Hof verwijst wederom naar het Verdrag van Istanbul

Opnieuw verwijst het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden naar de verplichtingen uit het Verdrag van Istanbul. Een voor de Nederlandse rechtspraktijk belangrijke uitspraak.

In de beschikking van 23 december 2021 overweegt het hof dat het Verdrag van Istanbul aan de overheid verplichtingen oplegt om geweld tegen vrouwen te voorkomen en te bestrijden, en aandacht te besteden aan de maatregelen die nodig zijn voor de opvang en bescherming van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld. (ECLI:NL:GHARL:2021:11968)

In de memorie van toelichting bij de goedkeuring van het Verdrag van Istanbul staat bij artikel 2 lid 2 dat het verdrag van toepassing is op alle slachtoffers van huiselijk geweld, dus ook mannen en kinderen. In dezelfde memorie van toelichting staat bij artikel 31 (over voogdij, omgangsregeling en veiligheid) dat ingevolge het eerste lid van artikel 31 Verdragspartijen wetgevende of andere maatregelen moeten nemen teneinde te waarborgen dat bij de vaststelling van de voogdij en omgangsregeling voor kinderen rekening wordt gehouden met gevallen van geweld die vallen onder de reikwijdte van het Verdrag. Het tweede lid van artikel 31 verplicht Verdragspartijen te waarborgen dat de uitvoering van een omgangsregeling of de voogdij niet ten koste gaat van de rechten en de veiligheid van het slachtoffer of de kinderen.

Vervolgens onderkent het hof dat in de Nederlandse wetgeving op het gebied van gezag en omgang niet expliciet wordt genoemd dat geweld tegen vrouwen/mannen of huiselijk geweld een factor is waarmee de rechter rekening houdt bij het nemen van zijn beslissing. Voor het hof is vanzelfsprekend dat de Nederlandse rechter dat wel (expliciet) moet (gaan) doen; de veiligheid van de ouder en het kind zal daarom ook centraal moeten staan bij de te nemen beslissing over het ouderlijk gezag. Voor het hof betekent dit dat het bij de beslissing in deze zaak er rekening mee zal houden dat de rechten en de veiligheid van de moeder en van het kind gewaarborgd zijn.

Op grond van dit toetsingskader ziet het hof reden om af te wijken van het uitgangspunt dat gezamenlijk gezag na scheiding wordt voorgezet. Moeder wordt alleen belast met gezag over het kind. Gelet op het huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden en de onveiligheid die nog steeds voelbaar is, bestaat er een contra-indicatie voor gezamenlijk gezag. Het hof acht het niet gewaarborgd dat de ouders gezamenlijke beslissingen over het kind kunnen nemen zonder met elkaar in conflict te raken. Moeder en kind hebben recht op veiligheid en rust, en recht op bescherming hiervan door de overheid en rechter.

Het is interessant de het hof expliciet benoemt dat de GI (de instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert) de focus vooral heeft gelegd op het verbeteren van de samenwerking tussen ouders. Het is echter niet uit te sluiten dat de door moeder ervaren onveiligheid reëel is. En dit is juist een contra-indicatie voor samenwerking tussen ouders.

Drie keer eerder verwees het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden naar de verplichtingen uit het Verdrag van Istanbul: (I) de beschikking van 21 januari 2021 (II) de beschikking van 10 juni 2021 en (III) de beschikking van 4 november 2021. Het is te hopen dat snel andere rechtbanken en gerechtshoven zullen volgen!

In het juridische tijdschrift Jurisprudentie in Nederland (JIN) van 19 maart 2022 publiceerde Ariane Hendriks een annotatie bij de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 december 2021