet-medische gronden tot zijn
beslissing is gekomen, zoals de stelling van de appelante luidt.
Medisch gezien was de beslissing om geen sectio toe te passen juist.
De conflicten in en met de maatschap gynaecologie in het ziekenhuis waar
klaagster destijds is bevallen kunnen als niet relevant buiten beschouwing
blijven.

5.Het Centraal Medisch Tuchtcollege beslist mitsdien als volgt:

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:

Verwerpt het beroep.
Bevestigt de beslissing waarvan beroep.

HET COLLEGE VOOR MEDISCH TUCHTRECHT TE EINDHOVEN

Het College heeft kennis genomen van het klaagschrift, van het verweerschrift,
van de repliek en van de dupliek.

Ten aanzien van de feiten is op grond van de inhoud van de gedingstukken,
voor zover niet of onvoldoende weersproken, het navolgende vastgesteld:

Klaagster, geboren op 19 oktober 1963, is bij de zwangerschap van haar
tweede kind door de verloskundige verwezen naar verweerder. Verweerder
heeft vanaf de zesendertigste week van de zwangerschap de controles bij
klaagster verricht.

Vanwege een sectio caesarea bij de geboorte van het eerste kind is een
indicatie gesteld dat klaagster in het ziekenhuis zou bevallen van haar
tweede kind. Klaagster is in de negendertigste week van de zwangerschap
in het ziekenhuis opgenomen. Er was sprake van een stuitligging. De bevalling
is spontaan opgang gekomen en op 1 januari 1991 is een gezonde dochter
geboren. De bevalling is niet door verweerder geleid doch door een andere
gynaecoloog. Klaagster heeft na de geboorte van haar dochter nog geruime
tijd problemen ondervonden vanwege symfysiolysis.

De klacht behelst, zakelijk weergegeven, dat verweerder ten onrechte geen
indicatie heeft gegeven om te bevallen middels een sectio ceasarea.

Omtrent deze klacht moet het navolgende gelden:

Klaagster heeft terecht een medische indicatie gekregen om klinisch te
bevallen vanwege een eerdere sectio ceasarea in de anamnese. Toen verweerder
de begeleiding overnam was er echter geen indicatie voor een sectio caesarea.
De gynaecoloog die de bevalling heeft geleid, heeft eveneens geen reden
gezien om de bevalling te verrichten via een keizersnede. Overigens blijkt
uit de stukken niet dat de thans door klaagster geuite wens om destijds
middels een keizersnede te willen bevallen op enigerlei wijze kenbaar is
gemaakt aan verweerder, zodat een en ander besproken had kunnen worden.
Er is geen enkele grond voor klaagsters stelling dat het verweerder (destijds)
niet zou zijn toegestaan om klinische handelingen te verrichten of dat
hij om een of anderereden bij klaagster geen sectio caesarea wilde uitvoeren.

Nu ook in andere opzichten uit de stukken niet blijkt van enig handelen
of nalaten van verweerder dat aanleiding zou kunnen zijn tot het opleggen
van een maatregel, dient de klacht van klaagster zonder nader onderzoek
als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

BESLISSENDE:

Wijst de klacht af als kennelijk ongegrond.

Rechters

Mrs Prak, Hamming, Hermann, Plag, van der Reijden