Instantie: Commissie gelijke behandeling, 22 november 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker volgde bij de wederpartij een opleiding tot verpleegkundige,
waaraan een dienstverband was gekoppeld. Dit dienstverband is door de
wederpartij beëindigd. Verzoeker meent dat de opzegging verband houdt met
zijn homoseksuele gerichtheid.
Naar het oordeel van de Commissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat de
homoseksuele gerichtheid mede een rol heeft gespeeld bij de beslissing om de
arbeidsovereenkomst te beëindigen. Niet gebleken is dat verzoekers
gerichtheid op zichzelf door de wederpartij als probleem wordt ervaren.
Verzoekers uitlatingen staan los van zijn homoseksuele gerichtheid nu de
wederpartij stelt dat zij deze ook van personen met een heteroseksuele
gerichtheid niet zou tolereren.
Geen onderscheid op grond van homoseksuele gerichtheid.

Volledige tekst

1. Het verzoek
1.1. Op 29 oktober 1996 verzocht de heer (…) te Rotterdam (hierna:
verzoeker) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over
de vraag of (…) te Schiedam (hierna: de wederpartij) jegens hem onderscheid
heeft gemaakt als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (hierna:
AWGB).
1.2. Verzoeker volgde bij de wederpartij een opleiding tot verpleegkundige,
waaraan een dienstverband was gekoppeld. De wederpartij heeft dit
dienstverband met ingang van 1 november 1996 beëindigd, omdat verzoeker de
eerste leerperiode niet met succes heeft afgesloten. Verzoeker is van mening
dat de opzegging verband houdt met zijn homoseksuele gerichtheid.

2. De loop van de procedure
2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen. Verzoeker heeft de Commissie verzocht de spoedprocedure toe te
passen. Dit verzoek is toegewezen. Partijen hebben hun standpunten
schriftelijk toegelicht.
Partijen zijn vervolgens opgeroepen hun standpunten nader toe te lichten
tijdens een zitting op 12 november 1996. Tevens is voor deze zitting de heer
A.C.J.M. Metz opgeroepen als getuige.
2.2. Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker
– dhr. (…)(verzoeker)
– dhr. G. Grubben (gemachtigde)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (hoofd personeelszaken en opleidingen)
– mw. (…) (opleidingscoördinator)
– mw. (…) (coördinator arbeidsvoorwaardenbeleid)

als getuige
– dhr. (…) (afdelingshoofd bij de wederpartij)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. L.M. Moerings (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie, waarvan de
leden als vermeld onder 2.2. deel uitmaken.

3. De resultaten van het onderzoek

De feiten
3.1. Verzoeker heeft een homoseksuele gerichtheid, waar hij openlijk voor
uitkomt. Verzoeker is, als hij zich ergens thuisvoelt, druk en extrovert. In
zijn vrije tijd doet hij aan travestie.
3.2. Verzoeker heeft van 1 oktober 1995 tot 1 oktober 1996 een opleiding tot
A-verpleegkundige bij de wederpartij gevolgd. Aan deze opleiding was een
dienstverband voor de duur van de opleiding gekoppeld.
3.3. De opleiding bestaat uit een voorbereidende periode en drie
leerperiodes. In de leerperiodes dient de leerling een aantal specifieke
leerdoelen te behalen, welke staan omschreven in bijlage 2 van de Regeling
opleiding diploma A-verpleegkundigen (hierna: de Regeling). De leerperiodes
bestaan uit een theoretisch en een praktisch gedeelte. Het praktische
gedeelte bestaat uit een stageperiode op een afdeling. Tijdens het praktisch
gedeelte dient een aantal specifieke praktijkopdrachten te worden verricht,
dat door de werkbegeleider of een verpleegkundige op de afdeling dient te
worden afgetekend.
Het praktisch gedeelte vangt aan met een introductiegesprek, waarin onder
meer de te realiseren leerdoelen worden vastgelegd. Bij dit gesprek zijn de
leerling, de werkbegeleider, de leiding van de afdeling en de
praktijkbegeleider aanwezig.
Halverwege het praktisch gedeelte vindt er een tussenevaluatie plaats, waarin
het functioneren van de leerling wordt besproken en vastgelegd. Hierbij zijn
eveneens de leerling, de werkbegeleider, de leiding van de afdeling en de
praktijkbegeleider aanwezig.
Aan het einde van het praktisch gedeelte vindt er een eindevaluatie plaats.
Naar aanleiding hiervan wordt de leerling beoordeeld met `voldoende’ of
`onvoldoende’.
Tussen de evaluatiegesprekken dient ingevolge de Regeling regelmatig, doch
tenminste eenmaal per zes weken een voortgangsgesprek plaats te vinden. Het
doel van dit gesprek is het bijstellen, concretiseren en vastleggen van het
praktijkleerplan. Daarnaast dient in iedere leerperiode tenminste zesmaal een
reflectiegesprek plaats te vinden om de leerling in staat te stellen te
reflecteren op het eigen verpleegkundig gedrag om zodoende dit functioneren
te optimaliseren.
De inhoud van alle gesprekken, die zijn gehouden, wordt schriftelijk
vastgelegd in het praktijkbegeleidingsplan. Hierin worden tevens ervaringen
van de overige werkbegeleiders opgeschreven. Bij de evaluatie wordt het
praktijkbegeleidingsplan ten behoeve van de functioneringsdoelen als leidraad
gehanteerd. In het hoofdstuk `Relationele vaardigheden’ staat onder meer, dat
de leerling-verpleegkundige in staat moet zijn zich aan te sluiten bij de
belevingswereld van de patiënt en dat hij zijn communicatie hierop moet
aanpassen. Tevens wordt gesteld dat de leerling-verpleegkundige zich zó moet
opstellen, dat de patiënt zich veilig voelt en vertrouwen heeft. Het
evenwicht tussen nabijheid en afstand dient te worden bewaard.
3.4. Verzoeker is gedurende de eerste leerperiode, die liep van 1 oktober
1995 tot en met 31 maart 1996, langdurig arbeidsongeschikt geweest. Zijn
arbeidsongeschiktheid besloeg een aaneengesloten periode van 26 februari 1996
tot en met 17 april 1996. Daarnaast is hij begin februari een aantal dagen
ziek geweest. Hierdoor heeft hij zijn leerdoelen niet bereikt. Bij brief van
3 april 1996 is hem meegedeeld dat vanwege zijn afwezigheid door
arbeidsongeschiktheid de eerste leerperiode met een half jaar verlengd zou
worden.
3.5. De eerste leerperiode vond voor de tweede maal plaats van 1 april tot 1
oktober 1996. Verzoeker werd op een andere afdeling geplaatst.
Op 11 juli 1996 heeft een tussenevaluatie plaatsgevonden. Daarin is het
functioneren van verzoeker als voldoende gekwalificeerd. Geoordeeld werd
onder meer dat hij een goede relatie met patiënten en hun familieleden had en
dat hij zich zo kon opstellen dat patiënten zich veilig en vertrouwd bij hem
voelden. In het evaluatierapport is voorts als aandachtspunt genoemd het
tijdig vragen naar functioneringsrapportage door verzoeker.
De wettelijk voorgeschreven voortgangs- en reflectiegesprekken hebben niet
plaatsgevonden.
Op 3 september heeft verzoeker aan een verpleegkundige op de afdeling
verzocht om een functioneringsrapportage in zijn praktijkbegeleidingsplan te
schrijven. De verpleegkundige gaf naar aanleiding daarvan aan dat zij vond
dat verzoeker moest leren grenzen te stellen in zijn contacten met anderen,
maar dat zij het moeilijk vond haar mening over het functioneren van
verzoeker te verwoorden. Zij heeft naar aanleiding hiervan contact opgenomen
met het afdelingshoofd.
De volgende dag heeft een onderhoud plaatsgevonden tussen verzoeker en het
afdelingshoofd, waarin verzoeker er eveneens op is gewezen dat hij grenzen
diende te stellen in zijn contacten met anderen.
Op 11 september 1996 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden. Tijdens
dit gesprek is verzoeker meegedeeld dat zijn functioneren onvoldoende was.
Hem is als reden gegeven, dat hij in zijn contacten met patiënten en
collega’s onvoldoende in staat was zijn grenzen te bepalen. Daarnaast werd
hem meegedeeld dat hij zijn praktijkopdrachten niet tijdig had afgerond.
Verzoeker heeft de eindevaluatie in bijzijn van het afdelingshoofd `voor
akkoord’ getekend. Dit heeft hij nadien zelf gewijzigd in `niet akkoord’.
3.6. De wederpartij heeft de arbeidsovereenkomst vervolgens op grond van
artikel 29 lid 1 van de Regeling met ingang van 1 november 1996 beëindigd.
Artikel 29 lid 1 van de Regeling luidt:
`1. Indien een leerling tweemaal achtereen een onvoldoende beoordeling heeft
verkregen voor het praktisch gedeelte van de leerperiode, wordt hij
uitgesloten van de verdere opleiding in de betreffende instelling.
2. In bijzondere gevallen, ter beoordeling van het hoofd van de opleiding na
overleg met de opleidingscoördinator, kan de leerling nog eenmaal in de
gelegenheid worden gesteld een voldoende beoordeling te behalen.’
Verzoeker heeft tegen de beëindiging van het dienstverband op 25 oktober 1996
een bezwaarschrift bij de wederpartij ingediend. Behandeling van dit
bezwaarschrift heeft ten tijde van de zitting bij de Commissie nog niet
plaatsgevonden. Binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift dient
hierop te worden beslist.

Het standpunt van verzoeker
4.1. Verzoeker is van mening dat de beëindiging van de arbeidsverhouding niet
is gelegen in zijn disfunctioneren, maar in de omstandigheid dat men aanstoot
heeft genomen aan zijn homoseksuele gerichtheid en het feit dat hij daar open
over is.
4.2. Wanneer er sinds eind juli daadwerkelijk sprake was geweest van klachten
door collega’s en patiënten omtrent perverse en dubbelzinnige uitlatingen,
zou verzoeker daar waarschijnlijk in een veel eerder stadium op zijn
aangesproken. Daarvan is echter niet gebleken. De tussenevaluatie op 11 juli
1996 was positief. Uit het evaluatierapport blijkt geenszins van problemen.
Pas op 3 september werd verzoeker er door een collega op gewezen dat hij
grenzen diende te stellen aan zijn contacten met derden. In de tussenliggende
periode is er nooit kritiek op verzoekers gedrag geweest en zijn er geen
opmerkingen over gemaakt in het stageboek. Als er zoveel mensen waren die
zich aan verzoekers gedrag hadden gestoord, had dat toch voor de hand
gelegen.
Verzoeker heeft naar aanleiding van het gesprek met het afdelingshoofd op 4
september met collega’s gesproken. Geen van hen bleek zich in de kritiek van
het afdelingshoofd te herkennen.
Verzoeker heeft tijdens het gesprek op 4 september niet aangegeven het met de
kritiek eens te zijn. Hij heeft slechts gezegd zich erin te herkennen in die
zin dat hij een drukke persoonlijkheid heeft. Tijdens dit gesprek is
afgesproken dat verzoeker zijn gedrag zou veranderen. Op 11 september kreeg
verzoeker echter onverwacht een beoordeling, die onvoldoende was. Doordat er
slechts een korte periode zat tussen het gesprek en de eindbeoordeling, heeft
verzoeker onvoldoende de gelegenheid gehad zijn gedrag bij te stellen. De
wederpartij heeft hiermee onzorgvuldig jegens verzoeker gehandeld.
4.3. Reeds vier weken voordat het beoordelingsgesprek plaatsvond had
verzoeker zijn praktijkopdrachten afgerond. Verzoeker was echter nog niet in
de gelegenheid geweest deze te laten aftekenen door zijn werkbegeleidster.
Zij was òf op vakantie òf ziek òf ze werkte op een andere afdeling. Verzoeker
had een afspraak met haar op 11 september om 10.45 uur. Het afdelingshoofd
had het stageboek toen echter al uit de kast gepakt in verband met het
beoordelingsgesprek om 11.00 uur. De werkbegeleidster kon de
praktijkopdrachten daardoor niet aftekenen. Dat deze ook door
verpleegkundigen afgetekend mochten worden, was verzoeker niet bekend.
Verzoeker was tijdens het beoordelingsgesprek overdonderd. Daardoor heeft hij
de beoordeling voor akkoord getekend. Nadat hij nog eens goed over het
gebeuren had nagedacht, heeft hij `akkoord’ veranderd in `niet akkoord’.
4.4. De stelling van de wederpartij, dat hij openlijk over zijn travestie
sprak, is onjuist. Hij sprak hier alleen over in de pauzes met collega’s, die
daarin geïnteresseerd waren. In dat kader heeft hij een collega over door hem
bestelde schoenen met naaldhakken verteld. Verzoeker erkent ook dat hij tegen
een patiënt gezegd heeft, dat hij in een pathologisch laboratorium heeft
gewerkt, waar hij in lijken moest snijden.
Verzoeker komt er openlijk voor uit dat hij een vriend heeft en dat hij in
het weekend naar een discotheek voor homoseksuelen gaat. Verzoeker onthoudt
zich verder van details. Perverse of dubbelzinnige opmerkingen heeft hij
nooit gemaakt.

5. Het standpunt van de wederpartij
5.1. De beëindiging van de arbeidsrelatie is een gevolg van het feit dat
verzoeker tweemaal een onvoldoende heeft gehaald voor de eerste leerperiode.
Ingevolge de Regeling is het in beginsel niet mogelijk eenzelfde leerperiode
meer dan twee keer te volgen. Het is ingevolge het tweede lid van artikel 29
mogelijk om de leerling onder bijzondere omstandigheden nogmaals in de
gelegenheid te stellen een voldoende beoordeling te behalen. Deze
mogelijkheid is door de wederpartij ook serieus overwogen. De wederpartij
heeft echter besloten dat daarvoor in dit geval onvoldoende aanleiding
bestond. Daarbij heeft een rol gespeeld dat verzoeker zijn praktijkopdrachten
niet tijdig afgerond had, ondanks het feit dat dit bij de tussenevaluatie nog
als aandachtspunt genoemd is.
De voldoende, die bij de tussenevaluatie werd gegeven, was mede bedoeld om
verzoeker voor de tweede helft van de leerperiode te motiveren.
Bij de tussenevaluatie worden afspraken gemaakt en leerdoelen vastgesteld.
Deze worden gedurende de leerperiode niet herhaald. Het is de
verantwoordelijkheid van de leerling om de afspraken na te komen en de
leerdoelen te behalen.
De voorgeschreven voortgangs- en reflectiegesprekken hebben vanwege de
vakantieperiode niet plaatsgevonden. Dit trof ook anderen dan verzoeker. Er
hebben echter wel officieuze gesprekken plaatsgevonden.
5.2. De beslissing om de arbeidsverhouding te beëindigen heeft op zichzelf
niets te maken met verzoekers homoseksuele gerichtheid. Er werken veel
personen met een homoseksuele gerichtheid bij de wederpartij. De wederpartij
maakt er op zichzelf ook geen bezwaar tegen dat verzoeker voor zijn
homoseksuele gerichtheid uitkomt. Verzoeker was tegenover patiënten en
collega’s zeer open over zijn homoseksualiteit. In de periode eind juli-begin
september confronteerde hij hen regelmatig met verhalen over zijn
privé-leven. Hij vertelde onder meer dat hij in zijn vrije tijd travestiet
was en dat hij hoopte dat de bestelde schoenen met naaldhakken tijdig
geleverd zouden worden. Verzoeker confronteerde anderen echter ook met
opmerkingen, die geen relatie hebben met seksualiteit. Hij vertelde aan
patiënten dat hij in het verleden in Rusland op een pathologisch laboratorium
werkte, waar hij lijken open moest snijden en moest determineren. Zowel
patiënten als collega’s gaven aan van deze verhalen niet gediend te zijn.
Verzoeker was hierdoor niet in staat om een goede relatie met de patiënten en
zijn collega’s op te bouwen.
Een aantal patiënten had geen behoefte meer aan contact met verzoeker en
trachtte dit te ontwijken. De relatie met het personeel kenmerkte zich de
laatste maanden door pervers taalgebruik of dubbelzinnigheden tijdens de
dagelijkse werkzaamheden. Ter zitting heeft de wederpartij hiervan een
concreet voorbeeld genoemd. Als personen met een heteroseksuele gerichtheid
zich op deze manier zouden hebben geuit, zou dat evenzeer tot problemen
hebben geleid. Verzoeker is ook hierop door zijn collega’s aangesproken. De
stelling dat hij eerst op 3 september commentaar op zijn gedrag zou hebben
gekregen is dan ook onjuist.
Dat de problemen pas in een laat stadium aan het licht kwamen, had
verschillende oorzaken. Verzoeker had in eerste instantie een goede relatie
met zijn collega’s. Hij had daardoor veel krediet bij hen opgebouwd. Dit had
toch gevolg dat zij -toen zijn gedrag veranderde- hier niet meteen over
klaagden. Pas toen zij vaker met verhalen geconfronteerd werden, waar ze niet
van gediend waren, kwamen ze met kritiek. Wanneer een collega tegen verzoeker
had gezegd voortaan verschoond te willen blijven van dergelijke verhalen,
zocht verzoeker een andere collega op. Nadat verschillende collega’s met deze
verhalen geconfronteerd waren, kwamen er klachten. Daar komt bij dat er in de
zomerperiode veel personeel van een andere afdeling, die tijdelijk gesloten
was, was ingestroomd. Hierdoor was een enigszins ondoorzichtige situatie
ontstaan.
5.3. Tijdens het gesprek op 4 september is verzoeker duidelijk uitgelegd
waarom zijn functioneren onvoldoende was. Dit was voor hem zeer helder en
herkenbaar. Hij gaf toe dat de kritiek op zijn houding terecht was en dat
zijn gedrag niet tolerabel was. Hij was het eens met de inhoud en
kwalificering van de beoordeling en gaf aan dat het zijn eigen schuld was.
Hij heeft in dat gesprek en ook daarvoor niet aangegeven dat hij zich
gediscrimineerd voelde vanwege zijn homoseksuele gerichtheid.
5.4. De stelling van verzoeker, dat er geen gelegenheid was om zijn
werkbegeleidster zijn praktijkopdrachten te laten tekenen, is eveneens
onjuist. Hoewel verzoeker en zijn werkbegeleidster door onregelmatige
diensten niet steeds tegelijk in het ziekenhuis aanwezig waren, zijn er in de
periode van eind juli tot begin september veertien werkdagen geweest waarop
zij allebei werkten, terwijl er tenminste zeven dagen waren waarop zij
dezelfde dienst hadden. Daarnaast was aan verzoeker een tweede werkbegeleider
toegewezen, die in eerdergenoemde periode ook veertien werkdagen met
verzoeker op dezelfde afdeling aanwezig was. Er waren dus voldoende
mogelijkheden om afspraken te maken met betrekking tot de praktijkopdrachten.
Het is de verantwoordelijkheid van de leerling zelf om de praktijkopdrachten
tijdens de stage af te ronden. Hierop is verzoeker bij de tussenbeoordeling
ook gewezen.
De stelling dat verzoeker zijn praktijkopdrachten op 11 september al lang
klaar had, wekt verbazing. Zijn praktijkbegeleidingsboek bevatte alleen lege
vellen. Het zou bovendien voor de hand hebben gelegen dat hij ze dan tijdens
het beoordelingsgesprek (ongetekend) had laten zien. Dat heeft hij niet
gedaan.

6. De verklaring van de getuige
Verzoeker functioneerde aanvankelijk voldoende. Tot eind juli waren er geen
problemen. Eind juli vond er echter een verandering plaats in zijn houding
naar collega’s en patiënten toe. Hij wist in zijn contacten met anderen niet
meer waar de grens lag. Hierdoor was hij niet goed in staat een relatie met
de patiënten op te bouwen. Verzoeker vertelde bijvoorbeeld dat hij in zijn
vrije tijd aan travestie deed en dat hij hoopte dat de bestelde schoenen met
naaldhakken tijdig zouden arriveren. Verder heeft hij tegen een 76-jarige
patiënt gezegd dat hij vroeger in Rusland in een pathologisch laboratorium
werkte, alwaar hij in lijken sneed. De patiënten waren door dergelijke
opmerkingen zeer geschokt en wilden daarvan verschoond blijven. De getuige
heeft begrepen dat de patiënten dit ook tegen verzoeker hebben gezegd.
Ook collega’s ergerden zich aan het gedrag van verzoeker. Tijdens het
werkoverleg, waaraan door acht collega’s van verzoeker werd deelgenomen, is
verzoekers gedrag aan de orde geweest. Alle acht collega’s konden voorbeelden
noemen.
De getuige heeft niet gehoord dat zij ooit over verzoekers homoseksuele
gerichtheid hebben geklaagd. Homoseksualiteit leidt binnen het ziekenhuis op
zichzelf ook niet tot problemen.
Naar aanleiding van de vele klachten heeft de getuige verzoeker ontboden en
de klachten aan hem voorgelegd. Verzoeker zei toen dat hij privé-problemen
had en deze alleen op het werk kon uiten.

7. Overwegingen van de commissie
7.1. In geding is de vraag of de wederpartij door de arbeidsovereenkomst met
verzoeker te beëindigen onderscheid jegens hem heeft gemaakt op grond van
homoseksuele gerichtheid.
Homoseksuele gerichtheid omvat naast gevoelens en voorkeuren ook de concrete
uitingen daarvan.( Kamerstukken II, 1991-1992, 22014, nummer 5, pag. 21.)
Artikel 5, eerste lid, onderdeel b, AWGB bepaalt onder meer dat het maken van
onderscheid op grond van homoseksuele gerichtheid verboden is bij het
beëindigen van een arbeidsverhouding.
Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid zowel direct als indirect
onderscheid begrepen wordt. Onder indirect onderscheid wordt verstaan
onderscheid op grond van andere hoedanigheden of gedragingen dan homoseksuele
gerichtheid, dat direct onderscheid tot gevolg heeft.
In artikel 2 lid 1 AWGB wordt bepaald dat het in de wet neergelegde verbod
van onderscheid niet geldt ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief
gerechtvaardigd is.
Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie is niet alleen sprake van
onderscheid als bedoeld in de AWGB, indien een van de in deze wetgeving
genoemde persoonskenmerken de enige of doorslaggevende reden vormt voor het
bestreden handelen, maar ook als dit (mede) een rol daarbij speelt.(Zie onder
meer Commissie gelijke behandeling: 13 november 1995, oordeelnummer 95-17; 29
februari 1996, oordeelnummer 96-10; 19 maart 1996, oordeelnummer 96-16; 15
juli 1996, oordeelnummer 96-59.)
7.2. Vooropgesteld moet worden dat de Commissie zich niet kan uitspreken over
de vraag als zodanig of de wederpartij door de arbeidsovereenkomst op deze
wijze te beëindigen onzorgvuldig heeft gehandeld. De taak van de Commissie
beperkt zich tot het geven van een oordeel over de vraag of het aannemelijk
is dat verzoekers homoseksuele gerichtheid mede een rol heeft gespeeld bij de
beslissing van de wederpartij om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
7.3. Dat verzoekers homoseksuele gerichtheid hierbij een rol heeft gespeeld,
is naar het oordeel van de Commissie onvoldoende aannemelijk geworden.
Niet gebleken – en ook overigens niet aannemelijk geworden – is dat
verzoekers homoseksuele gerichtheid op zichzelf door de wederpartij als
probleem wordt ervaren. Verzoeker kwam immers – zoals hij zelf stelt – vanaf
het begin openlijk voor zijn homoseksuele gerichtheid uit, hetgeen tot eind
juli niet tot problemen heeft geleid. Verzoeker betwist dat zijn gedrag na
eind juli zou zijn gewijzigd. Waarom de reden om de arbeidsrelatie te
beëindigen desondanks gelegen zou zijn in zijn homoseksuele gerichtheid,
heeft verzoeker niet aangegeven.
Op grond van hetgeen ter zitting is aangevoerd, waaronder de door de
wederpartij gegeven illustratie van een perverse uitlating door verzoeker,
acht de Commissie het aannemelijk dat verzoeker zich ten opzichte van
collega’s en patiënten heeft geuit op een wijze, waarvan aangenomen mag
worden dat de wederpartij die niet hoeft te tolereren. Dit mede gelet op de
onder 3.3. aangeduide functioneringsdoelen. De Commissie acht het op grond
daarvan aannemelijk dat de reden voor beëindiging niet is gelegen in
verzoekers homoseksuele gerichtheid. Verzoekers uitlatingen staan naar het
oordeel van de Commissie los van zijn homoseksuele gerichtheid, nu de
wederpartij nadrukkelijk heeft gesteld en de Commissie aannemelijk acht, dat
zij deze ook van personen met een heteroseksuele gerichtheid niet zou
tolereren.
7.4. Het feit, dat verzoeker aan een collega heeft verteld dat hij schoenen
met naaldhakken had besteld, heeft mede een rol gespeeld bij de beslissing
van de wederpartij om de arbeidsrelatie te beëindigen. Dit kan echter evenmin
tot het oordeel leiden dat sprake is van onderscheid op grond van
homoseksuele gerichtheid, nu niet gebleken is dat travestie in overwegende
mate bij personen met een homoseksuele gerichtheid voorkomt (`Travestie in
Nederland en Vlaanderen: onderzoek onder 479 travestieten’, P. Vennix,
Utrecht Nisso 1996 (bij publicatie in voorbereiding, februari 1997)).
7.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de wederpartij door de
arbeidsrelatie met verzoeker te beëindigen geen onderscheid jegens verzoeker
heeft gemaakt op grond van homoseksuele gerichtheid.

8. Het oordeel van de commissie
De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat (…) te
Schiedam bij de beëindiging van de arbeidsrelatie jegens de heer (…) te
Rotterdam geen onderscheid op grond van homoseksuele gerichtheid heeft
gemaakt als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b van de AWGB en
derhalve niet in strijd met deze wet heeft gehandeld.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. L.M. Moerings(lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma(secretaris Kamer)

Instantie: Commissie gelijke behandeling, 22 november 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker volgde bij de wederpartij een opleiding tot verpleegkundige,
waaraan een dienstverband was gekoppeld. Dit dienstverband is door de
wederpartij beëindigd. Verzoeker meent dat de opzegging verband houdt met
zijn homoseksuele gerichtheid.
Naar het oordeel van de Commissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat de
homoseksuele gerichtheid mede een rol heeft gespeeld bij de beslissing om de
arbeidsovereenkomst te beëindigen. Niet gebleken is dat verzoekers
gerichtheid op zichzelf door de wederpartij als probleem wordt ervaren.
Verzoekers uitlatingen staan los van zijn homoseksuele gerichtheid nu de
wederpartij stelt dat zij deze ook van personen met een heteroseksuele
gerichtheid niet zou tolereren.
Geen onderscheid op grond van homoseksuele gerichtheid.

Volledige tekst

1. Het verzoek
1.1. Op 29 oktober 1996 verzocht de heer (…) te Rotterdam (hierna:
verzoeker) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over
de vraag of (…) te Schiedam (hierna: de wederpartij) jegens hem onderscheid
heeft gemaakt als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (hierna:
AWGB).
1.2. Verzoeker volgde bij de wederpartij een opleiding tot verpleegkundige,
waaraan een dienstverband was gekoppeld. De wederpartij heeft dit
dienstverband met ingang van 1 november 1996 beëindigd, omdat verzoeker de
eerste leerperiode niet met succes heeft afgesloten. Verzoeker is van mening
dat de opzegging verband houdt met zijn homoseksuele gerichtheid.

2. De loop van de procedure
2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen. Verzoeker heeft de Commissie verzocht de spoedprocedure toe te
passen. Dit verzoek is toegewezen. Partijen hebben hun standpunten
schriftelijk toegelicht.
Partijen zijn vervolgens opgeroepen hun standpunten nader toe te lichten
tijdens een zitting op 12 november 1996. Tevens is voor deze zitting de heer
A.C.J.M. Metz opgeroepen als getuige.
2.2. Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker
– dhr. (…)(verzoeker)
– dhr. G. Grubben (gemachtigde)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (hoofd personeelszaken en opleidingen)
– mw. (…) (opleidingscoördinator)
– mw. (…) (coördinator arbeidsvoorwaardenbeleid)

als getuige
– dhr. (…) (afdelingshoofd bij de wederpartij)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. L.M. Moerings (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie, waarvan de
leden als vermeld onder 2.2. deel uitmaken.

3. De resultaten van het onderzoek

De feiten
3.1. Verzoeker heeft een homoseksuele gerichtheid, waar hij openlijk voor
uitkomt. Verzoeker is, als hij zich ergens thuisvoelt, druk en extrovert. In
zijn vrije tijd doet hij aan travestie.
3.2. Verzoeker heeft van 1 oktober 1995 tot 1 oktober 1996 een opleiding tot
A-verpleegkundige bij de wederpartij gevolgd. Aan deze opleiding was een
dienstverband voor de duur van de opleiding gekoppeld.
3.3. De opleiding bestaat uit een voorbereidende periode en drie
leerperiodes. In de leerperiodes dient de leerling een aantal specifieke
leerdoelen te behalen, welke staan omschreven in bijlage 2 van de Regeling
opleiding diploma A-verpleegkundigen (hierna: de Regeling). De leerperiodes
bestaan uit een theoretisch en een praktisch gedeelte. Het praktische
gedeelte bestaat uit een stageperiode op een afdeling. Tijdens het praktisch
gedeelte dient een aantal specifieke praktijkopdrachten te worden verricht,
dat door de werkbegeleider of een verpleegkundige op de afdeling dient te
worden afgetekend.
Het praktisch gedeelte vangt aan met een introductiegesprek, waarin onder
meer de te realiseren leerdoelen worden vastgelegd. Bij dit gesprek zijn de
leerling, de werkbegeleider, de leiding van de afdeling en de
praktijkbegeleider aanwezig.
Halverwege het praktisch gedeelte vindt er een tussenevaluatie plaats, waarin
het functioneren van de leerling wordt besproken en vastgelegd. Hierbij zijn
eveneens de leerling, de werkbegeleider, de leiding van de afdeling en de
praktijkbegeleider aanwezig.
Aan het einde van het praktisch gedeelte vindt er een eindevaluatie plaats.
Naar aanleiding hiervan wordt de leerling beoordeeld met `voldoende’ of
`onvoldoende’.
Tussen de evaluatiegesprekken dient ingevolge de Regeling regelmatig, doch
tenminste eenmaal per zes weken een voortgangsgesprek plaats te vinden. Het
doel van dit gesprek is het bijstellen, concretiseren en vastleggen van het
praktijkleerplan. Daarnaast dient in iedere leerperiode tenminste zesmaal een
reflectiegesprek plaats te vinden om de leerling in staat te stellen te
reflecteren op het eigen verpleegkundig gedrag om zodoende dit functioneren
te optimaliseren.
De inhoud van alle gesprekken, die zijn gehouden, wordt schriftelijk
vastgelegd in het praktijkbegeleidingsplan. Hierin worden tevens ervaringen
van de overige werkbegeleiders opgeschreven. Bij de evaluatie wordt het
praktijkbegeleidingsplan ten behoeve van de functioneringsdoelen als leidraad
gehanteerd. In het hoofdstuk `Relationele vaardigheden’ staat onder meer, dat
de leerling-verpleegkundige in staat moet zijn zich aan te sluiten bij de
belevingswereld van de patiënt en dat hij zijn communicatie hierop moet
aanpassen. Tevens wordt gesteld dat de leerling-verpleegkundige zich zó moet
opstellen, dat de patiënt zich veilig voelt en vertrouwen heeft. Het
evenwicht tussen nabijheid en afstand dient te worden bewaard.
3.4. Verzoeker is gedurende de eerste leerperiode, die liep van 1 oktober
1995 tot en met 31 maart 1996, langdurig arbeidsongeschikt geweest. Zijn
arbeidsongeschiktheid besloeg een aaneengesloten periode van 26 februari 1996
tot en met 17 april 1996. Daarnaast is hij begin februari een aantal dagen
ziek geweest. Hierdoor heeft hij zijn leerdoelen niet bereikt. Bij brief van
3 april 1996 is hem meegedeeld dat vanwege zijn afwezigheid door
arbeidsongeschiktheid de eerste leerperiode met een half jaar verlengd zou
worden.
3.5. De eerste leerperiode vond voor de tweede maal plaats van 1 april tot 1
oktober 1996. Verzoeker werd op een andere afdeling geplaatst.
Op 11 juli 1996 heeft een tussenevaluatie plaatsgevonden. Daarin is het
functioneren van verzoeker als voldoende gekwalificeerd. Geoordeeld werd
onder meer dat hij een goede relatie met patiënten en hun familieleden had en
dat hij zich zo kon opstellen dat patiënten zich veilig en vertrouwd bij hem
voelden. In het evaluatierapport is voorts als aandachtspunt genoemd het
tijdig vragen naar functioneringsrapportage door verzoeker.
De wettelijk voorgeschreven voortgangs- en reflectiegesprekken hebben niet
plaatsgevonden.
Op 3 september heeft verzoeker aan een verpleegkundige op de afdeling
verzocht om een functioneringsrapportage in zijn praktijkbegeleidingsplan te
schrijven. De verpleegkundige gaf naar aanleiding daarvan aan dat zij vond
dat verzoeker moest leren grenzen te stellen in zijn contacten met anderen,
maar dat zij het moeilijk vond haar mening over het functioneren van
verzoeker te verwoorden. Zij heeft naar aanleiding hiervan contact opgenomen
met het afdelingshoofd.
De volgende dag heeft een onderhoud plaatsgevonden tussen verzoeker en het
afdelingshoofd, waarin verzoeker er eveneens op is gewezen dat hij grenzen
diende te stellen in zijn contacten met anderen.
Op 11 september 1996 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden. Tijdens
dit gesprek is verzoeker meegedeeld dat zijn functioneren onvoldoende was.
Hem is als reden gegeven, dat hij in zijn contacten met patiënten en
collega’s onvoldoende in staat was zijn grenzen te bepalen. Daarnaast werd
hem meegedeeld dat hij zijn praktijkopdrachten niet tijdig had afgerond.
Verzoeker heeft de eindevaluatie in bijzijn van het afdelingshoofd `voor
akkoord’ getekend. Dit heeft hij nadien zelf gewijzigd in `niet akkoord’.
3.6. De wederpartij heeft de arbeidsovereenkomst vervolgens op grond van
artikel 29 lid 1 van de Regeling met ingang van 1 november 1996 beëindigd.
Artikel 29 lid 1 van de Regeling luidt:
`1. Indien een leerling tweemaal achtereen een onvoldoende beoordeling heeft
verkregen voor het praktisch gedeelte van de leerperiode, wordt hij
uitgesloten van de verdere opleiding in de betreffende instelling.
2. In bijzondere gevallen, ter beoordeling van het hoofd van de opleiding na
overleg met de opleidingscoördinator, kan de leerling nog eenmaal in de
gelegenheid worden gesteld een voldoende beoordeling te behalen.’
Verzoeker heeft tegen de beëindiging van het dienstverband op 25 oktober 1996
een bezwaarschrift bij de wederpartij ingediend. Behandeling van dit
bezwaarschrift heeft ten tijde van de zitting bij de Commissie nog niet
plaatsgevonden. Binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift dient
hierop te worden beslist.

Het standpunt van verzoeker
4.1. Verzoeker is van mening dat de beëindiging van de arbeidsverhouding niet
is gelegen in zijn disfunctioneren, maar in de omstandigheid dat men aanstoot
heeft genomen aan zijn homoseksuele gerichtheid en het feit dat hij daar open
over is.
4.2. Wanneer er sinds eind juli daadwerkelijk sprake was geweest van klachten
door collega’s en patiënten omtrent perverse en dubbelzinnige uitlatingen,
zou verzoeker daar waarschijnlijk in een veel eerder stadium op zijn
aangesproken. Daarvan is echter niet gebleken. De tussenevaluatie op 11 juli
1996 was positief. Uit het evaluatierapport blijkt geenszins van problemen.
Pas op 3 september werd verzoeker er door een collega op gewezen dat hij
grenzen diende te stellen aan zijn contacten met derden. In de tussenliggende
periode is er nooit kritiek op verzoekers gedrag geweest en zijn er geen
opmerkingen over gemaakt in het stageboek. Als er zoveel mensen waren die
zich aan verzoekers gedrag hadden gestoord, had dat toch voor de hand
gelegen.
Verzoeker heeft naar aanleiding van het gesprek met het afdelingshoofd op 4
september met collega’s gesproken. Geen van hen bleek zich in de kritiek van
het afdelingshoofd te herkennen.
Verzoeker heeft tijdens het gesprek op 4 september niet aangegeven het met de
kritiek eens te zijn. Hij heeft slechts gezegd zich erin te herkennen in die
zin dat hij een drukke persoonlijkheid heeft. Tijdens dit gesprek is
afgesproken dat verzoeker zijn gedrag zou veranderen. Op 11 september kreeg
verzoeker echter onverwacht een beoordeling, die onvoldoende was. Doordat er
slechts een korte periode zat tussen het gesprek en de eindbeoordeling, heeft
verzoeker onvoldoende de gelegenheid gehad zijn gedrag bij te stellen. De
wederpartij heeft hiermee onzorgvuldig jegens verzoeker gehandeld.
4.3. Reeds vier weken voordat het beoordelingsgesprek plaatsvond had
verzoeker zijn praktijkopdrachten afgerond. Verzoeker was echter nog niet in
de gelegenheid geweest deze te laten aftekenen door zijn werkbegeleidster.
Zij was òf op vakantie òf ziek òf ze werkte op een andere afdeling. Verzoeker
had een afspraak met haar op 11 september om 10.45 uur. Het afdelingshoofd
had het stageboek toen echter al uit de kast gepakt in verband met het
beoordelingsgesprek om 11.00 uur. De werkbegeleidster kon de
praktijkopdrachten daardoor niet aftekenen. Dat deze ook door
verpleegkundigen afgetekend mochten worden, was verzoeker niet bekend.
Verzoeker was tijdens het beoordelingsgesprek overdonderd. Daardoor heeft hij
de beoordeling voor akkoord getekend. Nadat hij nog eens goed over het
gebeuren had nagedacht, heeft hij `akkoord’ veranderd in `niet akkoord’.
4.4. De stelling van de wederpartij, dat hij openlijk over zijn travestie
sprak, is onjuist. Hij sprak hier alleen over in de pauzes met collega’s, die
daarin geïnteresseerd waren. In dat kader heeft hij een collega over door hem
bestelde schoenen met naaldhakken verteld. Verzoeker erkent ook dat hij tegen
een patiënt gezegd heeft, dat hij in een pathologisch laboratorium heeft
gewerkt, waar hij in lijken moest snijden.
Verzoeker komt er openlijk voor uit dat hij een vriend heeft en dat hij in
het weekend naar een discotheek voor homoseksuelen gaat. Verzoeker onthoudt
zich verder van details. Perverse of dubbelzinnige opmerkingen heeft hij
nooit gemaakt.

5. Het standpunt van de wederpartij
5.1. De beëindiging van de arbeidsrelatie is een gevolg van het feit dat
verzoeker tweemaal een onvoldoende heeft gehaald voor de eerste leerperiode.
Ingevolge de Regeling is het in beginsel niet mogelijk eenzelfde leerperiode
meer dan twee keer te volgen. Het is ingevolge het tweede lid van artikel 29
mogelijk om de leerling onder bijzondere omstandigheden nogmaals in de
gelegenheid te stellen een voldoende beoordeling te behalen. Deze
mogelijkheid is door de wederpartij ook serieus overwogen. De wederpartij
heeft echter besloten dat daarvoor in dit geval onvoldoende aanleiding
bestond. Daarbij heeft een rol gespeeld dat verzoeker zijn praktijkopdrachten
niet tijdig afgerond had, ondanks het feit dat dit bij de tussenevaluatie nog
als aandachtspunt genoemd is.
De voldoende, die bij de tussenevaluatie werd gegeven, was mede bedoeld om
verzoeker voor de tweede helft van de leerperiode te motiveren.
Bij de tussenevaluatie worden afspraken gemaakt en leerdoelen vastgesteld.
Deze worden gedurende de leerperiode niet herhaald. Het is de
verantwoordelijkheid van de leerling om de afspraken na te komen en de
leerdoelen te behalen.
De voorgeschreven voortgangs- en reflectiegesprekken hebben vanwege de
vakantieperiode niet plaatsgevonden. Dit trof ook anderen dan verzoeker. Er
hebben echter wel officieuze gesprekken plaatsgevonden.
5.2. De beslissing om de arbeidsverhouding te beëindigen heeft op zichzelf
niets te maken met verzoekers homoseksuele gerichtheid. Er werken veel
personen met een homoseksuele gerichtheid bij de wederpartij. De wederpartij
maakt er op zichzelf ook geen bezwaar tegen dat verzoeker voor zijn
homoseksuele gerichtheid uitkomt. Verzoeker was tegenover patiënten en
collega’s zeer open over zijn homoseksualiteit. In de periode eind juli-begin
september confronteerde hij hen regelmatig met verhalen over zijn
privé-leven. Hij vertelde onder meer dat hij in zijn vrije tijd travestiet
was en dat hij hoopte dat de bestelde schoenen met naaldhakken tijdig
geleverd zouden worden. Verzoeker confronteerde anderen echter ook met
opmerkingen, die geen relatie hebben met seksualiteit. Hij vertelde aan
patiënten dat hij in het verleden in Rusland op een pathologisch laboratorium
werkte, waar hij lijken open moest snijden en moest determineren. Zowel
patiënten als collega’s gaven aan van deze verhalen niet gediend te zijn.
Verzoeker was hierdoor niet in staat om een goede relatie met de patiënten en
zijn collega’s op te bouwen.
Een aantal patiënten had geen behoefte meer aan contact met verzoeker en
trachtte dit te ontwijken. De relatie met het personeel kenmerkte zich de
laatste maanden door pervers taalgebruik of dubbelzinnigheden tijdens de
dagelijkse werkzaamheden. Ter zitting heeft de wederpartij hiervan een
concreet voorbeeld genoemd. Als personen met een heteroseksuele gerichtheid
zich op deze manier zouden hebben geuit, zou dat evenzeer tot problemen
hebben geleid. Verzoeker is ook hierop door zijn collega’s aangesproken. De
stelling dat hij eerst op 3 september commentaar op zijn gedrag zou hebben
gekregen is dan ook onjuist.
Dat de problemen pas in een laat stadium aan het licht kwamen, had
verschillende oorzaken. Verzoeker had in eerste instantie een goede relatie
met zijn collega’s. Hij had daardoor veel krediet bij hen opgebouwd. Dit had
toch gevolg dat zij -toen zijn gedrag veranderde- hier niet meteen over
klaagden. Pas toen zij vaker met verhalen geconfronteerd werden, waar ze niet
van gediend waren, kwamen ze met kritiek. Wanneer een collega tegen verzoeker
had gezegd voortaan verschoond te willen blijven van dergelijke verhalen,
zocht verzoeker een andere collega op. Nadat verschillende collega’s met deze
verhalen geconfronteerd waren, kwamen er klachten. Daar komt bij dat er in de
zomerperiode veel personeel van een andere afdeling, die tijdelijk gesloten
was, was ingestroomd. Hierdoor was een enigszins ondoorzichtige situatie
ontstaan.
5.3. Tijdens het gesprek op 4 september is verzoeker duidelijk uitgelegd
waarom zijn functioneren onvoldoende was. Dit was voor hem zeer helder en
herkenbaar. Hij gaf toe dat de kritiek op zijn houding terecht was en dat
zijn gedrag niet tolerabel was. Hij was het eens met de inhoud en
kwalificering van de beoordeling en gaf aan dat het zijn eigen schuld was.
Hij heeft in dat gesprek en ook daarvoor niet aangegeven dat hij zich
gediscrimineerd voelde vanwege zijn homoseksuele gerichtheid.
5.4. De stelling van verzoeker, dat er geen gelegenheid was om zijn
werkbegeleidster zijn praktijkopdrachten te laten tekenen, is eveneens
onjuist. Hoewel verzoeker en zijn werkbegeleidster door onregelmatige
diensten niet steeds tegelijk in het ziekenhuis aanwezig waren, zijn er in de
periode van eind juli tot begin september veertien werkdagen geweest waarop
zij allebei werkten, terwijl er tenminste zeven dagen waren waarop zij
dezelfde dienst hadden. Daarnaast was aan verzoeker een tweede werkbegeleider
toegewezen, die in eerdergenoemde periode ook veertien werkdagen met
verzoeker op dezelfde afdeling aanwezig was. Er waren dus voldoende
mogelijkheden om afspraken te maken met betrekking tot de praktijkopdrachten.
Het is de verantwoordelijkheid van de leerling zelf om de praktijkopdrachten
tijdens de stage af te ronden. Hierop is verzoeker bij de tussenbeoordeling
ook gewezen.
De stelling dat verzoeker zijn praktijkopdrachten op 11 september al lang
klaar had, wekt verbazing. Zijn praktijkbegeleidingsboek bevatte alleen lege
vellen. Het zou bovendien voor de hand hebben gelegen dat hij ze dan tijdens
het beoordelingsgesprek (ongetekend) had laten zien. Dat heeft hij niet
gedaan.

6. De verklaring van de getuige
Verzoeker functioneerde aanvankelijk voldoende. Tot eind juli waren er geen
problemen. Eind juli vond er echter een verandering plaats in zijn houding
naar collega’s en patiënten toe. Hij wist in zijn contacten met anderen niet
meer waar de grens lag. Hierdoor was hij niet goed in staat een relatie met
de patiënten op te bouwen. Verzoeker vertelde bijvoorbeeld dat hij in zijn
vrije tijd aan travestie deed en dat hij hoopte dat de bestelde schoenen met
naaldhakken tijdig zouden arriveren. Verder heeft hij tegen een 76-jarige
patiënt gezegd dat hij vroeger in Rusland in een pathologisch laboratorium
werkte, alwaar hij in lijken sneed. De patiënten waren door dergelijke
opmerkingen zeer geschokt en wilden daarvan verschoond blijven. De getuige
heeft begrepen dat de patiënten dit ook tegen verzoeker hebben gezegd.
Ook collega’s ergerden zich aan het gedrag van verzoeker. Tijdens het
werkoverleg, waaraan door acht collega’s van verzoeker werd deelgenomen, is
verzoekers gedrag aan de orde geweest. Alle acht collega’s konden voorbeelden
noemen.
De getuige heeft niet gehoord dat zij ooit over verzoekers homoseksuele
gerichtheid hebben geklaagd. Homoseksualiteit leidt binnen het ziekenhuis op
zichzelf ook niet tot problemen.
Naar aanleiding van de vele klachten heeft de getuige verzoeker ontboden en
de klachten aan hem voorgelegd. Verzoeker zei toen dat hij privé-problemen
had en deze alleen op het werk kon uiten.

7. Overwegingen van de commissie
7.1. In geding is de vraag of de wederpartij door de arbeidsovereenkomst met
verzoeker te beëindigen onderscheid jegens hem heeft gemaakt op grond van
homoseksuele gerichtheid.
Homoseksuele gerichtheid omvat naast gevoelens en voorkeuren ook de concrete
uitingen daarvan.( Kamerstukken II, 1991-1992, 22014, nummer 5, pag. 21.)
Artikel 5, eerste lid, onderdeel b, AWGB bepaalt onder meer dat het maken van
onderscheid op grond van homoseksuele gerichtheid verboden is bij het
beëindigen van een arbeidsverhouding.
Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid zowel direct als indirect
onderscheid begrepen wordt. Onder indirect onderscheid wordt verstaan
onderscheid op grond van andere hoedanigheden of gedragingen dan homoseksuele
gerichtheid, dat direct onderscheid tot gevolg heeft.
In artikel 2 lid 1 AWGB wordt bepaald dat het in de wet neergelegde verbod
van onderscheid niet geldt ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief
gerechtvaardigd is.
Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie is niet alleen sprake van
onderscheid als bedoeld in de AWGB, indien een van de in deze wetgeving
genoemde persoonskenmerken de enige of doorslaggevende reden vormt voor het
bestreden handelen, maar ook als dit (mede) een rol daarbij speelt.(Zie onder
meer Commissie gelijke behandeling: 13 november 1995, oordeelnummer 95-17; 29
februari 1996, oordeelnummer 96-10; 19 maart 1996, oordeelnummer 96-16; 15
juli 1996, oordeelnummer 96-59.)
7.2. Vooropgesteld moet worden dat de Commissie zich niet kan uitspreken over
de vraag als zodanig of de wederpartij door de arbeidsovereenkomst op deze
wijze te beëindigen onzorgvuldig heeft gehandeld. De taak van de Commissie
beperkt zich tot het geven van een oordeel over de vraag of het aannemelijk
is dat verzoekers homoseksuele gerichtheid mede een rol heeft gespeeld bij de
beslissing van de wederpartij om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
7.3. Dat verzoekers homoseksuele gerichtheid hierbij een rol heeft gespeeld,
is naar het oordeel van de Commissie onvoldoende aannemelijk geworden.
Niet gebleken – en ook overigens niet aannemelijk geworden – is dat
verzoekers homoseksuele gerichtheid op zichzelf door de wederpartij als
probleem wordt ervaren. Verzoeker kwam immers – zoals hij zelf stelt – vanaf
het begin openlijk voor zijn homoseksuele gerichtheid uit, hetgeen tot eind
juli niet tot problemen heeft geleid. Verzoeker betwist dat zijn gedrag na
eind juli zou zijn gewijzigd. Waarom de reden om de arbeidsrelatie te
beëindigen desondanks gelegen zou zijn in zijn homoseksuele gerichtheid,
heeft verzoeker niet aangegeven.
Op grond van hetgeen ter zitting is aangevoerd, waaronder de door de
wederpartij gegeven illustratie van een perverse uitlating door verzoeker,
acht de Commissie het aannemelijk dat verzoeker zich ten opzichte van
collega’s en patiënten heeft geuit op een wijze, waarvan aangenomen mag
worden dat de wederpartij die niet hoeft te tolereren. Dit mede gelet op de
onder 3.3. aangeduide functioneringsdoelen. De Commissie acht het op grond
daarvan aannemelijk dat de reden voor beëindiging niet is gelegen in
verzoekers homoseksuele gerichtheid. Verzoekers uitlatingen staan naar het
oordeel van de Commissie los van zijn homoseksuele gerichtheid, nu de
wederpartij nadrukkelijk heeft gesteld en de Commissie aannemelijk acht, dat
zij deze ook van personen met een heteroseksuele gerichtheid niet zou
tolereren.
7.4. Het feit, dat verzoeker aan een collega heeft verteld dat hij schoenen
met naaldhakken had besteld, heeft mede een rol gespeeld bij de beslissing
van de wederpartij om de arbeidsrelatie te beëindigen. Dit kan echter evenmin
tot het oordeel leiden dat sprake is van onderscheid op grond van
homoseksuele gerichtheid, nu niet gebleken is dat travestie in overwegende
mate bij personen met een homoseksuele gerichtheid voorkomt (`Travestie in
Nederland en Vlaanderen: onderzoek onder 479 travestieten’, P. Vennix,
Utrecht Nisso 1996 (bij publicatie in voorbereiding, februari 1997)).
7.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de wederpartij door de
arbeidsrelatie met verzoeker te beëindigen geen onderscheid jegens verzoeker
heeft gemaakt op grond van homoseksuele gerichtheid.

8. Het oordeel van de commissie
De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat (…) te
Schiedam bij de beëindiging van de arbeidsrelatie jegens de heer (…) te
Rotterdam geen onderscheid op grond van homoseksuele gerichtheid heeft
gemaakt als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b van de AWGB en
derhalve niet in strijd met deze wet heeft gehandeld.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. L.M. Moerings(lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma(secretaris Kamer)