Brief aan vaste commissie SZW van de Tweede Kamer over rechtspositie huishoudelijk personeel, 29 maart 2011

Postbus 9520
2300 RA Leiden
info@vrouwenrecht.nl
www.vrouwenrecht.nl

Aan de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Tweede Kamer
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

Betreft: Brief minister Kamp, Kamerstukken II 2009/2010 29544 nr. 281

                            Leiden, 29 maart 2011

Geachte dames en heren,

Op 10 maart j.l. zond minister Kamp zijn door u op 2 december 2010 gevraagde reactie op de petitie van de Vereniging voor Vrouw en Recht (VVR) en FNV Bondgenoten over de problematische sociale uitsluiting van deeltijd huishoudelijk personeel. Tevens schreef de minister in te gaan op het door de VVR uitgegeven boek Een baan als alle andere?! De rechtspositie van deeltijd huishoudelijk personeel.

De brief was gevoegd bij de agenda van het Algemeen Overleg over arbeidsmarktzaken op 16 maart 2011, maar kon daar inhoudelijk moeilijk aan de orde komen, vanwege de geringe beschikbare tijd (en de vele agendapunten). De VVR dringt er bij u op aan de brief en de in petitie en boek aangesneden problematiek alsnog aan de orde te stellen in een volgend Algemeen Overleg met de minister.

Minister geeft geen inhoudelijke reactie

Zonder inhoudelijk in te gaan op de argumentatie en de conclusies uit het onderzoek van de VVR zet de minister de regeling Dienstverlening aan Huis nog eens uitvoerig uiteen. Hij meet de voordelen voor particuliere werkgevers breed uit, stelt dat de vraag naar persoonlijke dienstverlening wordt gestimuleerd en dat banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt gecreëerd zijn. De VVR wijst er op dat de minister evenmin als zijn voorgangers deze stellingen met cijfers kan onderbouwen. De regeling zou voorkomen dat huishoudelijk werk in het zwarte circuit verdwijnt, maar hoeveel huishoudelijke en persoonlijke dienstverleners buiten de collectief gefinancierde zorg hun verdiensten (zoals wettelijk verplicht) aangeven bij de Belastingdienst kan het kabinet niet vertellen.
De regeling legitimeert kortom de informele setting van persoonlijke dienstverlening. Daarvan worden alleen de particuliere werkgevers of opdrachtgevers wijzer: de brief bezingt in allerlei toonaarden welke voordelen ze erbij hebben. De werkelijkheid, dat deze particulieren doorgaans nu ook al denken te frauderen of ‘zwart te betalen’, is nog niet doorgedrongen op de ministeries. De veronderstelde voordelen voor de werknemers zijn gezocht en niet overtuigend: zij zouden baat hebben bij het creëren en/of behouden van werkgelegenheid – welke baat en welke werkgelegenheid?? De voordelen die een deel van de groep werknemers zelf ziet (zie ook het recente proefschrift van Sjoukje Botman), namelijk vanwege de informele setting tamelijk ongestoord kunnen (bij)verdienen, worden wijselijk niet genoemd.

De vrijwillige verzekering: fopspeen voor wie?

De minister wijst herhaaldelijk op de mogelijkheid die deeltijd huishoudelijk personeel heeft zich vrijwillig te verzekeren voor de werknemersverzekeringen. Hieruit zou blijken dat geen sprake is van een volledige uitsluiting. Onvermeld blijft dat deze werknemers dan ruim 16% van hun bruto loon aan premies moeten betalen, waarbij de 5,65% premie ZVW gevoegd moet worden (waarvoor ze geen werkgeversbijdrage ontvangen). Zo blijft van de € 11,50 per uur die bijvoorbeeld op www.nannyinhetnoorden.nl wordt geboden een bruto uurloon over dat bijna één Euro onder het wettelijk minimumuurloon in deze sector ligt. Geen wonder dat er van de mogelijkheid tot vrijwillige verzekering in deze branche geen gebruik wordt gemaakt.
Het is dan ook zeer twijfelachtig of de Europese rechter en de Europese Commissie in de mogelijkheid tot vrijwillige verzekering voldoende sociale zekerheidsbescherming zullen zien.

Geen weerlegging strijdigheid internationale regelgeving

In algemene en generaliserende bewoordingen legt de minister uit dat zijns inziens de uitzonderingspositie van deeltijd huishoudelijk personeel juridisch goed verdedigbaar is. Zijn betoog is echter niet nieuw en in Een baan als alle andere?! De rechtspositie van deeltijd huishoudelijk personeel al bekritiseerd, waarbij naast de in de brief (noten) genoemde arresten van het Europese Hof van Justitie nog andere jurisprudentie is besproken. Kern van die rechtspraak is juist dat algemene en generaliserende uitspraken niet volstaan als rechtvaardigingsgrond. De minister gaat niet op de argumentatie in en verzuimt eveneens om de andere relevante internationale verdragen te bespreken. In niet mis te verstane bewoordingen hebben zowel het CEDAW-Comité als het ESOCUL-Comité de regering inmiddels opgeroepen om huishoudelijk personeel dezelfde sociale rechten en bescherming toe te kennen als de andere werknemers. Het Comité dat toezicht houdt op de implementatie van ILO-verdragen (CEARC) heeft de regering opnieuw verzocht in de komende regeringsrapportage uit de doeken te doen hoe de regeling Dienstverlening aan huis te rijmen valt met ILO-Verdrag 175. Als dat in dezelfde algemene bewoordingen gebeurt als in overhavige brief, of in de rapportages naar CEDAW en ESOCUL, zal dat weer niet lukken. Dan moet Nederland weer in het internationale beklaagdenbankje plaatsnemen. Uitermate gênant, zeker voor een kabinet dat het naleven van internationale verdragen nadrukkelijk in het regeerakkoord heeft opgenomen.

Waarom geen herleving van WW-rechten na zes maanden?

Met betrekking tot de door de VVR en FNV Bondgenoten bepleite aanpassing van de WW beroept de minister zich op de wetsgeschiedenis, maar helaas selectief. Wie de moeite neemt die door te nemen ziet dat de beperking tot zes maanden expliciet was ingegeven door de idee dat de band met de arbeidsmarkt niet te lang onderbroken mag zijn geweest. Men sprak dan ook over situaties als: lange vakantie en/of verblijf in het buitenland, detentie.
Welnu: een WW-gerechtigde die in deeltijd als bijvoorbeeld nanny of PGB-zorgverlener gaat werken doet dat juist vanwege behoud van de band met de arbeidsmarkt – meestal niet vanwege het niveau van verdiensten. Ze zijn er niet toe verplicht, zoals ze ook niet verplicht zijn als zelfstandige te gaan werken. Als ze niettemin als deeltijd huishoudelijk personeel gaan werken verliezen ze het recht op herleving, terwijl dat niet het geval is als ze als zelfstandige (of als werknemer) gaan werken. Dat is een behoorlijke drempel.
Waarom zou de minister deze drempel willen handhaven? Betrokkenen behouden de gewenste band met de arbeidsmarkt, terwijl opheffen van de bestaande drempel niets kost, het levert zelfs besparing aan WW-gelden op en de vraag naar persoonlijke dienstverlening is groot, zo schrijft de minister elders in de brief.

Er valt kortom nog wel wat af te dingen op hetgeen de minister in zijn brief aan de orde stelt, naast die onderwerpen waaraan hij in het geheel geen aandacht besteedt. Reden genoeg volgens de Vereniging voor Vrouw en Recht om de minister nader over zijn brief aan de tand te voelen. Daaraan voorafgaande wil de VVR graag nog van gedachten wisselen met commissieleden, over bovenstaande, maar ook bijvoorbeeld over de migrant domestic workers en de objectieve rechtvaardigingstoets voor de indirecte discriminatie van vrouwen. Ook valt er nog wel iets te zeggen over alternatieven voor de huidige situatie, die al te gemakkelijk worden neergesabeld door de minister.
De VVR hoopt dan ook spoedig afspraken voor nader overleg te kunnen maken.

Met vriendelijke groet

M.M. van der Burg
Voorzitter

Voor een nadere afspraak graag contact opnemen met Leontine Bijleveld (l.w.bijleveld@xs4all.nl) of Eva Cremers (evacremers@xs4all.nl)