Schadevergoeding én billijke vergoeding na zwangerschapsdiscriminatie toegekend (twee uitspraken eind 2023)

VVR-lid Caroline de Graaf uit Meppel heeft voor haar cliënte een mooi resultaat behaald bij Rechtbank Noord Holland, dat hopelijk andere rechters inspireert tot navolgen als er sprake is van  verboden onderscheid naar geslacht.
Eiseres was met een nieuwe werkgever via email een arbeidsovereenkomst voor een jaar met een proeftijd van een maand overeengekomen. Ze meldt enige dagen later er achter te zijn gekomen zwanger te zijn. De werkgever laat daarna weten af te zien van de arbeidsovereenkomst. Eiseres reageert dat dit discriminatie is op grond van haar zwangerschap.
De kantonrechter is van oordeel dat er een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen en dat de werkgever er niet in is geslaagd het vermoeden van onderscheid naar geslacht te weerleggen. Daarmee is vast komen te staan dat er sprake is van verboden onderscheid in de zin van artikel 7:646 BW bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst.
Omdat de arbeidsovereenkomst met de oude werkgever nog niet was opgezegd matigt de kantonrechter de ge fixeerde schadevergoeding tot drie maanden salaris + wettelijke rente
Als compensatie voor ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever bepaalt de kantonrechter de billijke vergoeding op € 5.000 + wettelijke rente. De werkgever moet ook de proceskosten betalen.
De uitspraak van Rechtbank Noord Holland was van begin november 2023 en is vlak voor kerst gepubliceerd (ECLI:NL:RBNHO:2023:11038).
Astrid Helstone schreef met F.E. Stewart, een collega van Stibbe, een annotatie (JAR 2024_45).

Arbeidsovereenkomst niet verlengd vanwege zwangerschap, verboden onderscheid, billijke vergoeding (ECLI:NL:RBME:2023:7041)
Rechtbank Midden Nederland kende eind december 2023 een billijke vergoeding toe aan verzoekster, naast de transitievergoeding en proceskostenvergoeding.
Verzoekster was kort na de eerste verlenging van de arbeidsovereenkomst zwanger geworden en ziek vanwege de zwangerschap. In het ziekenhuis ontving schriftelijk bericht dat er geen derde tijdelijke arbeidsovereenkomst zou komen. Zij heeft een begin van bewijs aangedragen dat er sprake is van discriminatoir handelen (samengevat in r.o. 3.5), waarna de bewijslast verschoof naar de werkgever. Die is er niet in geslaagd het vermoeden van discriminatie te weerleggen.
De billijke vergoeding van bestond enerzijds uit een bedrag ter hoogte van het loon over de niet verlengde derde tijdelijke arbeidsovereenkomst (min de WAZO- en WW-uitkering en anderzijds uit een immateriële schadevergoeding van € 2.500. De kantonrechter stelde dat een vergoeding in het geval van discriminatoir handelen volgens vast Europese rechtspraak een afschrikwekkende werking moet hebben.