Leontine Bijleveld, Samenvatting Views CEDAW deel 2 – oktober 2012

Samenvatting Views van CEDAW deel 2 (18 t/m 32)

Samenvatting Views van CEDAW okt 2012 (in PDF)

door Leontine Bijleveld, vrouwenrechtenspecialist

oktober 2012

Communication No. 19/2008 – M.P.M. Cecilia Kell v. Canada

Datum: 24 februari 2012
Ontvankelijk verklaard: 15 oktober 2010
Betreft: art. 1, 2 (d en e), 14 lid 2 (h), 15 lid 1-4 en 16 lid 1 (h)
Trefwoorden: geweld tegen vrouwen, eigendomsrechten, multiple discriminatie

Indiening klacht: 24 juni 2008
Verzonden naar Staat: 28 augustus 2008
Verweer Staat: 6 januari 2009
Reactie klaagstel: 1 maart 2010
Nader verweer Staat: 13 april 2010 (nog steeds over ontvankelijkheid) en 25 mei 2011
Nadere reactie klaagster: 26 oktober 2011
Nadere reactie Staat: 22 december 2011

De klacht
Klaagster is een Aboriginal vrouw in de North West Territories in Canada, die als Aboriginal in 1991 huisvesting had toegewezen gekregen met haar niet-Aboriginal gewelddadige partner, die zelf geen recht op huisvesting had. Binnen een paar jaar slaagt partner er in klaagsters naam van de eigendomsakte verwijderd te krijgen. Klaagster vluchtte naar een opvangcentrum en startte een procedure bijgestaan door opeenvolgeden advocaten uit gefinancierde rechtshulp. Ex-partner blijft met nieuwe huisgenoot in huis achter, overlijdt en laat huis aan nieuwe huisgenoot. Opeenvolgende en langdurige procedures worden door klaagster verloren.
Staat bepleit niet-ontvankelijkheid op drie gronden en vraagt CEDAW om ontvankelijkheid te beoordelen alvorens op de merites in te gaan:
– situatie dateert van vóór inwerkingtreding en ratificatie OP
– klaagster heeft niet de hele nationale rechtsgang doorlopen
– de klacht is onvoldoende gedocumenteerd

Ontvankelijkheid
CEDAW besluit met één tegenstem tot ontvankelijkheid. Zelfs als aangenomen moest worden dat niet de gehele rechtsgang doorlopen zou zijn, dan was niet waarschijnlijk dat dit voor klaagster een effectieve remedie had opgeleverd.
De claim dateerde inderdaad al van voor ratificatie van het Protocol, maar de effecten duurden voort na die datum en daarom achtte CEDAW de ontvankelijkheid ratione temporis gerechtvaardigd.

De inhoud van de zaak
Na aanvullend verweer van de Staat over de inhoud van de klacht en re- en dupliek acht CEDAW de klacht in meerderheid gegrond. Er is één dissenting opinion, zowel aangaande de ontvankelijkheid als tegen de merites.
De Staat heeft ten onrechte geen adequate bescherming tegen discriminatie geboden en bovendien geen rekening gehouden met intersectionele karakter van de discriminatie. De eigendomsrechten van klaagster zijn geschonden en het valt de Staat ook te verwijten dat de gefinancierde rechtshulp niet adequaat de door klaagster ervaren discriminatie aan de kaak heeft gesteld.
CEDAW doet de aanbeveling om klaagster huisvesting te bieden kwalitatief, qua omvang en locatie vergelijkbaar met de huisvesting die ze was kwijtgeraakt en om klaagster te compenseren voor materiële en morele schade.
CEDAW doet de volgende algemene aanbevelingen:
A. meer Aboriginal vrouwen op te leiden om rechtshulp te verstrekken aan Aboriginal gemeenschappen, in het bijzonder ook inzake huiselijk geweld en eigendomsrechten;
B. de gefinancierde rechtshulp zodanig te veranderen dat Aboriginal vrouwen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld effectieve toegang tot het recht hebben.

Canada moet CEDAW’s view breed verspreiden en binnen zes maanden schriftelijk laten weten wat er met de aanbevelingen gebeurt.

Communication No. 20/2008 – Ms. V.K. (repr. by counsel) v. Bulgarije

Datum: 25 juli 2011
Betreft: Art. 1, 2, 5 en 16. Algemene Aanbeveling 19.
Trefwoorden: huiselijk geweld, gebrek aan opvangcapaciteit, huisverbod, echtscheiding

Indiening klacht: 15 oktober 2008
Verzonden naar Staat: 16 december 2008
Verzoek om interim maatregelen: 12 februari 2009
Verweer Staat: 12 juni 2009, zonder te reageren op verzoek tot interim maatregelen.
Herhaald verzoek CEDAW: 16 juni 2009.
Verweer Staat 1 juli 2009: al op 27 september 2007 bescherming geboden. Op dat moment niet meer, maar klaagster kan daar als gevaar dreigt weer om verzoeken. Reactie klaagster/counsel: 8 augustus 2009

De klacht
Klaagster is na jarenlange mishandeling met één kind naar opvang gevlucht. Eerst in Polen, verblijfsplaats vanwege werk echtgenoot, later nadat tweede kind ook opgepikt kon, in Bulgarije. Echtgenoot startte echtscheidingprocedure en claimde voogdij. Klaagster verzoekt via rechtbank om bescherming (opvang en huisverbod), maar krijgt slechts tijdelijke bescherming. Feitenrelaas is gedetailleerd en in de klacht wordt ook verwezen naar de Concluding Observations t.a.v. Bulgarije (1998), met name inzake huiselijk geweld.
Klaagster wil effectieve bescherming voor zichzelf en kinderen, ook in huis en kinderalimentatie. Verder wil ze compensatie voor het fysieke en mentaal kwaad dat haar is gedaan. Klaagster stelt ook algemene eisen: een betere bescherming tegen huiselijk geweld en verbeteringen van de wet.
Ontvankelijkheid
De Staat had slechts betoogd dat de klacht onvoldoende beargumenteerd was en heeft geen beroep gedaan op andere niet-ontvankelijkheids criteria.
CEDAW is het niet met de Staat eens en acht klaagster ontvankelijk.

De inhoud van de zaak
CEDAW vindt dat Bulgarije klaagster geen effectieve bescherming tegen huiselijk geweld heeft geboden en concludeert tot schending van art. 2 (c en e-g), in samenhang met art. 1, art 5 (a) en 16. Het Comité verwijst ook naar Algemene Aanbeveling 19 en stelt uitdrukkelijk dat de verplichtingen voor de Staat niet ophouden bij eigen handelen, maar ook betekenen dat de Staat moet zorgen dat anderen niet discrimineren, of discriminatie en geweld niet bestraffen en dat ze bescherming bieden en compensatie verstrekken.
CEDAW is van oordeel dat de betrokken regionale rechtbank en het gerechtshof de bedreigingen tegen klaagster te lichtzinnig ter zijde heeft geschoven en dat de Staat te weinig opvangplaatsen ter beschikking heeft gesteld.
CEDAW’s aanbeveling richting klaagster luidt dat de Staat haar adequate compensatie moet verschaffen.
Algemene aanbevelingen aan Bulgarije:
A. wijzig die wet die voorschrijft dat een verzoek om bescherming binnen één maand na plaats vinden van de vermeende mishandeling moet zijn gedaan;
B. wijzig die wet ook op het punt van de bewijslast ten gunste van het slachtoffer;
C. zorg voor uitbreiding van de opvangcapaciteit;
D. train rechters en handhavingfunctionarissen aangaande de relevante wetgeving betreffende huiselijk geweld, het VN-Vrouwenverdrag en Algemene Aanbeveling 19.
Tot besluit moet Bulgarije het oordeel van CEDAW vertalen, breed verspreiden en binnen zes maanden schriftelijk laten weten wat er gedaan is met de aanbevelingen.

21 – v. Italië

Behandeling is gestaakt door CEDAW omdat klaagster de zaak ook heeft voorgelegd aan het Europese Mensenrechtenhof.

Communication No. 22/2009 – T.P.F. (vertegenwoordigd door twee NGO’s op het terrein van seksuele en reproductieve rechten) v. Peru

Datum: 17 oktober 2011
Betreft: Art. 1, 2 (c en f), 3, 5, 12 en 16 (e)
Trefwoorden: therapeutische abortus, abortus indicatie bij seksueel geweld

Indiening klacht: 18 juni 2009
Verzonden naar Staat: 20 juli 2009
Verweer Staat inzake ontvankelijkheid: 18 september 2009
Reactie namens klaagster/counsel: 1 februari 2010
Verweer Staat op de inhoud: 20 januari 2010
Reactie namens klaagster: 15 april 2010 en 31 maart 2011 (legal opinion van International Commission of Jurists)

De klacht
Klaagster vertegenwoordigt haar minderjarige dochter, die vanaf haar 11de seksueel misbruikt werd door een man van in de dertig en zwanger raakte op haar 13de. Het slachtoffer probeerde zelfmoord te plegen en raakte daarbij zwaargewond aan haar rug. Een noodzakelijke spoedoperatie werd afgewezen vanwege de zwangerschap en een verzoek om therapeutische abortus vanwege ernstig risico voor de moeder ook. Na een spontane miskraam werd het slachtoffer alsnog geopereerd, maar dat was te laat: ze is blijvend zwaar invalide (verlamd vanaf de nek).

Ontvankelijkheid
De Staat claimt dat de nationale rechtsgang niet uitgeput was, maar klaagster wijst op de onmogelijkheid gezien de tijdsdruk (voor de abortus) enerzijds en het waarschijnlijke tijdsbeslag van een beroep anderzijds. Voorts wijst klaagster op internationale jurisprudentie. CEDAW concludeert tot ontvankelijkheid en reconstrueert daartoe de sequentie van handelingen.

De inhoud van de zaak
CEDAW stelt vast dat er een direct verband is tussen uitstel van de operatie en de zwangerschap. Daarnaast wijst het Comité op een leemte in de Peruviaanse wetgeving sinds de therapeutische abortus werd verbonden.
CEDAW vindt dat klaagster dochter toegang tot medische hulp onterecht is onthouden en vindt dit zeker gezien het seksueel misbruik waaraan ze bloot stond extra kwalijk.
Dat de bescherming van de foetus voorrang kreeg boven de gezondheid van de moeder acht CEDAW een schending van art. 5 (a). Ook schending van de andere artikel acht CEDAW aangetoond, met uitzondering van art. 16.
Aanbevelingen richting slachtoffer: adequate compensatie gezien de ernst van de schendingen opdat ze nog de best mogelijke kwaliteit van leven geniet.
Aan Peru beveelt CEDAW algemene aanbevelingen aan:
A. herziening van wetgeving opdat er toegang tot therapeutisch abortus is;
B. maatregelen om er voor te zorgen dat Algemene Aanbeveling 24 wordt uitgevoerd, inclusief training voor personeel in de gezondheidszorg
C. herziening van wetgeving om abortus mogelijk te maken na verkrachting en/of seksueel misbruik;
D. uitvoering van de Concluding Observations met betrekking tot herziening van de beperking van therapeutisch abortus
Peru moet de uitspraak breed verspreiden en binnen zes maanden schriftelijk laten weten hoe de aanbevelingen uitgevoerd worden.

Follow-up:
CEDAW heeft wel follow-up rapporteurs benoemd, maar er zijn verder nog geen mededelingen over de follow-up gedaan.

Communication No. 23/2009 – Inga Abramova (repr. by counsel) v. Belarus

Datum: 25 juli 2011
Betreft: art. 2 (a,b,d,e en f), art. 3 en art. 5 (a) in samenhang met art. 1
Trefwoorden: vrouwelijke gevangenen, seksuele intimidatie

Indiening klacht: 3 april 2009
Verweer Staat (note verbale): 25 maart 2010
Reactie klaagster: 4 februari 2011 en 17 maart 2011

De klacht
Klaagster is een journaliste en een mensenrechtenactiviste. Ze was opgepakt toen ze posters e.d. verspreidde die opriepen tot een demonstratie en in tijdelijke hechtenis geplaatst. Ze klaagt over (gebrek aan) de gevangenisfaciliteiten, de mannelijke bewakers, slechte gezondheidszorgvoorzieningen, de kou in de cellen en gebrek aan privacy. Ze stelt een onmenselijke en vernederende behandeling te hebben ondergaan.

Ontvankelijkheid
Staat bepleit niet-ontvankelijkheid wegens niet uitputten nationale rechtsgang. Klaagster heeft echter uitvoerig gedocumenteerd welke stappen zij en een parlementslid hadden ondernomen en dit was niet weersproken door de Staat. CEDAW verklaart de klacht ontvankelijk, want voldoende gedocumenteerd en niet in een andere internatonale onderzoeksprocedure betrokken.

De inhoud van de zaak
CEDAW is van oordeel dat de Staat de klacht als zodanig onvoldoende heeft weerlegd, maar slechts algemene informatie over gevangeniswezen, omvang van en voorzieningen in cellen en relevante wetgeving heeft verstrekt. Staat is evenmin ingegaan op vermeende seksediscriminatie. CEDAW wijst er op al in recente Concluding Observations zijn diepe zorg over de onmenselijke behandeling van vrouwelijke activisten tijdens detentie te hebben uitgesproken.
CEDAW refereert voorts niet alleen aan het VN-Vrouwenverdrag en Algemene Aanbeveling 19, maar ook aan andere VN-resoluties en normen betreffende het gevangeniswezen, alsmede aan General Comment No. 28 uit 2000 (gelijke rechten M/V van het Human Rights Committee en het rapport van de Speciale Rapporteur over geweld tegen vrouwen.
CEDAW concludeert dat Staat jegens klaagster haar verplichtingen wat betreft art. 2 en 5 (a) heeft geschonden en beveelt aan genoegdoening te verstrekken aan klaagster inclusief adequate compensatie die in verhouding staat tot de ernst van de schendingen.
Algemeen beveelt CEDAW aan:
A. Maatregelen te treffen die de waardigheid en privacy van vrouwelijke gevangenen en hun fysieke en psychologische veiligheid beschermen in alle detentie complexen, inclusief adequate voorzieningen voor de specifieke hygiënische behoeftes van vrouwen;
B. Vrouwelijke gevangenen toegang te verzekeringen tot gender specifieke gezondheidszorg;
C. Verzekeren dat klachten van vrouwelijke gevangenen over discriminatie, wreedheden en onmenselijke behandeling effectief onderzocht worden, met vervolging en straf voor daders;
D. Waarborgen te verschaffen om vrouwelijke gevangenen te beschermen tegen (gender specifiek) misbruik en er voor te zorgen dat ze bewaakt worden door getrainde vrouwelijke staf
E. Er voor te zorgen dat gevangenispersoneel getraind wordt in de mensenrechten van vrouwelijke gevangenen die voortvloeien uit het Vrouwenverdrag en de VN-regels over behandeling van vrouwelijke gevangenen (Bangkok Rules);
F. Beleid en programma’s te formuleren die waarborgen dat de waardigheid en de fundamentele mensenrechten van vrouwelijke gevangen worden gerespecteerd.
Belarus moet de uitspraak vertalen, breed verspreiden en binnen zes maanden schriftelijk laten weten hoe de aanbevelingen uitgevoerd worden.

Follow-up:
CEDAW heeft wel follow-up rapporteurs benoemd, maar er zijn verder nog geen mededelingen over de follow-up gedaan.

Communication No. 25/2010 – M.P.M. (repr.by counsel) v. Canada

Datum: 24 februari 2012
Betreft: Art. 2 (c en d), 3, 15 en 16
Trefwoorden: huiselijk geweld, asiel

Indiening klacht: 25 maart 2010
Verzonden naar Staat: 4 oktober 2010
Verweer Staat: 6 december 2010
Reactie klaagster/counsel: 16 juni 2011 en 6 juli 2011 (kort en niet ingaand op het verweer van de Staat).

De klacht
Klaagster is een Mexicaanse vrouw die mishandeld werd door haar ex-echtgenoot, een politiefunctionaris. Na een geweldsincident in 2006 besloot ze klachten tegen de ex-echtgenoot in te dienen, de publiciteit te zoeken en daarna met haar zoon naar Canada te vluchten. Ze claimde erkenning als vluchteling als slachtoffer van huiselijk geweld in Mexico. Canada wees verzoek om verblijfsstatus af, ook in beroep. Klaagster stelt dat door haar uit te zetten/te deporteren naar Mexico, zonder de risico’s die ze in Mexico loopt te onderkennen Canada de betreffende artikelen van het VN-Vrouwenverdrag schendt.

Ontvankelijkheid
CEDAW behandelt op verzoek van Staat ontvankelijkheid eerst.
Canada brengt vele argumenten voor niet-ontvankelijkheid naar voren. Als eerste dat elke grond ontbreekt omdat de Staat klaagster niet heeft uitgezet, maar dat zij zelf vrijwillig en op eigen kosten met haar zoon naar Mexico is teruggegaan. Dit argument wordt in de reacties van klaagsters advocaat niet weersproken en evenmin onderbouwt de advocaat zijn stelling dat klaagster zich in zeer moeilijke omstandigheden bevindt in Mexico. Ondanks herhaalde herinneringen volgt geen nader commentaar namens klaagster.
CEDAW oordeelt tot niet-ontvankelijkheid vanwege het feit dat klaagster zelf is teruggegaan, zonder enige uitleg aan het comité. CEDAW vindt het niet nodig om in te gaan op de andere argumenten van de Staat.

Communication No. 26/2010 – Guadalupe Herrera Rivera (repr. by counsel) v. Canada

Datum: 18 oktober 2011
Betreft: schending art. 1, art. 2 (a, b, c en d), art. 5 (a) en art. 24
Trefwoorden: huiselijk geweld, asiel

Indiening klacht: 15 september 2010, interim maatregelen verzocht
Verzoek tot interim maatregelen door CEDAW aan Canada: 4 oktober 2010 (toegewezen door Staat)
Verweer Staat: 6 december 2010
Reactie klaagster: 27 maart 2011

De klacht
Klaagster heeft de Mexicaanse nationaliteit. Ze zegt meer dan twaalf jaar slachtoffer te zijn van huiselijk geweld. Ze vluchtte in 2006 naar Canada met haar echtgenoot en twee kinderen. Asielaanvraag afgewezen begin 2008 – vluchtverhaal niet overtuigend. Beroep aangetekend, maar daarvoor al melding geweldsincident bij politie en toevlucht gezocht in opvangcentrum. Hernieuwde verzoeken tot verblijf met steun vrouwenorganisatie op gegrond van vrees voor dodelijke bedreiging door echtgenoot, resp. humanitaire gronden. Echtgenoot uitgezet naar Mexico begin 2009 en later in dat jaar scheiding uitgesproken. Als argument toegevoegd dat Mexico klaagster niet kan beschermen tegen het dreigende geweld. Beide verzoeken afgewezen, ook in beroep.

Ontvankelijkheid
Staat bepleit niet-ontvankelijkheid omdat klaagster zich eigenlijk tot Mexico had moeten wenden om bescherming tegen gewelddadige echtgenoot te verkrijgen. Staat stelt wel opvang en verblijf te bieden aan slachtoffers van huiselijk geweld uit ander land, maar dat risico assessment negatief was uitgevallen en dat verzoek daarom was afgewezen. Staat voert ook aan dat klacht over discriminatie onvoldoende onderbouwd was en dat nationale rechtsgang nog niet was uitgeput.
CEDAW honoreert dit laatste argument gemotiveerd.

Communication No. 27/2010 – Zhanna Mukhina v. Italy

Datum: 18 oktober 2011
Betreft: art. 16 (f)
Trefwoorden: voogdij

Indiening klacht: 5 maart 2010

De klacht
Klaagster, die de Russische nationaliteit heeft, werkte als huishoudelijke hulp in Italië voor iemand met Italiaanse nationaliteit. Ze beviel van een kind waarvan de werkgever de vermeende vader was. Die weigerde kind te erkennen en overleed niet veel later. Een paar jaar later verloor klaagster het ouderlijk gezag over haar zoon. Bezwaar en beroep leverden klaagster niets op. Een klacht bij het EVRM is in 2009 niet ontvankelijk verklaard.

Ontvankelijkheid
CEDAW is van oordeel dat klaagster niet of onvoldoende heeft gemotiveerd hoe haar rechten onder art. 16 (f) zijn geschonden en verklaart de klacht daarom niet ontvankelijk.

Communication No. 28/2010 – R.K.B. (repr.by counsel) v. Turkije

Datum 24 februari 2012
Betreft: schending art. 1, 2 (a en c), art. 5 (a), art. 11 lid 1 (a en d)
Trefwoorden: ontslag, seksestereotypes in juridische procedures

Indiening klacht: 14 juli 2009
Verzonden naar Staat: 28 oktober 2010
Verweer Staat: 28 april 2011
Reactie klaagster: 3 juni 2011
Aanvullend verweer Staat: 26 juli 2011 en op 25 oktober 2011 teksten arrest Labour Court en Hof van Cassatie in Turks en Engels

De klacht
Klaagster was op staande voet ontslagen door de kapsalon waar zij werkte omdat een klant over haar zou hebben geklaagd. De manager vroeg haar een verklaring te tekenen dat zij alle rechten had genoten onder bedreiging van het verspreiden van geruchten over vermeende buitenechtelijke escapades. Klaagster tekende niet en stapte naar de rechter. In zijn verweer voerde de werkgever en enige getuigen namens de werkgever aan dat klaagster relaties met de andere sekse in het bedrijf had. Klaagster diende een klacht wegens smaad in bij een andere rechtbank, die werd toegekend. De rechtbank oordeelde dat het ontslag op staande voet onrechtmatig was en kende schadevergoeding toe, maar honoreerde niet het beroep (en de schadevergoeding van 4 maanden salaris) op seksediscriminatie, waarbij ook het VN-Vrouwenverdrag werd ingebracht. Hoger beroep hiertegen werd zonder opgaaf van redenen afgewezen.
Klaagster stelt schending van art. 2 (a) – rechtbank + hof passen antidiscriminatiewetwetgeving niet toe – en art. 2 (c) – Staat biedt geen bescherming tegen discriminatie. Voorts art. 5 (a) – rechters hanteren seksestereotypes – en art. 11 (a en d).

Ontvankelijkheid
Staat bepleit niet-ontvankelijkheid en stelt anti-discriminatiewetgeving te hebben ingevoerd. Ontslag van klaagster zou niets met seksediscriminatie te maken hebben. Bovendien zou klaagster schending van de betrokken artikelen VN-Vrouwenverdrag onvoldoende gemotiveerd hebben
Klaagster erkent dat innovatieve antidiscriminatie wetgeving door de Staat is ingevoerd, maar stelt dat deze niet uitgevoerd wordt.
CEDAW acht de klacht ontvankelijk, vindt dat klaagster voldoende feiten heeft aangevoerd om klacht op merites te beoordelen.

De inhoud van de zaak
CEDAW bespreekt de argumenten van partijen en de getuigenverklaringen, wijst er op dat de verschuiving van de bewijslast naar de werkgever niet is toegepast en concludeert dat rechtbank en hof ten onrechte niet de door klaagster ondervonden discriminatie in hun oordeel betrokken hebben. De rechtbank hanteerde een te beperkte opvatting van het principe van gelijke behandeling. CEDAW wijst ook op Algemene Aanbeveling 28. Daarnaast stelt CEDAW uitdrukkelijk dat lidstaten niet alleen directe en indirecte discriminatie moeten uitbannen en de positie van vrouwen de facto moeten verbeteren, maar ook genderstereotypen in de samenleving moet aanpakken en dat de rechtbank blijkt geeft van stereotype redeneringen.
Ook de schending van art. 11 (a en d) wordt door CEDAW onderkend.
Aanbevelingen: compensatie voor klaagster conform de Turkse antidiscriminatiewetwetgeving
A. Algemene aanbevelingen:
– maatregelen om er voor te zorgen dat de anti-discriminatiewetgeving wordt toegepast door rechtbanken en andere publieke organen zodat effectieve bescherming van vrouwen tegen discriminatie bij de arbeid plaats heeft.
B. passende en reguliere gender sensitieve training en informatie over het VN-Vrouwenverdrag voor rechters, advocaten en rechtshandhavers om er voor te zorgen dat stereotype vooroordelen en waarden de oordeelsvorming niet beïnvloeden
C. een schriftelijke reactie op deze aanbevelingen binnen zes maanden
Verder zoals gebruikelijk vertaling en brede verspreiding van deze views van CEDAW.

In een individuele opinie scherpt een CEDAW-lid het oordeel aan en geef een andere motivering van schending van art. 11 (a en d): ze wijst op het feit dat een bijna 40-jarige vrouw haar baan verloor, ondanks het oordeel van de rechtbank dat het ontslag onrechtmatig was. Turkije heeft gefaald in het garanderen van de ‘substantive equality’. Pramila Patten is het wel eens met de aanbevelingen van CEDAW.

Communication No. 32/2011, Isatou Jallow (repr. by counsel) – Bulgarije

Datum: 23 juli 2012

Betreft: schending art. 1, 2, 3, 5 en 16 lid 1 (c), (d), (f) en (g)
Trefwoorden: huiselijk geweld, zorgplicht Staat, bescherming tegen huiselijk geweld, informatie in het Engels

Indiening klacht: 15 november 2010
Doorgeleiding naar Staat: 5 mei 2011
Verweer Staat (niet-)ontvankelijkheid: 11 juli 2011
Verweer Staat inhoud: 7 november 2011
Reactie klaagster (ontvankelijkheid + inhoud): 24 november 2011 en aanvullende reactie op 5 januari 2012-10-15
Aanvullend verweer Staat: 27 januari 2012

De klacht
Klaagster komt uit Gambia, waar ze in 2006 een Bulgaarse zakenman ontmoette, waarmee ze in 2007 trouwde toen ze al zwanger was. In 2008 kwam ze met haar dochter naar Bulgarije. Huiselijk en seksueel geweld begon meteen en klaagster zocht herhaaldelijk opvang, maar wist niet hoe ze aangifte moest doen. Echtgenoot weigerde scheiding, claimde voogdij en deed aangifte van huiselijk geweld. Rechtbank vaardigde huisverbod voor klaagster uit, waarna echtgenoot zelf echtscheidingsprocedure begon. Uiteindelijk aanvaarde klaagster echtscheiding onder zeer ongunstige voorwaarden. Wel kreeg ze de voogdij over de dochter die ze acht maanden niet gezien had.
Klaagster stelt dat de genderneutrale formuleringen in de Bulgaarse wetgeving aangaande huiselijk geweld haar hebben benadeeld omdat politie en justitie haar echtgenoot eerder geloofden. Bovendien houdt wet en praktijk geen rekening met analfabete vrouwen die geen Bulgaars machtig zijn en voor verblijfsvergunning afhankelijk van echtgenoot.

Ontvankelijkheid
De Staat bepleit niet-ontvankelijkheid en wijst er op dat klaagster allerlei andere juridische wegen had kunnen bewandelen om meer bescherming te verkrijgen. Voor de gender-neutrale formuleringen verwijst de Staat naar de vereisten van de Europese Unie.
Klaagster stelt dat de Staat in zijn verweer niet op haar situatie ingaat en dat ze in haar zoektocht om hulp telkens geconfronteerd werd met het stereotype antwoord dat vaders gelijke rechten als ouder hebben. Geweld tegen klaagster is niet door de autoriteiten onderzocht. In de aanvullende reactie onderstreepte klaagster dat de wetgeving tegen huiselijk geweld geen rekening hield met slachtoffers met een afhankelijke verblijfsstatus.
CEDAW besluit tot ontvankelijkheid: Staat heeft niet aangetoond hoe andere juridische wegen een effectieve remedie voor klaagster hadden kunnen opleveren. Wettelijke termijnen van door echtgenoot gevoerde procedures bovendien overschreden.

De inhoud van de zaak
CEDAW acht de klacht gegrond. Het Comité onderscheidt verschillende momenten waarop overheidsinstanties niet de bescherming boden aan klaagster die ze hadden moeten bieden door voetstoots af te gaan op de verklaringen van de echtgenoot. Dat klaagster acht maanden geen bezoekrecht bij haar dochter had weegt CEDAW zwaar.
CEDAW beveelt adequate compensaties aan voor klaagster en haar dochter. Aan de Staat doet het Comité algemene aanbevelingen:
1). Tref maatregelen om er voor te zorgen dat slachtoffers van huiselijk geweld, met name migranten vrouwen effectieve toegang hebben tot voorzieningen en bescherming en zorg voor vertaling van relevante documenten. Bovendien moet de Staat er voor zorgen dat de wijze waarop rechtbanken de wet toepassen consistent is met de verplichtingen onder het VN-Vrouwenverdrag.
2). Zorg er voor via wetgeving of anderszins dat bij toewijzen van de voogdij en bezoekrecht van kinderen rekening wordt gehouden met geweldsincidenten.
3). Train politie en justitie en andere hulpverleners op het terrein van geweld tegen vrouwen in de verplichtingen onder het Vrouwenverdrag, Protocol en Algemene Aanbevelingen, met speciaal oog voor multiple discriminatie.
Bulgarije moet binnen zes maanden reageren, de uitspraak vertalen, breed verspreiden en dergelijke.