Verslag Bijeenkomst Politieke participatie van vrouwen in het licht van het VN-Vrouwenverdrag
30 november 2011
Organisatie:
Netwerk VN-Vrouwenverdrag
i.s.m. Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann en
Nederlandse Vereniging voor Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en Gelijk Staatsburgerschap
Colofon
Publicatie van de Vereniging Vrouw en Recht Clara Wichmann
Postbus 8520
2300 RA Leiden
www.vrouwenrecht.nl
info@vrouwenrecht.nl
© 2011 Vereniging Vrouw en Recht Clara Wichmann
Het is toegestaan het verslag te reproduceren of er uit te citeren met bronvermelding
ISBN: 978-9079931
NUR: 745
De bijeenkomst en dit verslag zijn mogelijk gemaakt door financiële bijdragen van het Netwerk VN-Vrouwenverdrag, de Stichting Clara Wichmann Instituut, de Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann en Nederlandse Vereniging voor Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en Gelijk Staatsburgerschap en enige individuele donaties
E-mailcontactadressen: info@vrouwenrecht.nl, schaduwrapportage@gmail.com (Netwerk VN-vrouwenverdrag) en bureau@vrouwenbelangen.nl
Het verslag is geschreven door Arina Angerman.
Eindredactie: Leontine Bijleveld
Inleiding
Anno 2011 functioneren er beduidend minder vrouwen op politieke functies dan mannen. Het beeld varieert per gekozen of benoemd politiek orgaan maar vrijwel nergens komen de M/V-verhoudingen in de buurt van de 50/50. Veel vooruitgang is er de laatste jaren niet meer geboekt, in tegendeel: het aandeel vrouwen op provinciaal niveau is zelfs afgenomen.
Het VN-Vrouwenverdrag geeft in artikel 7 een uitdrukkelijke opdracht: niet alleen moeten staten elke vorm van discriminatie tegen vrouwen in het politieke en publieke leven uitbannen. Ze moeten er ook voor zorgen dat vrouwen op gelijke voet met mannen verkiesbaar zijn, functies bekleden en participeren in de formulering van beleid.
Het belang van artikel 7 VN-Vrouwenverdrag is onderstreept door de uitspraak van de Hoge Raad dat de staat moet optreden tegen de vrouwendiscriminatie door de SGP (april 2010). Op de bijeenkomst van 30 november is verkend of er ook elders inspiratie te vinden is om de politieke participatie van vrouwen op gelijke voet met mannen te realiseren.
Welke handreikingen doet CEDAW, het toezichthoudend Comité? Hoe werken de wettelijk vastgelegde quota in de kandidatenlijsten in België? Is vooral de wijze van werving en selectie bij het opstellen van kandidatenlijsten door politieke partijen bepalend voor de mate waarin vrouwen worden gekozen? Of moeten we ook eens kijken naar andere elementen uit verschillende kiesstelsels die tot dusver in Nederland nauwelijks aandacht kregen?
Op 30 november 2011 namen zo’n 70 vrouwen en een enkele man deel aan de bijeenkomst politieke participatie van Vrouwen in het licht van het VN-Vrouwenverdrag in de vergaderzaal van de Eerste Kamer in Den Haag. Anderen hadden wel hun belangstelling kenbaar gemaakt, maar waren toch verhinderd om deel te nemen. Dit is mede reden om een uitvoerig verslag te publiceren. Een andere reden is om de deelnemers en andere belangstellenden aan te moedigen verder te gaan met het onderwerp. De aanmeldingslijst is – met e-mailadressen voor de follow-up – opgenomen in bijlage 2.
Aan de deelnemers was ter voorbereiding een reader toegestuurd met een selectie van op politieke participatie van vrouwen betrekking hebbende aanbevelingen van CEDAW, het Comité dat toezicht houdt op de implementatie en naleving van het VN-Vrouwenverdrag, passages uit de 5e rapportage cyclus, uit de kabinetsreactie op de Concluding Observations van CEDAW en van het Comité inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten. Ook was een samenvatting opgenomen van een recent thema-nummer over quota’s van het IDS-bulletin en de relevante paragrafen uit de laatste Emancipatiemonitor. De reader is opgenomen als bijlage 1.
Vrouwenbelangen overhandigde de deelnemers de brochure Vrouwen in de Verkiezingsuitslagen 2009 – 2011. Lezers van dit verslag kunnen deze downloaden.
E-quality, kenniscentrum voor emancipatie, gezin en diversiteit, stelde aan de deelnemers ter beschikking: Vrouwenrechten in Nederland anno 2010 enige vooruitgang, nog veel te doen. De conclusies van het VN-Comité (auteurs Leontine Bijleveld en Linda Mans) Den Haag 2010. Deze publicatie is gratis op te vragen bij info@e-quality.nl. Downloaden is ook mogelijk.
Welkom
In haar opening heet Leontine Bijleveld, middagvoorzitter, de aanwezigen hartelijk welkom namens de drie organisaties. De bijeenkomst vindt plaats op deze bijzondere, zeer bij het onderwerp passende locatie in de Eerste Kamer dankzij Margreet de Boer, die al heel lang participeert in het Netwerk VN-Vrouwenverdrag en sinds kort lid is van de Eerste Kamer voor Groen Links. Leontine Bijleveld toont de voorpagina van El Pais met de drie vrouwelijke winnaars van de Nobelprijs voor de Vrede en leest er uit voor. Op dit moment hebben 114 landen – dit is meer dan de helft – een of andere type van quota of gereserveerde zetels (met wisselende percentages van 20 tot 50 procent). Nederland behoort tot de minderheid: geen quota, geen gereserveerde zetels. Eigenlijk is er in ons land geen beleid om politieke participatie van vrouwen te bevorderen, hoewel evenredige politieke participatie ver te zoeken is. Veel debat is daar ook niet over, maar dat gaat deze bijeenkomst hopelijk veranderen.
Inleiding over de uitleg van art. 7 & 8 door het CEDAW Comité door Margreet de Boer, Projects on Women’s Rights
De bijdrage is gebaseerd op een artikel van Margreet de Boer voor een boek dat begin 2012 verschijnt over 30 jaar VN-Vrouwenverdrag. In de meeste landen hebben vrouwen nu het recht om te stemmen, en om verkozen te worden. Vrouwen participeren echter nergens ter wereld op gelijke voet als mannen in het politieke leven. In 1914 waren er drie landen met vrouwenkiesrecht, in 1945 36 en in 1952 waren het er 58. Op dit moment is Saoedi-Arabië het enige land waar vrouwen geen kiesrecht hebben.
Binnen de Verenigde Naties is politieke participatie voor mannen en vrouwen altijd een belangrijk onderwerp geweest. Zo zegt de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1945, in Artikel 21 ‘Everyone has the right to take part in the government of his country, directly or through freely chosen representatives’.
In het Verdrag voor Burgerlijke en Politieke Vrijheden uit 1966 werd het recht uitgebreider omschreven (artikel 25): ‘Every citizen shall have the right and the opportunity
(a) To take part in the conduct of public affairs, directly or through freely chosen representatives;
(b) To vote and to be elected at genuine periodic elections which shall be by universal and equal suffrage and shall be held by secret ballot, guaranteeing the free expression of the will of the electors;
(c) To have access, on general terms of equality, to public service in his country.’
Het eerste VN document dat specifiek op de politieke rechten van vrouwen inging was de
Convention on the Political Rights of Women van 1953. Dit verdrag stelt onder meer:
- 1). Women shall be entitled to vote in all elections on equal terms with men, without any discrimination.
- 2). Women shall be eligible for election to all publicly elected bodies, established by national law, on equal terms with men, without any discrimination.
- 3). Women shall be entitled to hold public office and to exercise all public functions, established by national law, on equal terms with men, without any discrimination.
Ook de Declaration on the Elimination of Discrimination against Women (1967) besteedt aandacht aan politieke participatie. Het VN-Vrouwenverdrag (1979) kent twee artikelen die gaan over de participatie van vrouwen in het politieke en publieke leven. Naast het algemene artikel 7 is er artikel 8 dat gaat over de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in internationale vertegenwoordigende functies.
In deze bijdrage staat artikel 7 centraal:
De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, nemen alle passende maatregelen om discriminatie van vrouwen in het politieke en openbare leven van het land uit te bannen, en verzekeren vrouwen in het bijzonder het recht om op gelijke voet met mannen:
– a).hun stem uit te brengen bij alle verkiezingen en volksstemmingen, en verkiesbaar te zijn in alle openbaar gekozen lichamen;
– b).deel te nemen aan de vaststelling van het overheidsbeleid en aan de uitvoering hiervan, alsook openbare ambten te bekleden en alle openbare functies op alle overheidsniveaus te vervullen;
– c).deel te nemen aan niet-overheidsorganisaties en verenigingen op het gebied van het openbare en politieke leven van het land.
Het CEDAW Comité, dat toezicht houdt op de implementatie en naleving van het verdrag, is in een aantal Algemene Aanbevelingen – instructies over hoe het verdrag te implementeren – ingegaan op artikel 7 (en 8).
In de zeer korte Algemene Aanbeveling 8 (1988) zegt het Comité dat de verdragsstaten maatregelen moeten nemen in lijn met artikel 4 van het verdrag teneinde de volledige implementatie van artikel 8 te waarborgen. Artikel 4 gaat over tijdelijke speciale maatregelen; positieve actie. Het Comité zegt hier dus dat Staten positieve actie maatregelen moeten nemen om een gelijkwaardige vertegenwoordiging van vrouwen in internationale functies te bereiken.
In 1997 kwam er een uitgebreide Aanbeveling (no. 23) op artikel 7 en 8, en in latere Algemene Aanbevelingen noemt het Comité artikel 7 en 8 als een van de terreinen waarop maatregelen genomen moeten worden (AA 25 over positieve actie en AA 26 over vrouwelijke arbeidsmigranten).
In Aanbeveling 23 gaat het Comité uitgebreid in op de achtergrond van artikel 7, en op de bestaande situatie met betrekking tot de politieke participatie van vrouwen. Het beschrijft dat het publieke domein altijd het domein van mannen is geweest, en dat mannen hun macht hebben gebruikt om vrouwen in het private domein te houden. In alle landen spelen ook culturele tradities, geloof en stereotypering een rol in het beperken van vrouwen tot de private, huiselijke sfeer en het uitsluiten van hun actieve participatie in het publieke leven.
Het Comité geeft ook een overzicht van de factoren die de politieke participatie van vrouwen belemmeren, zoals het gebrek aan (toegang tot) informatie, het gebrek aan kennis en begrip van politieke rechten en systemen, analfabetisme, de dubbele belasting van vrouwen, financiële beperkingen, beperkingen in de vrijheid om te reizen en beperkingen in het kiesstelsel.
Behalve in Algemene Aanbevelingen formuleert het CEDAW Comité ook in landencommentaren aanbevelingen en suggesties hoe uitvoering gegeven kan worden aan de verplichtingen van artikel 7.
In 1994 hebben Goldschmidt en Verhagen de Concluding Comments van het CEDAW Comité over artikel 7 en 8 van vier sessies onderzocht: de tweede CEDAW sessie (1983); de zevende (1988), de negende (1990) en de elfde (1992).
Zij concludeerden dat het Comité vaak vroeg naar cijfers en statistieken over de politieke participatie van vrouwen. Daarnaast bleek het Comité zeer geïnteresseerd in de invloed van vrouwen in de publieke besluitvorming. Dit bleek door de vragen die werden gesteld over maatregelen die staten hadden genomen om de toegang van vrouwen tot de publieke besluitvorming mogelijk te maken.
Zelf keek Margreet de Boer naar de Concluding Observations in de 45e sessie (2010). Daarbij kreeg ze de indruk dat het Comité tegenwoordig nauwelijks meer vraagt naar statistieken van politieke participatie van vrouwen, maar vooral vragen stelt over de maatregelen die worden genomen dan wel achterwege blijven, met een duidelijke focus op speciale, tijdelijke maatregelen; positieve actie dus.
Wat is de toegevoegde waarde van het VN-Vrouwenverdrag?
- 1). Het bereik ervan door een ruime invulling van het begrip participatie van vrouwen, die verder gaat dan het recht om te stemmen en gekozen te worden;
Artikel 7b in de formulering en uitvoering van overheidsbeleid;
Artikel 7c in non-gouvernementele organisaties en verenigingen;
Artikel 8 op een gelijkwaardige manier op internationaal niveau - 2). De mate van gewenste gelijkheid gaat over de invloed van vrouwen in de besluitvorming en hun feitelijke participatie op alle niveaus van het politieke en publieke leven. Het gaat in het VN-Vrouwenverdrag dus om meer dan de formele (de jure) gelijkheid, die in 1953 nog voorop stond; het gaat om het waarborgen van daadwerkelijke gelijkwaardige participatie in de praktijk van de politieke besluitvorming (de facto) (1979).
Welke maatregelen moeten Staten op grond van het VN-Vrouwenverdrag nu precies nemen?
Met betrekking tot de formele gelijkheid moeten staten er voor zorgen dat vrouwen en mannen voor de wet dezelfde rechten hebben. Welke maatregelen Staten moeten nemen om de de facto gelijkheid te waarborgen, is een minder gemakkelijk te beantwoorden vraag. Het verdrag zelf noemt weinig maatregelen; het heeft het over ‘alle passende en effectieve maatregelen’. Staten hebben een grote vrijheid om te kiezen welke maatregelen zij nemen. Niets doen is echter geen optie.
In de loop der jaren heeft het CEDAW Comité echter wel een aantal mogelijke maatregelen benoemd, zowel in Algemene Aanbevelingen als in Concluding Comments. De aanbevelingen en goede voorbeelden zijn onder te brengen in een aantal categorieën:
- 1). tijdelijke maatregelen
- 2). bewustwordingscampagnes
- 3). trainen en ondersteunen van vrouwelijke kandidaten
- 4). de stem van vrouwen in het publieke debat
- 5). participatie van vrouwen in maatschappelijke organisaties en publieke verenigingen
Ad. 1 een paar voorbeelden van effectieve tijdelijke maatregelen:
- meetbare doelen; streefcijfers en concrete tijdpaden;
- quota op landniveau (bijvoorbeeld 30% minimum voor alle gekozen organen);
- quota op het niveau van politieke partijen.
Ad. 2 bewustwordingscampagnes gericht op gelijkwaardige participatie worden door het CEDAW Comité genoemd als effectieve strategie.
In 2010 riep het Comité in vrijwel alle Concluding Observations op tot het starten van campagnes onder artikel 7, niet alleen om vrouwen te stimuleren meer te participeren in het politieke en publieke leven, maar ook om voor het voetlicht te brengen dat de samenleving als geheel erbij wint als vrouwen volledig participeren in leiderschapsposities en op alle niveaus van besluitvorming.
Ad. 3 trainen en ondersteunen van vrouwelijke kandidaten
Door gerichte training en mentoring van vrouwelijke kandidaten en gekozen vrouwen in publieke functies. En ook programma’s over hoe leiderschap te tonen en onderhandelingsvaardigheden te verbeteren voor huidige en toekomstige vrouwelijke leiders.
Ad. 4 de stem van vrouwen in het publieke debat
Gaat over de invloed van vrouwen en hun organisaties op de besluitvorming. In 2010 wordt de consultatie van vrouwen NGO’s alleen genoemd in relatie tot speciale thema’s zoals geweld tegen vrouwen, de implementatie van het VN-Vrouwenverdrag of het realiseren van gender gelijkheid.
Ad. 5 participatie van vrouwen in publieke verenigingen
Hier gaat Margreet de Boer nu verder niet op in. Dit speelt een rol bij de SGP zaak, in het artikel dat in het boek verschijnt komt het wel uitgebreid aan de orde.
Concluderend. Het is moeilijk te zeggen dat er harde eisen in het VN-Vrouwenverdrag staan. Het wat er moet gebeuren staat er wel in, maar het hoe dan precies is de vrijheid van Staten zelf.
Lezing over de Belgische ervaringen met wettelijke quota op kandidatenlijsten door Petra Meier, docente politieke wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen
Volgens Petra Meier is de genderdynamiek in het politieke gebeuren en de politieke participatie van vrouwen meer in het bijzonder nog steeds een actueel issue. Er is in België een regeerakkoord gesmeed. En nu komt de vraag naar een regering. Hoe formuleerde de Vlaamse kwaliteitspers het? Het ging over het aantal posten per partij en wie die ging bekleden.
• Interessant was dat het min of meer vanzelfsprekend was dat alle coalitiepartners ook een vrouwelijke minister zouden leveren. Vroeger volstond het dat de een of andere partij een vrouwelijke minister leverde. Eén vrouwelijke minister compenseerde voor de rest.
• Die mannelijke kandidaten voor een ministerschap stonden vast. En indien dat niet het geval was, dan had men genoeg alternatieven. Maar vrouwen, daar moesten een aantal partijen toch nog naar op zoek… En in geval van nood kon de positie van de vrouwelijke voorzitter van de Senaat ook wel mee in de weegschaal gegooid worden. En één vrouw per partij was zeker genoeg…
• Pariteit – evenveel mannelijke als vrouwelijke kandidaten op de lijsten – , die is nog niet bereikt. Niet in de numerieke verhoudingen. Maar zeker niet in de hoofden.
Er zijn een aantal interessante lessen te trekken uit de Belgische case. Petra Meier behandelt achtereenvolgens: de ontstaansgeschiedenis van de quota (1.); de maatregel zelf (2.); de impact van de quota (3.) en mogelijke spin off effecten (4.)
1). Ontstaansgeschiedenis quota
Vanaf de jaren 70 zijn er eisen omtrent quota geformuleerd. Een aantal voorstellen zijn in het parlement aan de orde geweest. Een aantal partijen hadden maatregelen als streefcijfers en quota genomen, maar dat zette weinig zoden aan de dijk. Het voorstel voor quota werd trouwens ook ongrondwettelijk verklaard door de Raad van State.
Bij de regeringsvorming in 1991 nam de regering het thema over en werd een wetsontwerp met quota voor kandidatenlijsten (1/3) in het vooruitzicht gesteld. Hierin stonden ook een aantal financiële sancties: verlies (deel) partijdotatie en financiële voordelen bij verkiezingen. Een werkgroep van partijvoorzitters riep in meerderheid op quota enkel toe te passen bij lokale en provinciale verkiezingen, het een tijdelijke maatregel te laten zijn, geen sancties op te nemen, en lijstposities open te laten (dus onvolledige lijsten in te dienen). De uiteindelijke wet stelde quota toch verplicht voor alle verkiezingen, en voor de rest werden de voorstellen van de partijvoorzitters overgenomen. Er werd voorzien in overgangsmaatregelen: eerst in 1994 25% quota en pas volledig in voege in 1999, dus vijf jaar later. Van meet af aan was er kritiek: geen pariteit en geen dubbele quota.
In 2002 kwam er een volgende wet met nieuwe quota: 50% maatregel en dubbele quota voor de eerste twee posities. Oftewel evenveel mannelijke als vrouwelijke kandidaten op de lijsten en de twee topposities op de lijst moeten worden verdeeld over een man en een vrouw. Ook toen was er weer overgangsmaatregel: een vrouw op de eerste drie plaatsen bij de eerste verkiezingen na het in voege treden van de wet.
Wat kunnen we nu leren?
• Quota vandaag vaak extern opgelegd, hier intern;
• In de literatuur wordt ‘agency’ van de vrouwenbeweging aangehaald als een belangrijke factor, en state feminism, agency van binnenuit: heel belangrijk in België maar niet voldoende;
• Gesteund daarin door de gewijzigde houding van de Raad van State, die vroegere wetsvoorstellen ongrondwettelijk verklaarde en dat met het ontwerp van 1992 niet meer deed;
• Vooral: Window of opportunity: verkiezingen 1991: zwarte zondag, een grote overwinning van extreem rechts, lange consultaties in het middenveld – quota steunden het idee om de kloof te dichten tussen burger en politiek.
2. Maatregel zelf: haar modaliteiten
50% quota, met dubbel quotum of rits M/V voor de eerste twee plaatsen en een proportioneel lijststelsel zoals in Nederland.
Interessanter aspect zijn de sancties:
• Lijsten die niet beantwoorden aan de regels, worden niet ontvankelijk verklaard; de partij kan dan niet deelnemen aan de verkiezingen.
• De mogelijkheid om lijstposities open te laten; partijen streven er steeds naar om zo volledig mogelijke lijsten in te dienen; dus gaan ze op zoek naar voldoende vrouwen;
• Geen financiële sancties en dat is goed zo. Een vergelijking met andere landen laat zien dat partijen de financiële sanctie er graag bijnemen. In Frankrijk staan meer mannen op de lijsten en is een boete financieel lucratiever dan de quotawet te respecteren.
• Financiële sancties moeten heel zwaar zijn om effectief te zijn. Ze liggen vaak gevoelig. Conclusie is dat onontvankelijkheid van de lijsten de meest eenvoudig in te voeren en meest efficiënte sanctie is.
3. Impact van de quota
De stijging van het aantal vrouwen vanaf het midden van de jaren 90 wordt vaak toegeschreven aan quota. Maar is dat zo? Parallel waren er een aantal andere hervormingen van het kiesstelsel, die ook impact hadden. De belangrijkste factor daarin is de herziening van de omvang van kieskringen. Deze werden uitgebreid.
• Aantal vrouwen in de Senaat verdubbelde in 1995. Dat is nog voor de invoering van de quota. Het bleef sindsdien stijgen tot in de 40%.
• Kamer van Volksvertegenwoordigers, onze Tweede Kamer: ook na de invoering van de quota steeg het aantal vrouwen niet spectaculair. Echt gestegen is het aantal vrouwen toen de provinciale kieskringen werden ingevoerd in 2003.
• Soortgelijk: assemblees met grote kieskringen scoren in België traditioneel beter op vlak van descriptieve vertegenwoordiging van vrouwen: Brussel en Duitstalig deelstaatparlement. Descriptieve vertegenwoordiging gaat over het aantal vrouwen dat zitting heeft in een parlement.
• Idem: assemblees met kleine kieskringen scoren slecht: Waals parlement.
Hebben de quota dan überhaupt een effect gehad? Analyses hebben uitgewezen dat:
• in grote kieskringen de 50% maatregel werkt. Dat maakt dat het gender potentiëel in grote kieskringen benut kan worden;
• in kleine kieskringen de rits werkt; vergelijk het Waals parlement in 2009: dwingen partijen vrouwen op tweede plaats te positioneren en vaak zijn er per partij twee of drie mandatarissen verkozen, en daarmee dus ook een vrouw.
Echter: andere mechanismen werken dit tegen: de halvering van de impact van de lijststem heeft de lijsten opener gemaakt. Posities hoog op de lijst zijn niet meer zeker van verkiezing zoals dat vroeger het geval was.
Wat kunnen we hieruit concluderen:
• Belang dat quota inspelen op modaliteiten van het vigerende kiesstelsel, opdat ze dan het meeste effect ressorteren. Dat zien we ook elders: vergelijk de eerste quota Argentijnse Senaat 1/3 vrouwen en tweede plek voor een vrouw op de lijst leidde in samenspel met het kiesstelsel naar 1/3 vrouwen in de Senaat.
4. Spin off effecten quota
Quota hebben geholpen de descriptieve vertegenwoordiging van vrouwen te verbeteren. Maar hebben ze nog een andere impact gehad? Het antwoord is niet echt en dat wordt geïllustreerd door twee voorbeelden.
1) Belgische politieke partijen en gender gelijkheid. De regels voor rekrutering en de selectiecriteria voor kandidaten zijn niet echt gewijzigd.
• Meer vrouwen gekozen en op de lijsten hebben een relatief belang. Het is geen waarde op zich om seksegelijkheid na te streven.
• Selectiecriteria en procedures worden geacht gender neutraal te zijn. Ze worden niet ter discussie gesteld.
• Het proces van rekrutering blijft ongewijzigd.
• Er zijn niet echt andere quota ingevoerd, met uitzondering van quota voor de partijleiding.
2) Quota adviesraden beursgenoteerde bedrijven:
• Recent is er een wet aangenomen voor 1/3de quota voor de adviesraden van beursgenoteerde bedrijven.
• De argumenten, debatten en discussies over die wet in de media en in de bedrijven zijn dezelfde als die van 20 jaar geleden over quota voor kandidatenlijsten van politieke partijen:
o vrouwen kunnen als ze willen, er staat hun niets in de weg;
o vrouwen hebben geen ambitie om erin te komen;
o en als we quota invoeren voor vrouwen, voor wie dan nog meer. En dan gaat het niet om maatschappelijke groepen maar om bij voorbeeld de haarkleur.
Het structurele karakter van gender relaties, het feit dat dit het individuele niveau overstijgt en de relatie tussen gender en macht, deze argumenten worden nergens aan de orde gesteld, noch bij de partijen, noch in de debatten over de quota voor adviesraden.
Algemene conclusie
Quota zijn maatregelen die effect sorteren op het niveau van descriptieve vertegenwoordiging, mits ze goed inspelen op het kiesstelsel. Maar ze dragen niet automatisch bij tot een mentaliteitswijziging.
Vragen
Vraag Conny Bergé, Women’s International League for Peace and Freedom (WILPF):
Wie stellen de lijsten samen, wat zijn de selectiecriteria en welke vrouwen komen er in?
Antwoord Petra Meier: de selector gaat actief op zoek naar vrouwen in de netwerken. Op landelijk niveau gebeurt dat door de partijtop. Veelal zijn er geen formele criteria. Er zijn geen aanwijzingen dat bepaalde vrouwen geweerd worden van de kieslijsten.
Vraag Anje Wiersinga, International Alliance of Women (IAW):
Bij de verkiezingen in Tunesië stonden mannen en vrouwen om en om, en zijn lijsten niet ontvankelijk verklaard. Wat zijn de resultaten daarvan?
Petra Meier weet het antwoord (nog) niet. Hangt er vooral vanaf in welke mate lijsten open of gesloten zijn.
Vraag Marianne Spangenberg-Carlier, D66 V/M Mensenrechten:
Zij is op persoonlijke titel voor tijdelijke quota. Haar vraag is of de discussie ook plaats vindt over kwaliteit van kandidaten?
Antwoord Petra Meier: ja, nu bij de discussie over quota voor adviesraden van beursgenoteerde bedrijven wordt steeds verwezen naar het argument dat het zonde is een man met kwaliteiten te laten staan voor een niet gemotiveerde, en dus niet gekwalificeerde, vrouw. De vraag is wat we verstaan onder kwaliteit en hoe gegenderd dat concept is.
Vraag Jacqueline Broer, politieke scholing
Is het mogelijk om een voorkeurstem uit te brengen?
Antwoord Petra. Ja er zijn meervoudige voorkeurstemmen mogelijk. Het gewicht ervan neemt toe bovenin de lijst. Op de Groene lijsten is het een belangrijk signaal.
Vraag Christine Nanlohy, Molukse Vrouwen Raad:
Wat is het gekozen aantal migrantenvrouwen?
Antwoord Petra Meier: in het algemeen is het zo dat hoe diverser de kiezers zijn, hoe diverser de lijst. In Brussel worden bij kandidaten van allochtone origine vooral vrouwen gekozen.
Inleiding door Leonie van Gils (jurist en student politicologie) over of elementen uit andere kiesstelsels kunnen bijdragen aan het realiseren van getalsmatig gelijke participatie en invloed van vrouwen op gelijke voet met mannen
Van vrouwenkiesrecht naar gelijk staatsburgerschap
Leonie van Gils kijkt naar de effecten van ons kiesstelsel voor de deelname van vrouwen in de politiek en doet verslag van haar onderzoek naar elementen uit andere kiesstelsels die zouden kunnen bijdragen aan politieke participatie en invloed van vrouwen en mannen op gelijke voet.
De Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht werd in 1894 mede opgericht door Aletta Jacobs. Zij wees in 1899 op de noodzaak van deelname van mannen én vrouwen aan het staatsbestuur omdat vrouwen anders geen enkele garantie zouden hebben dat over zaken van algemeen belang niet eenzijdig zou worden besloten. Nadat in 1919 vrouwen passief en actief kiesrecht hadden gekregen, ging de Vereniging eerst verder als Vereeniging voor Staatsburgeressen en, toen al snel bleek dat kiesrecht nog niet hetzelfde is als gelijke deelname en invloed op de politieke besluitvorming, vanaf 1930 als Vereeniging voor Vrouwenbelangen en Gelijk Staatsburgerschap. Het realiseren van gelijke deelname en gelijke invloed, dat wil zeggen gelijk staatsburgerschap, zoals dat in het VN-Vrouwenverdrag is vastgelegd, is het doel dat de Vereniging voor Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en Gelijk Staatsburgerschap gerealiseerd wil zien.
Dit doel staat ook in in het Beleidsprogramma Emancipatie Met het oog op 1995, uit 1992. Daarin neemt de regering het project vergroting van de deelname van vrouwen in de politiek ter hand vanuit het perspectief waarin mannen en vrouwen het begrip democratie zo zullen opvatten dat het automatisch impliceert dat mannen en vrouwen in gelijke mate aan de besluitvorming deelnemen. En dat deze opvatting ook de facto leidt tot evenredigheid. Na diverse succesvolle maatregelen en acties werd in 1996 voor de Tweede Kamer een streefcijfer ingevuld van meer dan 35 procent vrouwen in 1998 en bij elke verkiezing daarna 5 procent meer totdat evenredige vertegenwoordiging is bereikt. Vanwege nieuwe politieke ontwikkelingen nam echter de aandacht voor de gelijke deelname van vrouwen en mannen na de eeuwwisseling sterk af.
Toen de regering Balkenende-II met een hoofdlijnennotitie de parlementaire discussie opende over een nieuw kiesstelsel ter versterking van de democratie, kwam daarin het woord ‘vrouw’ niet voor. Kiezers zouden, volgens de notitie, voortaan twee stemmen kunnen uitbrengen. Met hun stem op een districtsvertegenwoordiger zouden zij een grotere invloed krijgen op de samenstelling van de Tweede Kamer.
De regering deed in de Memorie van Toelichting bij het daarna ingediende wetsvoorstel een poging de zorg weg te nemen die was geuit over minder kansen voor vrouwen om gekozen te worden. De regering wees op resultaten van onderzoek waaruit bleek dat naast de inrichting van een kiesstelsel een groot aantal factoren een minstens zo grote rol speelt en op de – internationaal gezien – relatief goede vertegenwoordiging van vrouwen in de Tweede Kamer die zonder wettelijke maatregelen bereikt was. Verder blijven de politieke partijen uiteindelijk verantwoordelijk voor de kandidaatstelling. Er zijn geen aanwijzingen dat de Nederlandse kiezer een voorkeur heeft voor mannelijke kandidaten; het merendeel van de voorkeurstemmen gaat juist naar vrouwelijke kandidaten, volgens de regering.
Deze antwoorden waren voor Leonie van Gils aanleiding zich te verdiepen in kiesstelsels voor nationale parlementen. Er is een grote variatie in kiesstelsels en daarbinnen in stemprocedures. Weinig is bekend over de invloed van stemprocedures op de verkiezing van vrouwen. In het kader van haar studie deed ze onderzoek naar de vraag of, en zo ja, hoe de inrichting van het Nederlandse kiesstelsel door vergroting van de invloed van kiezers kan bijdragen aan het realiseren van evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de Tweede Kamer. Daarvoor bekeek ze eerst het gebruik en de effecten van voorkeurstemmen.
Resultaten van ons kiesstelsel
In haar onderzoek gebruikte Leonie van Gils de gegevens over de TK-verkiezingen van 2003. Het verslag van de Kiesraad, het centrale stembureau voor TK-verkiezingen, vermeldt hoeveel mensen stemden en hoeveel stemmen ieder van de kandidaten kreeg. Voor informatie over kiezers en hun motieven maakte ze gebruik van de resultaten van het Nationaal Kiezersonderzoek 2002/2003.
De opkomst voor de TK-verkiezingen in 2003 was 80%. Er werden 9,65 miljoen stemmen uitgebracht. De kiesdrempel bedroeg 64.363. Negen van de bijna twintig partijen waren succesvol. De meeste stemmen werden uitgebracht op de lijsttrekkers; zij verwierven 70 tot 90% van de op hun partij uitgebrachte stemmen, in totaal 81,5% van de uitgebrachte stemmen.
Van de 18,5% op de overige kandidaten uitgebrachte stemmen, de zogenaamde voorkeursstemmen, was 63 % voor vrouwen (1.123.578) en 37% voor mannen (660.547). Groot zijn de verschillen tussen de partijen als we kijken naar de mate waarin per partij de voorkeurstemmen worden gegeven aan vrouwen resp. mannen. Dat varieert van 1,5 tot 5 keer zoveel voorkeurstemmen op vrouwen bij VVD (1,6 x), D66 (1,9 x), SP (4,1 x), PvdA (4,5 x), GL (5,2 x). De voorkeurstemmen op mannen en vrouwen zijn in evenwicht bij het CDA. Iets tot veel meer voorkeurstemmen krijgen mannen bij CU (1,3 x) en LPF (11,3 x).
In het algemeen ontvingen kandidaten meer voorkeurstemmen naar mate ze hoger op de kandidatenlijst stonden. Deze plaatsen worden vooral ingenomen door bekende politici, leden van het parlement, de regering en het Europese Parlement.
Opmerkelijk is dat de na de lijsttrekker hoogst geplaatste of op één na hoogst geplaatste vrouwelijke kandidaten van alle lijsten 46 tot 94% van de op vrouwen van haar partij uitgebrachte voorkeurstemmen kregen. Samen kregen zij bijna 65% van alle op vrouwen uitgebrachte voorkeurstemmen. Zeven van hen – de uitzondering is de LPF-kandidate – passeerden de voorkeursdrempel van 25% van de kiesdeler die nodig is voor directe toewijzing van een kamerzetel; één van hen – de CU-kandidate – deed dat op basis van voorkeurstemmen alléén.
Bij de mannen werden de voorkeurstemmen veel meer verspreid: de na de lijsttrekker hoogst geplaatste mannelijke kandidaten van de partijen ontvingen 5 tot 70% van de op mannelijke kandidaten van die partij uitgebrachte voorkeurstemmen. Samen behaalden zij 20% van de op mannen uitgebrachte voorkeurstemmen.
Om te beoordelen wat het effect is van het selectiegedrag van partijen en of de voorgelegde keuzes zichtbare moeilijkheden voor de kiezers opleverden, keek Leonie van Gils naar de man/vrouw samenstelling van de kandidatenlijsten. In totaal werden door de negen partijen die met succes aan de verkiezingen deelnamen 458 kandidaten genomineerd, waarvan 145 vrouwen (32%). Eén partij hiervan had een vrouwelijke lijsttrekker. Mannelijke en vrouwelijke kandidaten zijn door PvdA, GL, SP en D66 evenwichtig verdeeld over de verkiesbare plaatsen. Bij CDA en VVD is ongeveer 1/3 van de verkiesbare plaatsen aan vrouwen toegewezen. LPF en CU hebben minder, ca 13% vrouwen op de lijst. SGP heeft geen vrouwen op de lijst.
Het gebruik van voorkeurstemmen kan bijdragen aan een betere man/vrouw balans in de Kamerfracties. Maar dit effect is heel moeilijk te bereiken als de verschillen tussen de aantallen mannelijke en vrouwelijke kandidaten op verkiesbare plaatsen groot zijn. De 80 zetels die CDA, LPF en VVD in 2003 samen behaalden, werden toegekend aan 23 vrouwelijke en 57 mannelijke kandidaten, wat een oververtegenwoordiging van 34 mannelijke Kamerleden opleverde.
Het uitbrengen van een voorkeurstem is eenvoudig, maar voor het via voorkeurstemmen verkiezen van een groot aantal te laag geplaatste kandidaten is veel informatie nodig of zou zelfs coördinatie noodzakelijk zijn. Dat ligt niet voor de hand bij vrije en geheime verkiezingen. De onevenwichtige verhouding van mannen en vrouwen op verkiesbare plaatsen op sommige kandidatenlijsten is een terugkerend verschijnsel dat het bereiken van evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de Tweede Kamer in de weg staat.
Motieven voor de voorkeurstemmen
In het Kiezersonderzoek werd aan respondenten gevraagd of zij op de eerste of op een andere kandidaat hadden gestemd. In totaal werd door 597 respondenten (23,3%) aangegeven dat zij een voorkeurstem hadden uitgebracht, door 257 mannen (21,3%) en 340 vrouwen (25,2%).
De voorkeurstemmers zijn in deze steekproef oververtegenwoordigd: eerder bleek dat het percentage uitgebrachte voorkeurstemmen in werkelijkheid 18,5% bedroeg. De voorkeurstemmers onder de respondenten zijn voor meer dan 60% hoog opgeleid, voor minder dan 10% laag opgeleid.
De vraag naar de belangrijkste reden voor de voorkeurstem, waarbij een keuze uit een aantal alternatieven werd voorgelegd, werd door ruim zestig procent van de vrouwelijke respondenten beantwoord met ‘het is een vrouw’. Dit motief werd ook door ruim twintig procent van de mannen genoemd, even vaak als ‘het is een goede kandidaat’. Voor negen procent van de vrouwen vormde ‘het is een goede kandidaat’ het motief. Voor zeven procent van de vrouwen en zeventien procent van de mannen was het motief ‘het is iemand uit deze buurt, plaats, provincie’.
Variaties binnen proportionele kiesstelsels
In 2006 onderzocht Leonie van Gils of enkele in andere kiesstelsels gebruikte elementen perspectief kunnen bieden voor vrouwen om in gelijke mate als mannen in de Tweede Kamer te worden gekozen. Een proportioneel stelsel en een zo groot mogelijk kiesdistrict worden het meest gunstig geacht voor de verkiezing van vrouwen, zodat zij met name naar mogelijkheden binnen proportionele kiesstelsels keek. Daarbinnen bestaan nog veel variaties, met name in stemprocedures.
Een stem, meer opties
In Zweden wordt negentig procent van de 349 leden tellende Riksdag gekozen in twintig kiesdistricten, en de resterende zetels worden verdeeld om een grotere proportionaliteit te bereiken. Tot 1998 kon alleen op een partij worden gestemd; sinds dat jaar mag een burger kiezen tussen een partijstem en een voorkeurstem op een van de kandidaten. Voor een voorkeurszetel moet een kandidaat minstens 8% van de voorkeurstemmen van zijn/haar partij in zijn/haar kiesdistrict hebben behaald. De eerste verkiezing met de nieuwe regeling werd erdoor verlevendigd en zestien kandidaten werden alleen op grond van de voorkeurstemmen gekozen. Het enthousiasme voor de regeling was al minder in 2002; nog maar tien kandidaten verwierven een voorkeurszetel.
Een van de bezwaren tegen de regeling hangt samen met de opstelling van de kandidatenlijsten. De meeste partijen plaatsen mannen en vrouwen om en om op hun lijst. De positieve effecten gedurende 30 jaar: een toename van het percentage gekozen vrouwen van 15% tot 45%, zijn helaas niet structureel verankerd. Het gebruik van voorkeurstemmen zou kunnen leiden tot een geringer aantal vrouwelijke parlementariërs. Die situatie heeft zich gelukkig nog niet voorgedaan, zei Drude Dahlerup, internationaal expert op het gebied van kiesstelsels, tijdens de conferentie Inclusive Politics in Nijmegen in 2006.
Meer stemmen, meer opties
Wie opgegroeid is met het adagio ‘one man – one vote’ moet waarschijnlijk wennen aan het idee dat in veel landen voor het nationale parlement meer dan één stem kan worden uitgebracht. Het ‘one man – one vote’ was een reactie op het geven van meer stemmen aan selecte groepen kiezers, geleerd, rijk, etc.
In sommige landen, bijv. Zwitserland, Noorwegen en Luxemburg, kan een kiezer meerdere stemmen uitbrengen, ten hoogste evenveel als er zetels te verdelen zijn. Zo kan een kiezer in deze landen, in allerlei variaties
– of een of meer kandidaten een extra stemgewicht geven,
– of stemmen verdelen over kandidaten van meer partijen,
– een naam toevoegen, eventueel zelfs van een andere partij,
– of soms een ‘tegenstem’ uitbrengen (een naam in de lijst doorstrepen).
Deze procedures lijken met name werkbaar bij niet te veel kandidaten per kiesdistrict. Leonie van Gils wordt er wel vrolijk van als ze bedenkt dat we door tegenstemmen kandidaten die zich niet hebben gecommitteerd aan de mensenrechten en het realiseren van materiële gelijkheid van vrouwen en mannen, uit de Kamer zouden kunnen houden.
Meer stemmen hebben kiezers ook bij een gemengd kiesstelsel, zoals bijvoorbeeld in Duitsland wordt gebruikt. De helft van de parlementsleden wordt gekozen op basis van kandidatenlijsten per district volgens het meerderheidsprincipe, de andere helft wordt gekozen op basis van landelijke kandidatenlijsten. De uitslag op basis van de landelijke lijsten is bepalend voor het aantal zetels dat partijen krijgen. De verkregen zetels worden eerst aan de gekozen vertegenwoordigers van districten toegewezen. De resterende zetels per partij worden toegewezen aan de landelijke kandidaten. Kiezers kunnen hun eerste en tweede stem op een verschillende partij uitbrengen, maar het effect daarvan op de proportionele vertegenwoordiging van partijen is moeilijk in te schatten. Via de landelijke kandidatenlijsten worden meer vrouwen in de Bondsraad (Bundestag) gekozen dan via de (kortere) kandidatenlijsten per district.
Conclusie
Géén van de hier genoemde varianten in stemprocedures van het proportionele en het gemengde stelsel is gericht op het bieden van een stimulans voor het kandideren en hoger op de kandidatenlijsten plaatsen van vrouwen.
Op grond van de verzamelde verkiezingsresultaten kunnen wij niet verwachten dat er zonder wettelijke maatregel een einde komt aan de oververtegenwoordiging van mannen in de politiek en het openbaar bestuur. En op grond van onze ervaringen kunnen wij evenmin verwachten dat zonder de getalsmatige gelijke deelname de ervaringen, behoeften, talenten en inzichten van vrouwen in gelijke mate met die van mannen worden meegewogen in de besluitvorming.
Of er voldoende argumenten voor wettelijke quota zijn onderzocht Leonie van Gils niet. Quota kunnen verzekeren dat evenwichtige representatie van mannen en vrouwen niet afhankelijk is van de politieke wil van een bepaalde regering of partijleiderschap. Voor vrouwen binnen algemene vertegenwoordigende organen is in Nederland anno 2011 alleen een quotum van vijftig procent te rechtvaardigen, zoals ook voor mannen alleen een quotum van vijftig procent te rechtvaardigen is.
Quota roepen vaak weerstand op vanwege de beperking van de autonomie van partijen om hun kandidatenlijsten samen te stellen. Leonie van Gils vond geen aanwijzingen dat variaties in stemprocedures zulke weerstanden oproepen. Het is ook mogelijk kiezers meer stemmen te geven zonder inbreuk te maken op de verantwoordelijkheid van partijen voor de kandidaatstelling.
Leonie van Gils zet uiteen dat er maar een kleine wijziging van ons kiesstelsel nodig zou zijn om structureel een einde te maken aan de ongerechtvaardigde oververtegenwoordiging van mannen in de Tweede Kamer en andere vertegenwoordigende organen. Hiervoor moet in de wet worden vastgelegd dat kiezers het recht hebben (ten hoogste) twee stemmen uit te brengen, één op een vrouwelijke kandidaat en één op een mannelijke kandidaat. De kiezer ontvangt daarvoor twee stembiljetten, één met de door partijen genomineerde vrouwelijke kandidaten en één met de door partijen genomineerde mannelijke kandidaten. Verder moet vastgelegd worden dat de vaststelling van de kiesdeler voor vrouwen en mannen afzonderlijk plaats vindt, op basis van de toewijzing van de helft van de Tweede Kamerzetels aan vrouwen en de helft aan mannen.
Het bestuur van de Vereniging voor Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en Gelijk Staatsburgerschap nodigt iedereen van harte uit na te denken over dit voorstel voor invulling van gelijk staatsburgerschap in de praktijk.
Samenvatting van paneldiscussie
met als deelnemers dr. Jantine Oldersma (politicoloog, voorheen verbonden aan de Universiteit van Leiden), dr. Hella van de Velde (als politicoloog gepromoveerd op het terrein van de vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek en momenteel werkzaam binnen de rijksoverheid) en Leonie van Gils (werkte als jurist bij de rijksoverheid, is nu met verlof; ze is voorzitter van Vrouwenbelangen).
Hella van de Velde mist in de inleidingen een reflectie op het veranderende politieke landschap door de sterke groei van populistische en lokale partijen. In haar visie stagneert en daalt het aantal gekozen vrouwen in een aantal vertegenwoordigende functies vooral hierdoor. Daarnaast krijgen de traditionele politieke partijen steeds minder leden waaruit ze kunnen rekruteren, selecteren en vervolgens trainen. Acties voor een grotere vertegenwoordiging van vrouwen hebben zich tot op heden vooral op die traditionele partijen gericht.
Hella van de Velde vindt het voorstel van twee stembiljetten met alleen de namen van mannelijke kandidaten en van vrouwelijke kandidaten per partij van Vrouwenbelangen een slecht idee. Zij acht het een soort sekse apartheid die niet voldoet aan de brede definitie van politiek. Bovendien wordt de beeldvorming van vrouwelijke politici er dan één van ‘tweederangs’ politici met als gevolg minder invloed en macht.
Middagvoorzitter Leontine Bijleveld wijst op de in de reader opgenomen samenvatting waarin succesvolle voorbeelden van gereserveerde zetels in andere landen worden gepresenteerd. Reservering van de helft van de zetels voor vrouwen en verkiezingen met twee stembiljetten is een vorm van gereserveerde zetels. Hella van de Velde is van mening dat het in de Nederlandse contekst een achteruitgang zou betekenen.
Jantine Oldersma is voorzitter van de redactie van het Tijdschrift voor Genderstudies dat het thema Belgische toestanden in 2011 publiceerde. Zij complimenteert Vrouwenbelangen met het overzicht van cijfers over Vrouwen in de Verkiezingsuitslagen 2009-2011. Jantine Oldersma zag dat iedereen verlekkerd zat te luisteren naar het verhaal over de goede Belgische ervaringen met wettelijke quota.
Zij relativeert dit echter: in Nederland gingen de cijfers al eerder omhoog dan in België, namelijk 32% vrouwen in de Tweede Kamer in 1994 tegenover 19% in de Kamer van Volksvertegenwoordigers in 1999. De verhoging in Nederland kwam er dankzij vrijwillige quota en de invloed die emancipatieambtenaren binnen politieke partijen uitoefenden – soft power. Jantine Oldersma bepleit nu alleen quota voor benoemde politieke functies, dus geen quota voor gekozen politieke functies.
Jantine Oldersma vindt dat CEDAW verkeerde eisen stelt aan het proces van politieke participatie van vrouwen. Het stellen van eisen aan de uitkomsten van dit proces, vindt zij een onzinnige eis aan de staat.
Middagvoorzitter Leontine Bijleveld refereert aan professor Cees Flinterman, gedurende 8 jaar lid van het CEDAW Comité die in diverse publicaties beargumenteert dat het juist gaat om een resultaatsverplichting in plaats van een inspanningsverplichting.
Beide panelleden waren net als professor Monique Leyenaar tegen de vooral door D66 geïnitieerde voorstellen in het verleden voor hervorming van het kiesstelsel. Deze zijn gebaseerd op varianten van districtenstelsels omdat dat de identificatie met regio’s bevoordeelt en daarmee politieke identificatie met vrouwen, etnische of seksuele minderheden bemoeilijkt. Jantine Oldersma vindt het voorstel van twee stembiljetten van Vrouwenbelangen te ingewikkeld en meent dat het verabsoluteren van sekse waarop dat is gebaseerd geen goed uitgangspunt is. Oververtegenwoordiging van mannen is voor haar een andere formulering van ondervertegenwoordiging van vrouwen.
Jantine Oldersma vindt tenslotte dat de vrouwenbeweging beter haar energie kan steken in een pleidooi voor een wet op de politieke partijen die partijen verplicht tot interne democratie en financiële transparantie.
Vraag Riki Holtmaat, hoogleraar Rechten Faculteit Leidse Universiteit:
De opmerking van Hella van de Velde is haar uit het hart gegrepen. Doordat het politieke midden verkruimelt en partijen anders zijn georganiseerd, zoals de PVV zonder leden, is het aantal vrouwen in vertegenwoordigende lichamen de afgelopen 10 jaar minder snel gestegen. Daarom moet er aandacht zijn voor andere vormen van politieke participatie: burgerinitiatieven als de G1000 in België. Ze vraagt naar de visie van de panelleden op de rol van de media.
Hella van de Velde ziet twee kanten aan de beeldvorming over vrouwelijke politici in de media. Op zich zijn vrouwelijke politici ‘gewoon’ geworden. Wel is er minder aandacht voor emancipatie of feministische kwesties, of alleen heel clichématig.
Jantine Oldersma vindt een pleidooi voor burgerinitiatieven erg verstandig.
Bijdrage Toos Noordwijk-van Veen, Vrouwenbelangen:
Zij is in 1958 in de Provinciale Staten van Noord-Holland gekozen. Door haar achtergrond als (gepromoveerd) bioloog was ze bijna altijd de enige vrouw in een mannengezelschap was, maar schonk in het begin dan zeker geen koffie of thee in. In praatprogramma’s met vrouwen ziet zij hen vooral over andere vrouwen praten.
Vraag Cock Kerling-Simons, sinds 1991 actief in M/V 50/50 van Vrouwenbelangen:
Is het waarom van de bijna stagnatie van vrouwen in de gemeenteraden – 1990 20% tot 2010 27% – onderzocht? Ligt het aan dat Tweede Kamerlid een carrière stap is en gemeenteraadslid een vrijwilligersbaan en niet zo sexy is?
Hella van de Velde stelt dat het aantal vrouwen in de gemeenteraden al heel lang zorgen baart. De oorzaak ligt vooral in de opkomst van lokale partijen. Zonder dat zou het aandeel van vrouwen ook lokaal hoger zijn. Daarnaast spelen andere zaken: raadslid zijn is een baan erbij. Bij rekrutering en selectie wordt verder vooral in kleine en middelgrote gemeenten niet zo professioneel gewerkt. Men zoekt via de eigen netwerken en let niet altijd op een evenwichtige samenstelling.
Vraag Ank Breugem, Vrouwenbelangen:
Vrouwen van Leefbaar Rotterdam hebben een verfrissende invloed in de deelraad. Zij komen namelijk zelf uit de praktijk. Haar vraag is: wat vinden politieke partijen van het voorstel van twee stembiljetten van Vrouwenbelangen?
Leonie van Gils antwoordt dat er nu bij politieke partijen geen discussie meer is over meer vrouwen in Nederland. Een principiële discussie is gevoerd in Frankrijk. http://www.capwip.org/readingroom/women_transform_uk_fr.pdf In Frankrijk was het aandeel vrouwen onder parlementariërs in 2010 21%. Op lokaal niveau is gelijke vertegenwoordiging met succes ingevoerd. Acties voor pariteit in de EU dringen niet tot ons door. Zie: http://www.rosadoc.be/pdf/verslagen/EUverkiezingen.pdf
Opmerking Joni van de Sand, Wo=Men, Dutch Gender Platform
Door de nadruk op de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de politiek, te verleggen naar de oververtegenwoordiging van mannen, maak je ruimte voor een echte gender analyse. Dat maakt het niet langer alleen een probleem van vrouwen, maar juist ook van mannen. Mannen zijn oververtegenwoordigd, dus zij moeten een rol spelen om daar iets aan te veranderen.
Er liggen structurele gender ongelijkheden aan de oververtegegenwoordiging van mannen in de politiek ten grondslag, die veel eerder beginnen dan op het moment dat Rutte voornamelijk mannen als Ministers koos uit zijn partij. Als er weinig vrouwen actief zijn op hoge posities in politieke partijen, dan moet je gaan kijken naar de oorzaken die daaraan ten grondslag liggen. Het blijkt dat de cultuur en organisatie in de politiek onaantrekkelijk zijn voor vrouwelijk talent.
Vraag Marie-Christine van der Gronde, GroenLinks FemNet
Is er niet meer tussen man en vrouw dan sekse of gender? Hoe zijn vrouwen die meer in de huiselijke sfeer opereren zoals bijstandsvrouwen die kinderen opvoeden betrokken bij de politiek? Nu we meer bezig zijn om ons los te maken van onze sekse /gender is de andere vraag: hoe gaan we sekse en gender emanciperen?
Jantine Oldersma stelt dat quota uitgaan van biologische sekse en niets zeggen over gender. Uit biografieën van vrouwen die na de feministische revolte van de jaren zeventig – als de aantallen gaan stijgen – in het Nederlandse parlement kwamen, blijkt dat de helft gelieerd was aan vrouwengroeperingen en de andere helft geen enkele relatie met de vrouwenbeweging had. Zij studeerden bij voorbeeld economie of bedrijfskunde. Vrouwen kwamen daarvoor vaak dankzij bijvoorbeeld bestuurslidmaatschappen van de Vereniging voor Huisvrouwen in de politiek. Die vertegenwoordiging van huisvrouwen, vrouwen die zich in de politiek bezig wilden houden met belangen van vrouwen dichtbij huis, verdwijnt in de jaren negentig. Ook in de lokale politiek geven die vrouwen nauwelijks acte de présence.
Laatste ronde – uitsmijters
Margreet de Boer gaat op zoek naar studies of een kleiner aantal gemeenteraadsleden effect heeft op de politieke participatie van vrouwen – kleinere gemeenteraden is onderdeel van het regeer-en gedoogaccoord.
Leonie van Gils vindt dat als gevolg van de opheffing van expertisecentra zoals de Emancipatieraad, en kortingen op subsidies de mogelijkheden voor politieke participatie en invloed van vrouwenorganisaties steeds beperkter zijn.
Jantine Oldersma vindt dat politieke partijen meer belang moeten hechten aan de selectiefunctie en die beter moeten invullen. En vooral dat we positiever moeten spreken over de rol van politieke partijen.
Hella van de Velde vindt dat we ons meer moeten richten op andere domeinen waar de macht zit dan alleen in de gebruikelijke politieke instituties.
Afsluiting
Voorzitter Leontine Bijleveld sluit af met de aansporing om verder te gaan met de verkregen inspiratie en het door deze bijeenkomst aangejaagde debat verder te voeren over hoe de politieke participatie van vrouwen op gelijke voet met mannen beter te realiseren is.
Post scriptum
Petra Meier reageert desgevraagd op de samenstelling M/V in nieuwe federale regering in België:
Sinds 7 december 2011 is er een federale regering, met 13 ministers, waarvan 5 vrouwen, en nog eens 6 staatssecretarissen, waarvan 1 vrouw. Dat levert een totaal van 6 op 19, net niet één derde vrouwen. Indien men enkel naar de ministers kijkt die over meer macht en middelen beschikken, is de verhouding iets beter. Opvallend is de grote afwezigheid van een vrouw bij CD&V, de Vlaamse christendemocraten, nochtans een partij die traditioneel meestal een vrouwelijke minister levert. De argumentatie van de partijvoorzitter is dat hij een aantal vrouwen gepolst heeft. Deze wensten niet toe te treden tot de regering. Vrouw & maatschappij, de politieke vrouwenorganisatie van CD&V, is uiterst teleurgesteld in de partijleiding en argumenteert, dat er ook andere bekwame vrouwen zijn dan diegene die door de partijvoorzitter gepolst werden. Trouwens, Vrouw & maatschappij had al een hele tijd geleden de partijvoorzitter erop gewezen dat hij zijn blik moest verruimen naar andere vrouwen dan de gebruikelijke voor een ministerpost. Niet fraai.
Voor de reader verwijzen we naar de PDF-versie van het verslag.