Instantie: Commissie gelijke behandeling, 24 juli 1995

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker is door de wederpartij, een kerkelijke gemeente, de toegang
geweigerd tot de openbare zondagochtendbijeenkomsten van de
wederpartij. Hij is van mening dat daarbij zijn persoonlijke
geloofsbeleving een rol speelt en dat de wederpartij daarmee handelt in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling. De Commissie overweegt het
volgende. Het belijden van de godsdienst omvat niet alleen het huldigen
van de godsdienstige of overtuiging, maar ook het zich daarnaar
gedragen.

De Commissie stelt vast dat in casu sprake is van onderscheid op grond
van godsdienst zoals bedoeld in artikel 1 AWGB, vanwege de samenhang
van de gedragingen van verzoeker met zijn godsdienstige overtuiging.
Deze gedragingen betreffen met name het schriftelijk getuigen van zijn
geloofsvisie en zijn deelname aan de zondagbijeenkomsten. Het door de
wederpartij ervaren provocerende karakter ervan alsmede de schade voor
de doelstelling van de gemeente doen hieraan niet af.

De Commissie overweegt dat de wetgever met artikel 3 AWGB gedoeld heeft
op aangelegenheden die rechtstreeks verband houden met de belijdenis
van de religieus-levensbeschouwelijke overtuiging. De
zondagochtendbijeenkomsten van de wederpartij, waarvan de toegang
verzoeker werd geweigerd, zijn als zodanig te beschouwen. Regels ten
aanzien daarvan, mitsdien ook regels betreffende de toelating tot
genoemde bijeenkomsten, behoren derhalve tot de inrichtingsvrijheid
zoals bedoeld in artikel 3 onder a AWGB. Het openbaar karakter daaraan
niet af, aangezien het eveneens tot de inrichtingsvrijheid behoort
nadere regels te stellen ten aanzien van het al dan niet openbare
karakter van dergelijke bijeenkomsten. Gelet op het voorgaande
concludeert de Commissie dat in casu artikel 3 AWGB van toepassing is
en mitsdien niet gehandeld is in strijd met de Algemene wet gelijke
behandeling. Aan toetsing aan artikel 7 AWGB komt de Commissie derhalve
niet toe.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 12 december 1994 verzocht de heer te Hengelo
(hierna: verzoeker) de Commissie gelijke behandeling om haar oordeel
uit te spreken over de vraag of de te Hengelo
(hierna: de wederpartij) jegens hem onderscheid maakt op grond van
godsdienst in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).

1.2. Verzoeker is door de wederpartij, een kerkelijke gemeente, de
toegang geweigerd tot de openbare zondagochtendbijeenkomsten van de
wederpartij. Hij is van mening dat daarbij zijn persoonlijke
geloofsbeleving een rol speelt en dat de wederpartij daarmee handelt in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en het verzoek om spoed afgewezen. De Commissie heeft
vervolgens een onderzoek ingesteld volgens de normale procedure.
Partijen hebben ieder tweemaal de gelegenheid gehad hun standpunten
schriftelijk toe te lichten.

2.2. De Commissie heeft partijen uitgenodigd hun standpunten nader toe
te lichten tijdens een zitting op 26 juni 1995. De wederpartij is niet
op deze uitnodiging ingegaan.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker – dhr (verzoeker)

van de kant van de Commissie – mw mr Y.E.M.A. Timmerman-Buck
(Kamervoorzitter) – mw mr E.F. Lagerwerf-Vergunst (lid Kamer) – dhr mr
P.R. Rodrigues (lid Kamer) – mw mr G.L.M. Lenssen (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In
deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoeker is jarenlang lid van de wederpartij geweest. Artikel 1
onderdeel c van de statuten van de wederpartij luidt: “In de zin van
artikel 2 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is de Gemeente een
kerkgenootschap, bezit op grond daarvan rechtspersoonlijkheid en is als
zodanig erkend naar Nederlands recht”. De wederpartij is aangesloten
bij de Unie van (hierna: de Unie).
Artikel 3 van de statuten van de Unie luidt overeenkomstig genoemd
artikel 1.

3.2. Tijdens de gemeentevergadering van 23 november 1993 heeft de
wederpartij besloten verzoeker te royeren als lid. Dit besluit is
schriftelijk bekrachtigd bij brief van 26 november 1993.

Het royement is uitgesproken conform het huishoudelijk reglement van de
wederpartij. De reden van dit royement is gebaseerd op de volgende
punten: 1. het uitdragen van een afwijkende geloofsleer; 2. de
ontkenning van het raadsgezag; 3. de negatieve visie van verzoeker op
de gemeente.

In genoemde brief is verzoeker medegedeeld dat hij niet langer welkom
is bij de (besloten) avondmaaldiensten. Voorts is verzoeker erop attent
gemaakt dat gemeentelijke bijeenkomsten zoals vergaderingen van de
evangelisatiecommissie, bidstond, bijbelstudie en dergelijke niet meer
voor hem toegankelijk zijn. Bij genoemd schrijven is tot slot gesteld,
dat het zowel voor verzoeker als voor de wederpartij goed zou zijn als
verzoeker ook de zondagmorgendiensten voorlopig zou mijden.

3.3. Op 27 januari 1994 is verzoeker schriftelijk door de wederpartij
medegedeeld, dat hem met ingang van 30 januari 1994 de toegang tot de
diensten van de gemeente is ontzegd. Dit is bij brieven van 12 april
1994 en 27 april 1994 herhaald. In laatstgenoemde brief attendeert de
wederpartij verzoeker erop dat deze zich met de geforceerde toegang tot
de diensten van de gemeente op de zondagen 19 en 24 april 1994 schuldig
heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk.

Op zondag 24 april 1994 is de hulp van de politie ingeroepen om
verzoeker te verwijderen uit het kerkgebouw. Na een tevergeefs verzoek
van de predikant aan verzoeker en zijn gezin om de dienst te verlaten
heeft de voltallige gemeente het kerkgebouw verlaten om de dienst
buiten voort te zetten. Uiteindelijk is het gebouw verlaten zonder
ingrijpen van de politie.

Op zondag 5 juni 1994 is verzoeker met de hulp van de politie
verwijderd uit het kerkgebouw. Verzoeker heeft daarop voor moeten komen
bij de politierechter. Deze heeft in zijn uitspraak van 2 februari 1995
wettig bewezen verklaard, dat verzoeker op voornoemde datum artikel 138
van het Wetboek van Strafrecht heeft overtreden door wederrechtelijk
binnen te dringen in een besloten lokaal bij een ander in gebruik.
Daarbij overwoog de politierechter onder meer: ” …dat zulks in het
algemeen niet en ook niet in het bijzonder een inbreuk maakt op de
vrijheid van godsdienst, nu het verdachte mogelijk is ook elders zijn
geloof te belijden, waar niet is gebleken dat verdachte de toegang is
ontzegd tot alle gemeenten; dat het aan het Kerkbestuur is om te
beoordelen of de huisregels al dan niet zijn geschonden en voldaan is
aan de eisen die zij stelt met betrekking tot een goed verloop van de
godsdienstuitoefening; dat zulks de persoonlijke geloofsbeleving
onverlet laat …”

De standpunten van partijen

3.4 Verzoeker brengt het volgende naar voren. Zijn lidmaatschap van de
wederpartij is ingetrokken om redenen van persoonlijke geloofsbeleving.
In de gemeentevergadering van november 1993 was wel gelegenheid gegeven
om zich te verdedigen, maar van te voren was gezegd dat er niet op
gereageerd kon worden. Formeel stond het besluit al vast.

Het royement heeft verzoeker geaccepteerd, echter onder protest. Hij
stelt dat het verspreiden van een afwijkende geloofsvisie, een van de
redenen voor het royement, slechts het ter hand stellen betrof van drie
cassettebandjes en twee boekjes. Voorts is van ontkenning van het
raadsgezag, een andere reden voor het royement, geen sprake. Op de
gemeentevergadering in 1993 heeft hij bevestigd dat hij het raadsgezag
erkent. Het gezag van de raad is echter beperkt. Het hoogste gezag
wordt door de Bijbel vertegenwoordigd.

3.5. Voorafgaande aan de vergadering van november 1993 heeft de
voorzitter van de wederpartij verzoeker toestemming gegeven om na het
royement de diensten op zondagochtend te bezoeken. De voorzitter trad
hierbij op als de aan verzoeker toegewezen vertrouwenspersoon.
Verzoeker en zijn gezin hebben met toestemming van de wederpartij het
bezoeken van de zondagochtendbijeenkomst voortgezet. Ofschoon zij zich
zeer correct gedroegen werd hun aanwezigheid als provocerend gezien.
Verzoeker heeft schriftelijk aangegeven, dat de reden van zijn komst
gegrond is in zijn geloof.

Hij weerspreekt de juistheid van het beroep de wederpartij op de
statuten van de gemeente met betrekking tot de weigering hem toegang te
verlenen tot de zondagdiensten. Als door leden ten gevolge van hun
gedrag afbreuk wordt gedaan aan het doel van de gemeente, gaat het om
feitelijk zichtbaar wangedrag, zoals dronkenschap, roken, het woord
voeren, lichamelijk gedrag tijdens de zondagsdienst. Zijn schrijven van
brieven aan leden heeft niets van doen met zijn feitelijk gedrag op de
zondagmorgen. Dat gedrag belemmert niemand in zijn opbouw in het
geloofsleven. Verzoeker heeft de leiding van de kerk schriftelijk ervan
op de hoogte gebracht dat hij bij andere kerkelijke gemeenten van de
Unie wel mag komen, zelfs in bijeenkomsten met een besloten karakter.

Ten aanzien van de AWGB stelt verzoeker dat het in casu niet gaat om
internkerkelijke regels. De zondagochtend bijeenkomsten zijn openbaar
toegankelijk. Via advertenties worden (niet-)gelovigen wekelijks
uitgenodigd, en door akties in de stad worden zonder uitzondering
mensen geinviteerd. In casu is volgens verzoeker artikel 7 van de AWGB
van toepassing, waarin onderscheid is verboden bij het aanbieden van
goederen en diensten. Mensen gaan immers naar een dienst die wordt
gegeven. De collecte wordt door de een weliswaar als traditie
beschouwd, maar door de ander als dankbetuiging. Een lezing wordt
gegeven, de predikant wordt betaald. Het is niet gelijk aan, maar wel
vergelijkbaar met bijvoorbeeld een college aan de universiteit.

3.6. De wederpartij stelt het volgende. Verzoeker heeft sinds enige
jaren een geloofsvisie die anders is dan datgene wat in de gemeente
wordt beleden. Deze visie werd door verzoeker via bijbelstudies bij hem
aan huis, door het verspreiden van lectuur en cassettebandjes en door
gesprekken met verschillende gemeenteleden verspreid. De raad van de
gemeente heeft verzoeker bij herhaling gevraagd deze aktiviteiten te
stoppen. Niet om hem op andere gedachten te brengen wat zijn visie
betrof, maar om de bewuste en doelgerichte verspreiding daarvan onder
de gemeenteleden tegen te gaan. Verzoeker is echter van mening dat de
raad en de voorgangers zich nog meer moeten verdiepen in zijn visie en
ontkent het raadsgezag in deze.

Bovendien had verzoeker voortdurend negatieve reacties op het
gemeentelijke werk. De bijeenkomende gemeente is door verzoeker
belasterd in de van maart 1992. Verder heeft verzoeker
zich tijdens de gemeentevergadering van 8 juni 1993 negatief uitgelaten
over het jeugdwerk. Door een artikel van verzoeker in de
van oktober 1993 heeft verzoeker met zijn andere geloofsvisie velen in
verwarring gebracht. Gelet op de brieven van verzoeker van 2 juni 1994
en 25 augustus 1994 ervaart hij de (kerke)raad als onwetend en niet
representatief, en zijn de raad en de voorgangers mensen die aanzetten
tot haat en verachting.

3.7. De wederpartij is van mening dat iemand die zo tegenover de
gemeente staat niet in staat is die gemeente op te bouwen. Op grond
daarvan is verzoeker de toegang tot de gemeentelijke diensten ontzegd.
De aanwezigheid van verzoeker in het hart van de gemeente, de
zondagmorgendienst, was voor velen op grond van het voorgaande niet
langer te verdragen en reden om de dienst te verlaten. De komst naar de
diensten van verzoeker ondanks zijn wetenschap hiervan is daarom
provocerend.

In artikel 3 van de gemeentelijke statuten wordt het doel van de
gemeente omschreven. Als eerste wordt genoemd het opbouwen van de leden
van de gemeente in geloof, hoop en liefde. In artikel 4 van de statuten
worden de middelen genoemd die de gemeente ter beschikking heeft om het
in art. 3 genoemde doel te verwezenlijken. De in artikel 4a genoemde
kerkdiensten zijn er om de leden op te bouwen in geloof, hoop en liefde
en om het Evangelie te verkondigen. De artikelen 3 en 4 van de
gemeentelijke statuten verhinderen niet dat bij de kerkdiensten
niet-leden aanwezig zijn. Het behoort tot de identiteit van de
geloofsgemeenschap om zelfs wervend te zijn. De aanwezigheid van
niet-leden wordt echter niet door de statuten verhinderd, mits zij niet
de oorzaak ervan zijn dat anderen in de uitoefening van hun godsdienst
daardoor belemmerd raken. Juist op dit punt gaat de aanspraak van
verzoeker mank.

Na zijn royement bleef verzoeker gemeenteleden persoonlijk aanschrijven
en de diensten bezoeken. Nadat verzoeker op zondag 24 april 1994
uiteindelijk zonder hulp van de politie maar op zondag 5 juni 1994 met
hulp van de politie verwijderd was, bleef hij ook daarna met brieven
naar gemeenteleden ageren. De wederpartij weerspreekt de stelling van
verzoeker dat deze zich correct zou hebben gedragen.

Tot slot stelt de wederpartij dat geen sprake is van onder scheid
tussen personen; het gaat louter om de vraag of iemand toegestaan wordt
de doelstelling van de gemeente te schaden.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij onderscheid op grond van
godsdienst heeft gemaakt in strijd met de Algemene wet gelijke
behandeling door verzoeker de toegang te weigeren tot de openbare
zondagsdienst.

Artikel 1 AWGB bepaalt onder andere dat onder direct onderscheid wordt
verstaan onderscheid tussen personen op grond van godsdienst. Het
standpunt van verzoeker dat onderscheid wordt gemaakt op grond van zijn
geloofsvisie wordt bestreden door de wederpartij. De laatste stelt dat
slechts sprake is van onderscheid vanwege de schade die door het gedrag
van verzoeker wordt toegebracht aan de doelstelling van de gemeente.

De Commissie overweegt ten aanzien hiervan het volgende. Het belijden
van de godsdienst omvat niet alleen het huldigen van de godsdienstige
of overtuiging, maar ook het zich daarnaar gedragen (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1991-1992, 22014, nr. 5, pag. 39/40). De Commissie stelt
vast dat in casu sprake is van onderscheid op grond van godsdienst
zoals bedoeld in artikel 1 AWGB, vanwege de samenhang van de
gedragingen van verzoeker met zijn godsdienstige overtuiging. Deze
gedragingen betreffen met name het schriftelijk getuigen van zijn
geloofsvisie en zijn deelname aan de zondagbijeenkomsten. Het door de
wederpartij ervaren provocerende karakter ervan alsmede de schade voor
de doelstelling van de gemeente doen hieraan niet af.

4.2. De Commissie overweegt het volgende ten aanzien van de vraag of in
casu de AWGB van toepassing is.

Artikel 3 AWGB luidt: “Deze wet is niet van toepassing op: a.
rechtsverhoudingen binnen kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige
onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd, alsmede binnen andere
genootschappen op geestelijke grondslag; b. het geestelijke ambt.” Dit
artikel vloeit voort uit de eerbiediging van de vrijheid van godsdienst
en levensovertuiging en het beginsel van scheiding van kerk en staat.
Het betreft de vrijheid van kerkgenootschappen om zich naar de eigen
overtuiging in te richten en de verhoudingen binnen het genootschap
dienovereenkomstig te regelen.

Op andere dan internkerkelijke rechtsverhoudingen zoals bedoeld in
artikel 3 AWGB is de AWGB onverkort van toepassing, namelijk wanneer
een genootschap op gelijke voet met anderen – dus buiten het eigen
verband – in het maatschappelijk verkeer optreedt (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, 22014, nr. 3, pag. 7). In dat geval komen met
name artikel 5 en 7 AWGB voor toepassing in aanmerking. Het eerste
wetsartikel heeft betrekking op het terrein van de arbeid. Artikel 7
AWGB, waarop verzoeker zich beroept, verbiedt het maken van onderscheid
bij het aanbieden van goederen en diensten. (Artikel 7 lid 1 AWGB
luidt: “Onderscheid is verboden bij het aanbieden van goederen of
diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beeindigen van overeenkomsten
ter zake, alsmede bij het geven van advies of voorlichting over school-
of beroepskeuze, indien dit geschiedt: a. in de uitoefening van een
beroep of bedrijf; b. door de openbare dienst; c. door instellingen die
werkzaam zijn op het gebied van volkshuisvesting, welzijn,
gezondheidszorg, cultuur of onderwijs of d. door natuurlijke personen
die niet handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, voor
zover het aanbod in het openbaar geschiedt”)

4.3. De Commissie overweegt dat de wetgever met artikel 3 AWGB gedoeld
heeft op aangelegenheden die rechtstreeks verband houden met de
belijdenis van de religieus-levensbeschouwelijke overtuiging (Tweede
Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22014, nr. 3, pag. 15). De
zondagochtendbijeenkomsten van de wederpartij, waarvan de toegang
verzoeker werd geweigerd, zijn als zodanig te beschouwen. Regels ten
aanzien daarvan, mitsdien ook regels betreffende de toelating tot
genoemde bijeenkomsten, behoren derhalve tot de inrichtingsvrijheid
zoals bedoeld in artikel 3 onder a AWGB. Het openbaar karakter daaraan
niet af, aangezien het eveneens tot de inrichtingsvrijheid behoort
nadere regels te stellen ten aanzien van het al dan niet openbare
karakter van dergelijke bijeenkomsten.

Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat in casu artikel 3
AWGB van toepassing is en mitsdien niet gehandeld is in strijd met de
Algemene wet gelijke behandeling. Aan toetsing aan artikel 7 AWGB komt
de Commissie derhalve niet toe.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit over het handelen van de
Baptisten Gemeente Hengelo ’t Venster te Hengelo door de heer A.C.
Schimmel te Hengelo de toegang te weigeren tot de openbare
zondagsdienst, dat de Algemene wet gelijke behandeling krachtens
artikel 3 van deze Wet niet van toepassing is en derhalve niet in
strijd met deze Wet is gehandeld.

Rechters

mw mr Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw mr E.F.Lagerwerf-Vergunst (lid Kamer), dhr mr P.R. Rodrigues (lid Kamer), mwmr G.L.M. Lenssen (secretaris Kamer)