Instantie: Rechtbank Zutphen, 16 maart 1995

Instantie

Rechtbank Zutphen

Samenvatting


Partijen zijn 23 jaar getrouwd geweest en hebben een minderjarig kind van
16 jaar. De man stelt dat de vrouw door middel van het verrichten van
werkzaamheden geheel in eigen levensonderhoud kan voorzien. Zij heeft
gewerkt als homeopaat, is tekenlerares en beeldend kunstenaar. Zij zal uit
de boedelscheiding ƒ 100.000,= ontvangen hetgeen haar behoefte vermindert.
De vrouw stelt dat zij sinds 3 jaar geen praktijk meer uitoefent als
homeopaat; zij is opgeleid en heeft ervaring als kunstenaar en
tekenlerares. Zij wil haar werkzaamheden uitbreiden en hoopt daarmee over
2,5 jaar geheel in haar levensonderhoud te voorzien. Naast bovenstaande
neemt de rechtbank bij bepaling van de behoefte in overweging: leeftijd
vrouw (44 jaar), duur huwelijk, tijdens huwelijk heeft vrouw zorg voor de
kinderen gehad, de laatste jaren van het huwelijk heeft vrouw
werkzaamheden als boven omschreven verricht, de inkomsten en lasten van
de vrouw. Gelet op deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is
de rechtbank van oordeel dat de vrouw behoefte heeft aan alimentatie.
Alimentatie wordt ƒ 840,=.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure:

Dit verloop blijkt uit: -het verzoekschrift, ingekomen op 19 september
1994; -het exploit van betekening van 27 september 1994; -het herstel
exploit van dertig september 1994; -het verweerschrift, ingekomen op 13
december 1994; -de tussenbeschikking d.d. 27 december 1994; -de brief met
bijlage d.d. 10 januari 1995 van mr. Hartogs; -het proces-verbaal van de
behandeling ter terechtzitting op 18 januari 1995; -de brief met bijlagen
d.d. 23 januari 1995 van mr. Hartogs; -de schriftelijke uitlating d.d. 27
januari 1995 van mr. Bijl;

De vaststaande feiten:

Partijen zijn op 14 juli 1972 in de gemeente Arnhem in algehele
gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.

Uit het huwelijk van partijen is geboren het thans nog minderjarige kind
, geboren te op .

De vrouw verzoekt:

-de echtscheiding uit te spreken, -haar te benoemen tot voogdes en de man
tot toeziend voogd over hun minderjarige kind, -een alimentatie vast te
stellen van ƒ 300,= per maand voor de minderjarige en van ƒ 928,= per
maand voor de vrouw, -de te geven beschikking, voor zoveel mogelijk,
uitvoerbaar bij voorraad te verklaren; -kosten rechtens.

Zij stelt naast hetgeen hierboven als vaststaand is vermeld dat het
huwelijk duurzaam is ontwricht, dat zij behoefte heeft aan en de man
voldoende draagkracht heeft voor de verzochte bijdragen.

Het verweer:

De man voert uitsluitend verweer tegen de verzochte alimentatie voor de
vrouw. De man stelt dat de vrouw door middel van het verrichten van werk
geheel in haar levensonderhoud kan voorzien. De vrouw heeft gewerkt als
homeopaat, zij is gediplomeerd tekenlerares en beeldend kunstenaar. Zij
geeft tekenlessen en houdt exposities en verkoopt eigen werk en zij kan
haar werkzaamheden uitbreiden. Tenslotte wijst de man erop dat de vrouw
in het kader van de boedelscheiding ruim ƒ 100.000,= zal ontvangen,
hetgeen haar behoefte vermindert. Subsidiair betwist de man dat hij meer
ruimte voor alimentatie voor de vrouw heeft dan ƒ 848,60 per maand waarbij
hij nog geen rekening heeft gehouden met de post herinrichting van ƒ 250,=
per maand.

De beoordeling:

Nu de man niet betwist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht ligt de
verzochte echtscheiding voor toewijzing gereed.

Ten aanzien van de voorziening in het gezag zijn de minderjarige en de
Raad voor de Kinderbescherming in de gelegenheid gesteld hun mening aan
de rechtbank kenbaar te maken.

Nu de man zich met de door de vrouw voorgestelde gezagsvoorziening over
het minderjarige kind van partijen kan verenigen en de Raad voor de
Kinderbescherming geen aanleiding heeft gezien om naar aanleiding van de
voorgestelde gezagsvoorziening te adviseren, wordt zulks in het belang van
de minderjarige geacht en wordt als volgt beslist.

Het voorstel van de vrouw, waartoe de man zich bereid heeft verklaard, om
de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
van de minderjarige op een bedrag van ƒ 300,= per maand vast te stellen
is in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat overeenkomstig
het verzoek van de vrouw beslist zal worden.

Partijen zijn verdeeld over de behoefte van de vrouw en de draagkracht van
de man.

De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij sedert drie jaar geen praktijk
meer uitoefent als homeopaat, dat zij onvoldoende is opgeleid om dat werk
met enig vertrouwen weer op te pakken en dat zij dit werk deed aanvullend
op het werk van de man als fysiotherapeut. De rechtbank acht het niet
redelijk van de vrouw te verlangen deze werkzaamheden te hervatten.

De vrouw is opgeleid en heeft ervaring als kunstenaar en tekenlerares. Zij
wil haar werkzaamheden op dit gebied uitbreiden en hoopt daarmee op een
termijn van 2 a 2,5 jaar geheel in haar levensonderhoud te voorzien.

Zij stelt dat haar inkomsten uit teken- en schildercursussen in de
afgelopen jaren het volgende hebben bedragen: in 1991
ƒ 2.830,= minus kosten
ƒ 5.045,= in 1992
ƒ 3.960,= minus kosten
ƒ 4.395,= in 1993
ƒ 4.980,= minus kosten
ƒ 1.500,=. Deze bedragen zijn opgenomen in de aangiften IB van de man.

Over 1994 geeft de vrouw de volgende bedragen op: inkomsten cursussen
van januari tot april ƒ 1.710,=
van september tot december ƒ 3.250,=
minus kosten ƒ 790,=
opbrengsten verkoop schilderijen ƒ 1.500,=
derhalve netto in totaal ƒ 3.952,=.

Omdat de man twijfelde aan de juistheid van de opgave van de vrouw heeft
de vrouw desverzocht nadere gegevens overgelegd: haar kasboek en een
aantal pagina’s uit een klapper waarop de cursisten vanaf september 1994
staan vermeld. De man heeft naar aanleiding van deze laatste lijst gesteld
dat de inkomsten uit tekenlessen over de bedoelde periode september tot
december 1994 ƒ 4.485,= bedroegen in plaats van ƒ 3.250,=. De man geeft
echter niet aan hoe hij dit bedrag heeft berekend. Zelfs al zou dit bedrag
juist zijn dan dient nog rekening gehouden te worden met het feit dat de
tekencursussen gedurende hooguit 8 maanden per jaar gegeven worden en dat
de vrouw kosten maakt om dit inkomen te verwerven.

De vrouw is thans 44 jaar. Tijdens het huwelijk met de man, dat 22 jaar
heeft geduurd, heeft zij zich belast met de verzorging en opvoeding van
de beide kinderen. De laatste jaren heeft de vrouw daarnaast werkzaamheden
verricht zoals hierboven vermeld met inkomsten zoals weergegeven.

De vrouw is met der partijen dochter verhuisd naar een huurwoning. Op
zolder van de woning heeft de vrouw thans haar atelier, dat kleiner is dan
haar vorige atelier zodat zij kleinere groepjes kan ontvangen dan
voorheen.

In het kader van de boedelscheiding heeft de vrouw reeds een bedrag van
ƒ 97.000,= ontvangen, zij zal nog ƒ 5.000,= ontvangen. De vrouw heeft een
bedrag van ƒ 10.000,= uitgetrokken voor de verhuizing en inrichting van
haar woning. De rechtbank acht dit een redelijk bedrag. Over het restant
van ƒ 92.000,= kan de vrouw een rente ontvangen, die de vrouw onbetwist
stelt op ƒ 5.000,= per jaar.

De rechtbank acht niet aannemelijk dat de vrouw thans reeds geheel in
eigen levensonderhoud kan voorzien, gelet enerzijds op de inkomsten uit
rente en het inkomen uit lessen en verkoop van werk zoals zij dat tot nu
toe heeft verworven en anderzijds de lasten van de vrouw: een huur van ƒ
786,= per maand en de premie ziektekostenverzekering voor de vrouw en de
dochter van ƒ 222,05 per maand met een eigen risico van ƒ 500,= per jaar.
Overigens heeft de vrouw geen bijzondere lasten aangetoond.

Gelet op bovenstaande omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is de
rechtbank van oordeel dat de vrouw behoefte heeft aan alimentatie.

Ter berekening van de draagkracht van de man gaat de vrouw uit van de
gemiddelde winst over de laatste drie jaar uit de fysiotherapie-praktijk
van de man, zijnde een bedrag van ƒ 61.884,= per jaar. De man gaat uit van
de winst over de laatste 5 jaar, zijnde een bedrag van ƒ 60.067,= per
jaar. De rechtbank acht het redelijk van het gemiddelde van de laatste
drie jaar uit te gaan.

De rechtbank rekent met de volgende tussen partijen vaststaande posten:
huurwaardeforfait van ƒ 3.360,=, hypotheekrente van ƒ 12.920,=,
zelfstandigenaftrek van ƒ 6.635,=, lijfrenteaftrek van ƒ 3.600,=, de
buitengewone lastenaftrek wegens alimentatie voor de dochter en de
belastingvrije som volgens groep 2. Rekening houdend met de tarieven van
1994 bedraagt het netto besteedbaar inkomen ƒ 4.116,= per maand.

De man heeft de volgende niet door de vrouw betwiste lasten, op
maandbasis: -voor levensonderhoud, de norm van ƒ 1.311,=, -hypotheekrente
ƒ 1.076,67, premie levensverzekering ƒ 300,= en overige eigenaarslasten
ƒ 150,= minus de wooncomponent van ƒ 335,=, -ziektekostenpremie ƒ 150,=.

Ter terechtzitting heeft de man nog een post van ƒ 250,= per maand voor
herinrichting opgevoerd. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd, zij
acht dit bedrag veel te hoog. De rechtbank acht het redelijk om tot een
bedrag van ƒ 100,= per maand rekening te houden met kosten voor
herinrichting. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank minder
herinrichtingskosten dan de vrouw omdat hij in de echtelijke woning is
blijven wonen.

Van de draagkracht is 60% beschikbaar voor alimentatie-betaling. Na aftrek
van de alimentatie voor der partijen dochter van ƒ 300,= per maand heeft
de man voldoende ruimte voor een alimentatie van ƒ 840,= per maand voor
de vrouw waarbij de rechtbank het door de man te behalen belastingvoordeel
geheel aan de vrouw heeft toegerekend. Deze bijdrage is in overeenstemming
met de wettelijke maatstaven.

Aangezien partijen elkaars echtgenoten zijn, zal de rechtbank de kosten
als volgt compenseren.

De beslissing:

De rechtbank:

Spreekt uit de echtscheiding tussen de vrouw en de man, op met elkaar
gehuwd. Veroordeelt de man om, vanaf de dag waarop deze beschikking zal
zijn ingeschreven in de desbetreffende registers van de Burgerlijke Stand,
aan de vrouw voor levensonderhoud te betalen de som van ƒ 840,=
(achthonderdveertig gulden) per maand, telkens bij vooruitbetaling te
voldoen.

Verklaart de beschikking voor wat betreft de alimentatieveroordeling
uitvoerbaar bij voorraad.

Benoemt over het minderjarige kind: * geboren te op tot voogdes:
de vrouw, wonende te aan de en tot toeziend voogd: de man, wonende
te aan de .

Beveelt dat de minderjarige, indien zij zich niet reeds bevindt in de
feitelijke macht van de met het gezag beklede ouder, aan deze zal worden
afgegeven.

Bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de voogdij zal aanvangen,
als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige
aan de vrouw zal betalen ƒ 300,= (driehonderd gulden) per maand, voor de
toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Verklaart deze beschikking voor wat betreft de beslissing over het gezag
over genoemde minderjarige en de voor die minderjarige te betalen
alimentatie uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of ander verzochte.

Compenseert de kosten van dit geding aldus, dat iedere echtgenoot met de
eigen kosten belast blijft, behoudens dat de executiekosten ten laste van
de man komen, indien niet vrijwillig wordt voldaan aan de bij deze
beschikking opgelegde alimentatieplicht.

Veroordeelt mitsdien de man in dat geval te dier zake te betalen
rechtstreeks aan de procureur van de vrouw het onder nakosten vallende
salaris en rechtstreeks aan de executerende deurwaarder de nakomende
verschotten.

Rechters

Mr Mens