Brief aan Eerste Kamer over initiatief wetsvoorstel strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel (34 091), 25 februari 2021

VVR Reactie EK – Initiatiefvoorstel 34091 – 25 februari 2021

Geachte leden van de commissie Justitie en Veiligheid,

Binnenkort behandelt u het Initiatiefwetsvoorstel Strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel (34 091). De Vereniging voor Vrouw en Recht (VVR) heeft grote twijfels over de toegevoegde waarde, de handhaafbaarheid en de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel.[1] Bovendien ziet zij een risico op ongewenste negatieve neveneffecten. Hieronder lichten wij dit graag nogmaals toe in aanloop naar de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in uw kamer.

Handhaafbaarheid, voorzienbaarheid en uitvoerbaarheid
In het wetsvoorstel pleiten Kamerleden Segers c.s. ervoor om een prostituant strafbaar te stellen indien “hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden” dat de sekswerker slachtoffer is van mensenhandel (zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid, onder 1°). Deze formulering op basis van het zogenaamde culpa-beginsel laat onduidelijkheid bestaan over de reikwijdte van de voorgestelde strafbaarstelling: wanneer en op basis van welke aanwijzingen is het voor een klant voorzienbaar dat hij strafrechtelijk aansprakelijk is?

De VVR merkt op dat hoewel verschillende fracties de initiatiefnemers verzocht hebben meer duidelijkheid te verschaffen m.b.t. dit punt, zij tijdens de bespreking van het wetsvoorstel nagelaten hebben te specificeren onder welke omstandigheden een klant een “ernstige reden heeft om te vermoeden dat een sekswerker het slachtoffer van mensenhandel is”. Dit is in strijd met het lex certa-beginsel, dat stelt dat het voor iedereen duidelijk moet zijn welk handelen en nalaten leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid, alsmede welke sancties daar op kunnen volgen. De VVR deelt in dit opzicht ook het standpunt van GroenLinks dat de in de Memorie van Toelichting genoemde signalen op grond waarvan voor een klant kenbaar zou moeten zijn dat een sekswerker slachtoffer van mensenhandel is, dusdanig algemeen van aard zijn, dat zij op iedere sekswerker van toepassing kunnen zijn.

In plaats van inhoudelijk te reageren op deze zorgen omtrent de voorzienbaar- en handhaafbaarheid van de bepaling, stellen de initiatiefnemers alleen overtuigd te zijn van de wenselijkheid van de strafbaarstelling op basis van geluiden uit het veld van o.m. het Openbaar Ministerie, de politie en hulpverleners. Zoals de VVR reeds aangaf in haar eerdere brief – en zoals onlangs ook bevestigd werd door de Raad van State in haar recente advies m.b.t. het wetsvoorstel voor de Wet Regulering Sekswerk – blijft het ook voor deze professionals een uitdaging om slachtoffers van mensenhandel of uitbuiting in de seksindustrie te herkennen ondanks jaren ervaring met het identificeren van deze doelgroep. Hoe kan dan van klanten verwacht worden dat zij hiertoe in staat zijn? Een interessante hypothetische vraag in dit geval is, wat er gebeurt wanneer blijkt dat een klant gefaald heeft een slachtoffer van mensenhandel tijdig te herkennen, maar dit ook geldt voor hulpverleners en politie.

Geen toegevoegde waarde
Initiatiefnemers zijn er naar mening van de VVR niet in geslaagd overtuigend bewijs te leveren voor de toegevoegde waarde van het wetsvoorstel. Er bestaan al aanknopingspunten in het Wetboek van Strafrecht voor de strafbaarstelling van klanten op grond van art. 273f lid 1 sub 6 (opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting) of – relevanter in dit geval – art. 242 Sr. resp. 246 Sr. (verkrachting cq. aanranding). Onderzoek door de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) bevestigde dat in gevallen waarin de onvrijwilligheid van een sekswerker duidelijk kenbaar is door een samenstel van zichtbare factoren, zoals de locatie, de aard van de mensen in de nabijheid van de prostituee, verwondingen van de prostituee en vooral het gedrag van de prostituee” een klant die toch seksuele handelingen verricht met deze prostituee, volgens de huidige rechtspraak vervolgd kan worden voor verkrachting of aanranding.[2] Volgens de initiatiefnemers lenen deze artikelen zich niet voor de strafbaarstelling van klanten, omdat “het in de prostitutiesfeer moeilijk in algemene termen te vatten [is] waar in een concreet geval het omslagpunt ligt naar de benodigde onvrijwilligheid in het kader van verkrachting en aanranding”. Dit standpunt gaat voorbij aan de observaties van de RuG-onderzoekers. Het bevestigt bovendien de eerdere opmerking over het gebrek aan duidelijkheid wanneer en op basis van welke aanwijzingen het voor een klant voorzienbaar is dat hij strafrechtelijk aansprakelijk is.

Negatieve neveneffecten
De VVR wil nogmaals benadrukken dat hoewel zij van mening is dat het wetsvoorstel zal lijden onder een gebrek aan handhaafbaarheid in de praktijk, het wel of niet aannemen van dit wetsvoorstel geen kwestie is van ‘baat het niet dan schaadt het niet’. Het tegenovergestelde is waar. Klanten kunnen een belangrijke rol spelen bij het identificeren van misstanden in de prostitutiesector. Mede dankzij overheidscampagnes die gericht zijn op het bewust maken van klanten van sekswerkers van mogelijke misstanden via onder andere ‘Meld Misdaad Anoniem’, is het aantal meldingen van dergelijke misstanden bijvoorbeeld aanzienlijk gestegen. De initiatiefnemers van het wetsvoorstel stellen dat van de voorgestelde strafbaarstelling een duidelijkere “normatieve werking” uit zal gaan die zal leiden tot meer bewustwording onder klanten en zodoende ervoor zal zorgen dat meer klanten af zullen zien van seksuele handelingen met slachtoffers van mensenhandel.

Dat miskent dat onderzoek laat zien dat het merendeel van de klanten zich al verantwoordelijk voelt voor misstanden in de prostitutiesector, maar dat de bereidheid om deze misstanden te melden wordt beperkt door factoren zoals: gebrek aan eenduidige en betrouwbare informatie over misstanden; onvoldoende vertrouwen in de eigen oordeelsvorming; stigmatisering vanuit de overheid; en wantrouwen in de aanpak van misstanden[3]. Aangezien het wetsvoorstel – mede door het reeds genoemde gebrek aan voorzienbaarbeid – geen duidelijke handvaten biedt aan klanten om misstanden (in een vroeg stadium) te herkennen, is het onwaarschijnlijk dat het bijdraagt aan het wegnemen van voornoemde obstakels. Integendeel, het werpt extra barrieres op. Met het risico op zelfincriminatie op de loer, zullen klanten wel twee keer nadenken voordat zij zich met vermoedens van mensenhandel en/of uitbuiting tot de politie zullen wenden.

Tenslotte wil de VVR nogmaals benadrukken dat hoewel dit wetsvoorstel er op gericht zegt te zijn de positie van sekswerkers te verbeteren, sekswerkers zelf zeer kritisch tegenover de strafbaarstelling van klanten staan.[4] Een van de negatieve effecten is de versterking van de beeldvorming van sekswerk als criminogene sector en, daarmee samenhangend, een verdere stigmatisering en onzichtbaarheid van sekswerkers. Stigmatisering en marginalisering hebben een negatief effect heeft op de arbeidsomstandigheden en veiligheid van sekswerkers en leiden tot een verhoogde kwetsbaarheid voor dwang, geweld en discriminatie. Deze observatie wordt onderschreven door het recente meta-onderzoek van Platt c.s. waarin de effecten van criminalisering op basis van data uit 33 landen werden onderzocht. Dit onderzoek laat zien dat criminalisering van sekswerk, inclusief partiele criminalisering van klanten, sterk negatieve effecten heeft op de veiligheid, gezondheid en (mensen)rechten van sekswerkers, inclusief de bescherming tegen geweld en uitbuiting, en hun toegang tot hulpverlening, gezondheidszorg en andere voorzieningen.[5]

Ervaringen uit Finland, waar in 2015 klanten werden gecriminaliseerd “who have been negligent by not recognising victims when they should reasonably have been able to conclude that the person selling sex was a trafficking victim”, bevestigen dat dit ook het geval is bij gedeeltelijke criminalisering van klanten –d.w.z. alleen de klanten die hadden moeten weten dat ze met slachtoffers van mensenhandel van doen hadden.[6] Ook in de Finse context was sprake van een gereduceerde veiligheid van en toegang tot voorzieningen van sekswerkers, terwijl volgens hulpverleners en politie de wet eerder de bestrijding van mensenhandel belemmert dan bevordert.[7]

Met het oog op deze bevindingen, blijft de VVR bij haar voorgaande conclusies dat:

  1. het wetsvoorstel niet handhaafbaar en uitvoerbaar is aangezien de reikwijdte van de bepaling dat een klant “niet anders kan dan zich bewust zijn van het slachtofferschap” onduidelijk is en in de praktijk signalen van misbruik zeer ingewikkeld en niet eenduidig zijn vast te stellen door de klant. Dit in tegenstelling tot wat gesuggereerd wordt.
  2. de toegevoegde waarde van dit wetsvoorstel naast artikel 273, lid 1, sub 6 Sr en artikel 242 en 246 Sr zeer sterk kan worden betwijfeld.
  3. het in hoge mate gaat om symboolwetgeving waarvan weinig positieve effecten te verwachten zijn, terwijl het risico op negatieve effecten, zoals afname van meldingsbereidheid, groot is.
  4. De praktijk in buurlanden, waaronder Finland, uitwijst dat de voorgestelde strafbaarstelling niet behulpzaam is bij het bestrijden van mensenhandel maar daarentegen wel een negatieve impact heeft op de veiligheid en toegang tot voorzieningen van sekswerkers en van positieverbetering van de sekswerkers dus geen sprake is.

In de verwachting dat u bovenstaande bij uw overwegingen zult willen betrekken,

Met vriendelijke groet,

Leontine Bijleveld
voorzitter

[1] De VVR informeerde uw commissie al eerdere over haar bezwaren: 2016 Brief d.d. 2 oktober 2016

[2] Mr. dr. Kai Lindenberg, Prostituant en strafrecht, Quickscan van de strafrechtelijke verantwoordelijkheden van de prostituant bij mensenhandel en minderjarigheid, Rijksuniversiteit Groningen, 2014, p. 77-78; zie ook p. 4.

[3] GGD Amsterdam, In gesprek met de klant; een onderzoek naar klanten van prostituees en hun rol bij de aanpak van misstanden, 2014.

[4] De Correspondent Vera Mulder: Sekswerk strafbaar stellen beschermt sekswerkers niet, normaal doen over sekswerk wél, 2018; Zie ook Reactie van PROUD, belangenvereniging van sekswerkers in Nederland, op het door GroenLinks ingediende amendement op het wetsvoorstel van de CU, PvdA en SP om klanten van prostituees die worden gedwongen (en dit redelijkerwijs hadden moeten vermoeden), strafbaar te stellen, april 2016.

[5] See e.g. Platt, L., Grenfell, P., Meiksin, R., Elmes, J., Sherman, S. G., Sanders, T., Crago, A.L., Associations between sex work laws and sex workers’ health: A systematic review and meta-analysis of quantitative and qualitative studies. PLOS Medicine, 2018. https://doi.org/10.1371/journal.pmed.1002680. https://journals.plos.org/plosmedicine/article?id=10.1371/journal.pmed.1002680.

[6]  GRETA, Report on Finland, June 2015, p. 30. https://ec.europa.eu/anti-trafficking/sites/antitrafficking/files/greta_report_on_finland.pdf.

[7] Uutiset, Police specialist slams new prostitution laws, 2016. https://yle.fi/uutiset/osasto/news/police_specialist_slams_new_prostitution_laws/8835566