Instantie: Commissie gelijke behandeling, 17 juli 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is tijdens het sollicitatiegesprek gevraagd naar eventuele
plannen voor gezinsuitbreiding. Verzoekster heeft deze vraag ontkennend
beantwoord. Na indiensttreding is verzoekster zwanger geworden en heeft dit
aan de wederpartij meegedeeld. De wederpartij heeft verzoekster haar
zwangerschap kwalijk genomen en daaraan ondubbelzinnig uiting gegeven. Het
vragen naar de gezinsomstandigheden van een sollicitante kan op gespannen
voet staan met het verbod van direct en indirect onderscheid.
De Commissie overweegt dat niet zonder meer moet worden aangenomen dat een
werkgever zich schuldig maakt aan het maken van verboden onderscheid als
tijdens een sollicitatiegesprek de gezinssituatie van een sollicitante ter
sprake komt. De context waarin dit gebeurt is bij de beoordeling van de vraag
of sprake is van verboden onderscheid van belang.
De Commissie concludeert dat de wederpartij in het sollicitatiegesprek geen
onderscheid heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
De wetgeving gelijke behandeling richt zich op het tegengaan van onderscheid
zowel bij de toegang tot als in het arbeidsproces en daarmee op de
bevordering van gelijke posities van mannen en vrouwen op het gebied van de
arbeid. Dit betekent dat het verweer van de wederpartij, dat de
gebeurtenissen in de eerste twee weken van april 1996 niet vallen onder de
reikwijdte van het begrip arbeidsvoorwaarden in artikel 7A:1637ij BW, moet
worden verworpen. Het begrip arbeidsvoorwaarden in het eerste lid van dit
artikel moet dus breed worden uitgelegd.
Het staat voor de Commissie vast dat de wederpartij onjuist heeft gereageerd
op de mededeling van verzoekster dat zij zwanger was.
De Commissie heeft niet kunnen vaststellen welke bewoordingen de wederpartij
exact heeft gebruikt.
De Commissie is van oordeel dat de wederpartij de grens tussen onjuist
handelen en het maken van onderscheid niet heeft overschreden. De wederpartij
heeft immers direct na zijn eerste foute reactie op de mededeling van
verzoekster geprobeerd deze te corrigeren.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
1.1. Op 21 mei 1996 verzocht mevrouw (…) te Kortenhoef (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of de heer (…) handelend onder de naam
(…) te Maartensdijk (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid op
grond van geslacht heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke
behandeling.
1.2. Verzoekster is tijdens het sollicitatiegesprek gevraagd naar eventuele
plannen voor gezinsuitbreiding. Verzoekster heeft deze vraag ontkennend
beantwoord. Na indiensttreding is verzoekster zwanger geworden en heeft dit
aan de wederpartij meegedeeld. De wederpartij heeft verzoekster haar
zwangerschap kwalijk genomen en daaraan ondubbelzinnig uiting gegeven.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder hun standpunten schriftelijk toegelicht.
Partijen zijn opgeroepen voor een zitting op 8 juli 1996.
2.2. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (…) (gemachtigde)
– dhr. mr. (…) (advocaat)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (wederpartij)
– mw. mr. (…) (gemachtigde)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. M.M. den Boer (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. De wederpartij is een assurantie- en financieringsbemiddelingsbedrijf.
De wederpartij houdt kantoor aan huis. Het kantoorgedeelte is op zolder. De
wederpartij besteedt zeer veel uren aan zijn bedrijf.
3.2. Voorafgaande aan haar tewerkstelling als uitzendkracht heeft verzoekster
een sollicitatiegesprek gevoerd met de wederpartij, waarbij ook mevrouw (…)
aanwezig was.
Mevrouw (…) is een goede bekende is van de wederpartij, zij staat deze zo
af en toe bij bij zijn werkzaamheden, dit echter zonder enige arbeidsrelatie.
De wederpartij had mevrouw (…) gevraagd bij het sollicitatiegesprek
aanwezig te zijn, omdat dit meer mogelijkheden geeft om een goed beeld van
een sollicitante te krijgen. Het sollicitatiegesprek heeft anderhalf a twee
uur geduurd en heeft plaatsgevonden in een prettige sfeer. Tijdens het
gesprek zat de echtgenoot van verzoekster in de tuin van de woning van de
wederpartij. Aan het eind van dit gesprek heeft mevrouw (…) gesproken over
haar eigen gezinssituatie en geïnformeerd naar die van verzoekster. Deze
heeft daarop in ieder geval verteld dat zij in juni 1995 getrouwd was en dat
zij graag over twee a drie jaar kinderen zou willen krijgen. Verzoekster is
in september 1995 met haar werkzaamheden begonnen.
3.3. Verzoekster is op 1 januari 1996 voor halve dagen, de ochtend, in dienst
getreden bij de wederpartij als administratief medewerkster/adviseuse met een
contract voor 2 jaar.
Op 1 april 1996 heeft verzoekster aan het einde van de werktijd, terwijl zij
op het punt stond om naar huis te gaan, aan de wederpartij meegedeeld dat zij
zwanger was.
De wederpartij heeft daarop zeer negatief gereageerd.
Op 2 april 1996 heeft op initiatief van de wederpartij een gesprek
plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft de wederpartij gezegd dat hij de
zwangerschap van verzoekster niet verwacht had, omdat verzoekster verteld had
dat zij over twee a drie jaar kinderen wilde. Daarnaast heeft de wederpartij
zijn excuses aangeboden voor het feit dat hij verzoekster niet direct had
gefeliciteerd. De wederpartij heeft verzoekster donderdag 4 april vrij
gegeven om een echo te kunnen laten maken. Op zaterdag 6 april is de
wederpartij voor een week met vakantie gegaan, waarbij de zorg voor het
bedrijf was toevertrouwd aan verzoekster.
3.4. Op 9 april 1996 heeft verzoekster op het fotokopieerapparaat, dat zich
bevond in de persoonlijke werkkamer van de wederpartij, een vel papier
gevonden met onderstaande tekst:
`Besproken:
– Medio 1995 is met (…) en (…) besproken dat je de wens had kinderen te
verwachten over 2 tot 3 jaar. Hiervan zijn door zowel (…) als (…)
aantekeningen gemaakt.
Per 1 januari 1996 heb je een arbeidscontract bij ons kantoor. Enige dagen
daarna raak je zwanger. Bij ons is dit overgekomen als een niet juiste
voorstelling van zaken geven.
Persoonlijk zijn wij blij met het feit van de gezinsuitbreiding. Doch gezien
de huidige personeelsbezetting en de planning voor de aankomende periode komt
de zwangerschap `puur zakelijk bekeken’ als een groot probleem. Je bent n.l.
de enige werkneemster. Als reactie heb je te kennen gegeven op je mededeling
van de zwangerschap, dat je de confronterende reactie van (…) als niet
plezierig en onverwacht hebt ervaren. Tevens gaf je aan dat je tijdens het
sollicitatiegesprek aangegeven hebt 2 tot 3 jaar maar dat het ook eerder
mogelijk is. Dit wordt door zowel (…) als (…) ontkend. In de trant van
`een ongelukje’ is het altijd mogelijk. Tegen (…) zei je nu dat je een
`zware buikoperatie meegemaakt hebt’ en dat je maar moet afwachten of het
lukt.
Volgens ons heb je bewust een verkeerde voorstelling van zaken gegeven
doordat je wel spoedig kinderen wenst en niet zou `aanvangen’ over 2 tot 3
jaar.

Voor akkoord:
…………,………….1996′

Verzoekster heeft zich vervolgens bij de vader van de wederpartij, die voor
laatstgenoemde als vervanger optrad, ziek gemeld.
3.5. De wederpartij heeft zich onmiddellijk nadat hij op de hoogte was
geraakt van de door verzoekster op 9 april gevonden `verklaring’ van mevrouw
(…), van die `verklaring’ tegenover verzoekster gedistantieerd. Hij heeft
erop aangedrongen dit uit te praten en aangeboden om, wanneer verzoekster
niet in staat zou zijn om een gesprek bilateraal te laten plaatsvinden, bij
dit gesprek een deskundige, bijvoorbeeld een psycholoog van (de arbodienst
waarbij de wederpartij is aangesloten) te betrekken. Verzoekster heeft hierop
niet gereageerd. Ook de bedrijfsarts van de Arbodienst heeft er bij
verzoekster op aangedrongen, nadat hij zowel met verzoekster als met de
wederpartij had gesproken, om het conflict door middel van overleg op te
lossen. De bedrijfsarts heeft verzoekster laten weten dat hij het oplossen
van de probleemsituatie door middel van overleg van cruciale betekenis achtte
voor de genezing van verzoekster.
De standpunten van partijen
3.6. Verzoekster stelt het volgende.
Tijdens het sollicitatiegesprek in augustus 1995 heeft de wederpartij vragen
gesteld over eventuele plannen voor gezinsuitbreiding. Zij heeft hierop
geantwoord dat zij nog geen directe plannen had, wellicht over twee a drie
jaar, mogelijk ook eerder.
Verzoekster heeft op 1 april 1996 verteld dat zij zwanger was en
tegelijkertijd vrij gevraagd om donderdagochtend 4 april een echo te kunnen
laten maken.
Hierop reageerde de wederpartij met de mededeling dat dit voor hem `een hele
schok’ was. Verzoekster kreeg geen vrij om een echo te laten maken. De dag
daarna liet de wederpartij duidelijk blijken dat hij zich `belazerd’ voelde
en niet blij was met de zwangerschap van verzoekster. De wederpartij heeft
voor deze houding excuses aangeboden.
Op 9 april 1996, tijdens de vakantie van de wederpartij, vond verzoekster de
tekst op het kopieerapparaat als onder 3.4. vermeld.
Verzoekster is van mening dat de wederpartij tijdens het sollicitatiegesprek
ten onrechte heeft geïnformeerd naar haar plannen voor gezinsuitbreiding.
Daarnaast heeft de wederpartij onbehoorlijk gereageerd op de mededeling dat
verzoekster zwanger was. De wederpartij heeft na deze mededeling gezegd dat
hij zich belazerd voelde. Weliswaar heeft de wederpartij hiervoor zijn
excuses aangeboden, maar verzoekster heeft hem laten weten dat zij het
gebeurde niet kon vergeten. Verzoekster is van mening dat de wederpartij in
beide situaties jegens haar verboden onderscheid heeft gemaakt. Verzoekster
is tevens van mening dat haar situatieve arbeidsongeschikt wordt/is
veroorzaakt door de handelwijze van de wederpartij.
Verzoekster heeft ter zitting nog aangevoerd dat de gang van zaken tijdens de
vakantie van de wederpartij in de tweede week van april alsmede de
behandeling van verzoekster tijdens haar arbeidsongeschiktheid, een
onderbouwing zijn van het discriminatoire handelen van de wederpartij. Zo
heeft de wederpartij verzoekster terwijl zij ziek op bed lag ’s avonds om
10.00 uur nog gebeld, nadat verzoekster zich bij de vader van de wederpartij
had ziek gemeld, omdat de wederpartij zelf wegens zijn vakantie niet te
bereiken was. Verzoekster verwijt de wederpartij bovendien een onjuiste
beïnvloeding van de bedrijfsarts. Door deze beïnvloeding zou de bedrijfsarts
haar ten onrechte arbeidsgeschikt hebben verklaard. Tevens heeft de
wederpartij, nadat verzoekster niet langer lichamelijk arbeidsongeschikt was,
verzoekster vanwege haar situatieve arbeidsongeschiktheid passende arbeid bij
het bedrijf van zijn vader aangeboden.
3.7. De wederpartij stelt het volgende.
Aan verzoekster komt een beroep op artikel 7A:1637ij van het Burgerlijk
Wetboek (BW) niet toe, omdat het sollicitatiegesprek niet is gevoerd in het
kader van het `aangaan van een arbeidsovereenkomst’ zoals bedoeld in het BW.
Het was een kennismakingsgesprek in het kader van een uitzendovereenkomst.
Bij het feitelijk aangaan van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 1996 heeft
geen sollicitatiegesprek plaatsgevonden.
Het kennismakingsgesprek met verzoekster is zeer prettig verlopen. Aan het
einde van het gesprek is niet door de wederpartij geïnformeerd naar de
plannen van verzoekster op het gebied van gezinsuitbreiding. Door mevrouw
(…) is wel gevraagd of verzoekster gehuwd was en of zij kinderen had.
Daarop is door verzoekster geantwoord dat zij onlangs getrouwd was en nog
geen kinderen had. Op eigen initiatief heeft verzoekster daar nog aan
toegevoegd dat zij over een aantal jaren een gezin wilde stichten.
Door de wederpartij zijn geen vragen gesteld over zwangerschap, zodat van
discriminatie op dat punt geen sprake kan zijn.
De reactie van de wederpartij op de mededeling van verzoekster dat zij
zwanger was, wordt veroorzaakt door het feit dat hij zelf verschrikkelijk
hard moet werken, wel 70 tot 100 uur per week, om de zaak draaiende te
houden. De wederpartij is al langere tijd op zoek naar een geschikte
werknemer naast verzoekster, maar slaagt er maar niet in deze te vinden. Het
idee dat hij verzoekster een aantal maanden zou moeten missen, heeft hem
gebracht tot zijn onjuiste reactie. Hij heeft deze gevoelens non verbaal
geuit en zeker niet gezegd dat hij zich belazerd zou voelen. De dag volgend
op zijn onjuiste reactie heeft hij zich verontschuldigd, verzoekster alsnog
gefeliciteerd met haar zwangerschap en verzoekster vrij gegeven op de dag dat
zij een echo moest laten maken. Partijen hebben elkaar daarop de hand gegeven
en zijn weer aan het werk gegaan.
De verklaring is door mevrouw (…) opgesteld buiten medeweten van de
wederpartij. Toen mevrouw (…) deze verklaring op 6 april 1996 aan hem
voorlegde, heeft hij haar verteld dat de zaak al was uitgesproken. Hij
realiseert zich dat de tekst van die verklaring voor verzoekster zeer
onaangenaam is. Omdat de zaak tussen partijen al was uitgepraat, had het op
de weg van verzoekster gelegen om de wederpartij hierover na zijn vakantie om
opheldering te vragen.
De wederpartij streeft nog steeds, hoewel hij inziet dat dit waarschijnlijk
niet zal lukken, naar voortzetting van de dienstbetrekking, omdat verzoekster
een gewaardeerde medewerkster is.
De wederpartij is van mening dat de gang van zaken in de eerste twee weken
van april 1996 niet valt onder de reikwijdte van artikel 7A:1637ij BW, nu
deze gebeurtenissen geen betrekking hebben op een vermeend onderscheid op het
gebied van onderricht, arbeidsvoorwaarden, bevordering of beëindiging van de
dienstbetrekking.
De wederpartij stelt, in tegenstelling tot hetgeen verzoekster ter zitting
met betrekking tot haar ziekmelding in de tweede week van april alsmede met
betrekking tot de verdere gang van zaken gedurende haar arbeidsongeschiktheid
heeft gesteld, het volgende. Verzoekster heeft niet persoonlijk uitleg willen
geven over de aard van haar arbeidsongeschiktheid en heeft ook in een later
stadium niet meegewerkt aan een herstel van de verhouding tussen wederpartij
en haarzelf. Voorts heeft zij geweigerd de passende arbeid bij het kantoor
van de vader van de wederpartij te verrichten.
4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij door
I. verzoekster tijdens het sollicitatiegesprek te vragen naar plannen voor
gezinsuitbreiding en
II. op verzoeksters mededeling dat zij zwanger was zeer negatief en
beschuldigend te reageren (waardoor er een verstoorde arbeidsverhouding is
ontstaan) in strijd heeft gehandeld met de wetgeving gelijke behandeling.
4.2. Voor de behandeling van deze vragen zijn de volgende wetsartikelen van
belang.
Artikel 1b van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB) houdt
in dat artikel 7A:1637ij BW van overeenkomstige toepassing is op een
uitzendrelatie. Artikel 3 WGB alsmede artikel 7A:1637ij BW bepalen dat het
niet is toegelaten bij de aanbieding van een betrekking of bij de behandeling
bij de vervulling van een openstaande betrekking onderscheid te maken tussen
mannen en vrouwen. Bovendien verbiedt artikel 7A:1637ij BW de werkgever om in
de arbeidsvoorwaarden onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen. Zowel
artikel 1 WGB als artikel 7A:1637ij BW bepalen dat onder onderscheid tussen
mannen en vrouwen direct en indirect onderscheid moet worden verstaan. Onder
direct onderscheid wordt mede verstaan onderscheid op grond van zwangerschap.
4.3. Met betrekking tot de eerste vraag stelt de Commissie vast dat het
sollicitatiegesprek in augustus 1995 een prettig gesprek is geweest. Aan het
eind van dit gesprek zijn de familie-omstandigheden van verzoekster in een
prettige sfeer aan de orde geweest, door de wederpartij zijn niet expliciet
vragen over een eventuele huidige of toekomstige zwangerschap van verzoekster
gesteld.
Het vragen naar de gezinsomstandigheden van een sollicitante kan op gespannen
voet staan met het verbod van direct en indirect onderscheid.
De Commissie overweegt dat niet zonder meer moet worden aangenomen dat een
werkgever zich schuldig maakt aan het maken van verboden onderscheid als
tijdens een sollicitatiegesprek de gezinssituatie van een sollicitante ter
sprake komt. De context waarin dit gebeurt is bij de beoordeling van de vraag
of sprake is van verboden onderscheid van belang.
Tijdens de behandeling van het verzoek van verzoekster is duidelijk geworden
dat verzoekster zich tijdens het sollicitatiegesprek niet gestoord heeft aan
het feit dat op het eind van het sollicitatiegesprek ook haar gezinssituatie
ter sprake is geweest. Het sollicitatiegesprek heeft ertoe geleid dat
verzoekster bij de wederpartij aan het werk is gegaan, welke uitzendrelatie
per 1 januari 1996 is omgezet in een dienstbetrekking.
De Commissie stelt in deze zaak voorts vast dat verzoekster tot april 1996 in
een prettige sfeer bij de wederpartij heeft gewerkt. Onder deze
omstandigheden concludeert de Commissie dat de wederpartij in het
sollicitatiegesprek geen onderscheid heeft gemaakt als bedoeld in de
wetgeving gelijke behandeling.
4.4. Met betrekking tot de tweede vraag overweegt de Commissie het volgende.
De wetgeving gelijke behandeling richt zich op het tegengaan van onderscheid
zowel bij de toegang tot als in het arbeidsproces en daarmee op de
bevordering van gelijke posities van mannen en vrouwen op het gebied van de
arbeid (MvT van de WGB(1989), zoals geciteerd in S&J 196, p.3). Dit betekent
dat het verweer van de wederpartij, dat de gebeurtenissen in de eerste twee
weken van april 1996 niet vallen onder de reikwijdte van het begrip
arbeidsvoorwaarden in artikel 7A:1637ij BW, moet worden verworpen. Het begrip
arbeidsvoorwaarden in het eerste lid van dit artikel moet dus breed worden
uitgelegd (Zie ook Aanbeveling 165, betreffende gelijke kansen voor en
gelijke behandeling van mannelijke en vrouwelijke arbeiders, IAO 23 juni
1981, hoofdstuk IV, S&J 196, p. 112)).
Het staat voor de Commissie vast dat de wederpartij onjuist heeft gereageerd
op de mededeling van verzoekster dat zij zwanger was.
De Commissie heeft niet kunnen vaststellen welke bewoordingen de wederpartij
exact heeft gebruikt. De wederpartij heeft in het gesprek op 1 of 2 april
1996 met verzoekster gerefereerd aan het kennismakingsgesprek, in het
bijzonder aan het gedeelte over de gezinssituatie. Dat is onjuist. De
wederpartij heeft hiervoor een dag later zijn excuses aangeboden en
geprobeerd deze onjuiste handelwijze met verzoekster uit te praten. Naar zijn
gevoel is dat gelukt. De wederpartij verklaart zijn onjuiste houding door het
schrikbeeld dat hij verzoekster enige maanden zou moeten missen, terwijl hij
er maar niet in slaagde om naast verzoekster geschikt personeel aan te nemen.
De Commissie is van oordeel dat de wederpartij de grens tussen onjuist
handelen en het maken van onderscheid niet heeft overschreden. De wederpartij
heeft immers direct na zijn eerste foute reactie op de mededeling van
verzoekster geprobeerd deze te corrigeren.
De `verklaring’ van mevrouw (…), die verzoekster op 9 april heeft gevonden
was in tegenspraak met het gedrag van de wederpartij op 2 april om zijn fout
goed te maken. De Commissie stelt vast dat de betreffende verklaring eindigt
met: `voor akkoord (…):’ De naam van de wederpartij is niet vermeld. De
Commissie acht het derhalve aannemelijk dat de wederpartij niet de hand heeft
gehad in het opstellen van de verklaring. Kennelijk is de verklaring door een
misverstand niet tijdig vernietigd.
Verzoekster heeft ter zitting aangevoerd dat, de gang van zaken tijdens de
vakantie van de wederpartij in de tweede week van april alsmede de
behandeling van verzoekster tijdens haar arbeidsongeschiktheid, een
onderbouwing zijn van het discriminatoire handelen van de wederpartij. De
Commissie kan verzoekster hierin niet volgen. De verwijten die verzoekster
haar werkgever maakt, behoren tot het brede terrein van de relatie
werkgever/werknemer. De Commissie heeft geen taak bij de beoordeling van de
vraag of een werknemer danwel een werkgever zich heeft gedragen als een goed
danwel een slecht werknemer of werkgever.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de heer (…) te Maartensdijk
geen onderscheid naar geslacht heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving
gelijke behandeling jegens mevrouw (…) te Kortenhoef.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. M.M. den Boer(lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp(secretaris Kamer).