Vervolgbrief aan Tweede Kamer over wetsvoorstel regulering prostitutie, 15 maart 2011

Aan de leden van de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
p/a dhr. M. J van der Leeden, griffier
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

Aan de leden van de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
p/a dhr. D. Nava, griffier
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

                                Leiden, 15 maart 2011 

Betreft: Brief van de minister van Veiligheid en Justitie mbt Wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (32 211, nr.33)

Geachte dames en heren,

Vanmiddag vindt de tweede termijn plaats van de plenaire behandeling van het Wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Kamerstuknr. 32 211).

De Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann (VVR) heeft met interesse de antwoorden van de minister gelezen. In deze reactie concentreert de VVR zich op de invoering van een landelijke registratieplicht en de strafbaarstelling van klanten. De VVR gaat eerst in het algemeen in op de antwoorden van de minister. Daarna volgen een aantal specifieke punten in het antwoord van de minister.

I Algemene opmerkingen

  • 1). De brief geeft geen antwoord op de belangrijkste kritiekpunten op de invoering van een registratieplicht:

  • a. Het helpt niet om mensenhandel tegen te gaan

  • b. Het richt schade aan, zowel aan slachtoffers mensenhandel als aan vrijwillig werkende prostituees
  • c. Het is in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens

  • 2). De “peespas” gaat niet door, maar het aanleggen van een landelijk register van prostituees wel. De brief geeft geen antwoord op de vraag:

  • a. hoe de strafbaarstelling van klanten te handhaven nu zij niet meer kunnen controleren of een prostituee is geregistreerd
  • b. hoe de veiligheid van het landelijk register is gegarandeerd
  • c. wat doel en zin van een landelijk registratiesysteem zijn, nu, in de woorden van de minister, het uitsluitende doel is dat “toezichthouders en de politie via dat register [kunnen] controleren of de persoon is kwestie is geregistreerd. Meer niet.” Het lijkt dan uitsluitend nog te gaan om registratie om de registratie.

  • 3). Het voornaamste effect van het wetsvoorstel is de versterking van de monopoliepositie en dus de macht van exploitanten ten koste van prostituees. Klanten kunnen niet controleren of een zelfstandig werkende prostituee geregistreerd is, maar lopen wel het risico van strafbaarstelling als dat niet zo is. Willen klanten geen risico lopen, dan moeten ze naar een vergund bedrijf. Prostituees worden zo in feite gedwongen voor een exploitant te gaan werken. Blijven ze zelfstandig werken, maar willen ze ook hun privacy beschermen dan worden ze illegaal en strafbaar. Voor klanten biedt dat een aantrekkelijke mogelijkheid om diensten af te dwingen die de betrokken prostituee anders niet zo leveren: verklikken van een ongeregistreerde prostituee via een telefoontje naar Meld Misdaad Anoniem is simpel en zo gedaan. De klant blijft buiten schot en de prostituee wordt gestraft.

  • 4). Waar 11 jaar geleden verbetering van de positie van prostituees nog een serieus doel was, ademt dit wetsvoorstel uit dat prostitutie eigenlijk slecht is en dat je prostituees mag offeren voor het “het goede doel”. Bescherming van hun privacy en bevordering van hun zelfstandigheid worden niet meer als relevante argumenten beschouwd. Alleen al om die reden mag verwacht worden dat prostituees zich verder van de overheid zullen afkeren: hun belangen zijn daar immers niet in goede handen. Dat is niets nieuws, het bevestigt alleen maar wat zij altijd al wisten. Daarmee wordt een einde gemaakt aan de hoop dat de opheffing van het bordeelverbod dit misschien zou veranderen.

II Specifieke punten naar aanleiding van de schriftelijke antwoorden van de minister

  • 1). Verhouding tussen strafbaarstelling van illegalen en bescherming van slachtoffers mensenhandel.
    Het is correct dat slachtoffers bij een gerichte aanwijzing van slachtofferschap bedenktijd aangeboden dienen te krijgen. Dat neemt niet weg dat het feit dat het feit dat zij zelf strafbaar zijn ongetwijfeld door handelaren als dwangmiddel gebruikt zal worden. In deze verwijzen wij ook naar onze eerdere brief over de wijziging van art. 16 Vw dd 26 januari 2010 (als bijlage bijgevoegd)

  • 2). Toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens.
    Op geen enkele wijze gaat de minister in op de juridische aspecten van de registratie in relatie tot de Wet bescherming persoonsgegevens. Hij laat het over aan de rechter met alle risico’s daarvan. Ter herinnering zij vermeld dat het advocatenkantoor Van der Feltz op verzoek van de VVR deze juridische analyse/onderzoek wel uitgevoerd aan de hand van jurisprudentie en de wetgeving, nationaal en internationaal.

  • Onderscheid privé en beroepsleven
    Voor de beperkte invulling die de minister geeft aan het begrip ‘seksueel leven’ door verschil te maken tussen beroepsgegevens en persoonlijk gegevens, biedt de Wet Bescherming Persoonsgegeven, noch de Europese privacyrichtlijn geen enkele basis. In tegendeel, gelet op de wetsgeschiedenis en jurisprudentie vallen alle gegevens over het seksueel leven tot bijzondere persoonsgegevens, waarvoor een verbod geldt! Zo heeft het Europese Hof van Justitie bepaald dat het voor de vraag of er sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in beginsel niet relevant is dat het gaat om gegevens met betrekking tot iemands beroepsleven. Volgens het Europese Mensenrechtenhof moet de term ‘persoonlijke’ levenssfeer ruim worden uitgelegd en kunnen “om geen enkele principiële reden de beroepsactiviteiten […] van het begrip ‘persoonlijke levenssfeer’ worden uitgesloten.” (o.a. arrest Niemietz t. Duitsland).

  • Noodzakelijkheidstoets
    Indien het toch om een bijzonder persoonsgegeven zou gaan is de minister van mening dat dit de noodzakelijkheidstoets zou doorstaan, omdat de registratie noodzakelijk is om de leeftijdsgrens van 21 jaar gestalte te geven, noodzakelijk is voor het intakegesprek en voor de door vrijwel iedereen ondersteunde wens om zicht te krijgen op de prostitutie in ons land. Dit betwijfelen wij:
    • ook nu geldt een leeftijdsgrens (in casu 18 jaar) die gehandhaafd wordt zonder registratie;
    • het intake gesprek is nodig voor de registratie en niet omgekeerd: de registratie voor het intakegesprek
    • Al eerder is beargumenteerd dat gedwongen registratie vermoedelijk tot minder in plaats van meer zicht op de prostitutie leidt.

De minister stelt dat qua toezicht de registratie alleen wordt gebruikt om te controleren of iemand geregistreerd is: “Toezicht is noodzakelijk voor een goede vervulling van de publieke taak. Van iedereen die werkzaam is als prostituee, willen we graag kunnen controleren of zij dat geregistreerd doen. Toezichthouders en de politie kunnen via dat register controleren of de persoon is kwestie is geregistreerd.”

Dit roept de vraag op naar het doel van controle of iemand geregistreerd staat. Dit klemt te meer gezien het feit dat niet-geregistreerde prostituees strafbaar worden en een strafblad kunnen opbouwen. De registratie zegt niets, behalve dat iemand geregistreerd staat. “Zicht krijgen”en “noodzakelijk voor de vervulling van de publieke taak” lijkt dan een wel erg magere argumentatie. Dit is registratie om de registratie. Dat is onvoldoende voor een dergelijke zware inbreuk op het privéleven van prostituees, die hen meer in plaats van minder kwetsbaar maakt voor dwang en chantage door klanten en exploitanten, terwijl bovendien door deskundigen vanuit het veld en de Raad van State verwacht wordt dat het minder in plaats van meer zicht zal opleveren.

  • Waarborgen
    De minister meent dat er voldoende waarborgen zijn ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De minister zegt echter niets over hoe dat dan gewaarborgd wordt. Het wetsvoorstel voorziet nog steeds niet in de eisen die het College Bescherming Persoonsgegevens en het Mensenrechtenhof op grond van het EVRM stelt aan de in de wetgeving neer te leggen waarborgen. Noch geeft de minister aan hoe e.e.a. zich verhoudt met de Wet Politiegegevens, welke waarborgen er zijn om te zorgen dat niet te veel ambtenaren toegang tot het register, resp. een toezichtfunctie krijgen, en welke garanties er zijn dat haar/zijn gegevens uit alle bestanden, inclusief politiedatabanken, worden verwijderd als een prostituee zich laat uitschrijven?
    In diverse AMvB’s zullen deze waarborgen gestalte moeten krijgen.Gelet op de grote onduidelijkheid ten aanzien van de invulling van passende waarborgen, diringt de VVR aan op het opnemen van zogenoemde “voorhangprocedures in de artikelen met de betreffende AMvB’s (in ieder geval oor artikel 8 en 29 van het wetsvoorstel).

  • Toetsing door de rechter
    De minister wil het aan de rechter overlaten of de voorgestelde registratie juridisch mogelijk is. Gezien de grote twijfels en de zwaarte van de inbreuk behoort het ons inziens in eerste instantie tot de verantwoordelijkheid van de wetgever om voor invoering te toetsen in plaats van achteraf. Minimaal moet advies gevraagd worden van het College Bescherming Persoonsgegevens.
    Het is opmerkelijk dat de minister het niet nodig vind een advies aan het College te vragen voor het registreren van individuele prostituees, maar wel voor het registreren van prostitutiebedrijven, zoals blijkt uit de reactie van de minister op amendement nr. 27.

De VVR dringt bij u aan op het volgende;:
-1). laat (via motie) de registratieplicht pas in werking treden na een advies van het College Bescherming Persoonsgegevens of van andere juridisch deskundigen op dit terrein.
-2). neem (via amendementen) voorhangprocedures op in die artikelen waar via AMvB uitwerking moet plaatsvinden van de waarborgen van de privacy (in ieder geval bij artikel 8 en 29)

-3). De amendementen

• Nr. 14 (van het lid Van der Staaij): consequenties voor de strafbaarstelling van klanten
Slachtofferschap als grond om een verzoek tot inschrijving in het register te weigeren, of te schorsen, is volgens de minister niet wenselijk.

Dit roept de dringende vraag op waarop dan de strafbaarstelling van klanten van niet-geregistreerde prostituees berust. Het argument dat hiervoor werd aangevoerd was dat klanten door het bezoeken van een niet-geregistreerde prostituee bewust het risico nemen een slachtoffer van mensenhandel te treffen. Maar de minister stelt hier dat registratie daar juist niets over zegt. Daarmee vervalt ook de grond voor strafbaarstelling van klanten
E.e.a. nog afgezien van de het feit dat slachtoffer niet hetzelfde is als niet-geregistreerd. In de praktijk zal eerder het omgekeerde het geval zijn. Zie hierover ons eerdere commentaar.

• Nr. 27 (van het lid Rouvoet c.s.): instelling van een landelijk register waarin wordt bijgehouden of er aan bedrijven vergunningen zijn geweigerd, geschorst of ingetrokken.
De minister is hier geen voorstander van. Hij wijst daarbij op de Wet bescherming persoonsgegevens die bepaalt dat het College bescherming persoonsgegevens om advies wordt gevraagd over wetsvoorstellen en amvb’s die geheel of voor een belangrijk deel betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens: “Onmiskenbaar bevat een register van vergunningen persoonsgegevens. Alvorens tot de instelling van een register te besluiten, zou dus advies gevraagd moeten worden aan het College, omdat het om een tamelijk omvangrijk register gaat.

Het is onbegrijpelijk dat de minister het niet nodig vind een advies aan het College te vragen voor het registreren van individuele prostituees, maar wel voor het registreren van prostitutiebedrijven. Blijkbaar vindt de minister exploitanten meer beschermingswaardig dan prostituees. Bovendien is het register van prostituees een stuk omvangrijker dan dat van bedrijven.

• Nr. 29 (van het lid Arib): de rol van de GGD.
De minister ziet de GGD als een zeer belangrijke partner binnen het lokale prostitutiebeleid. Hij acht de vertrouwensrelatie tussen prostituee en GGD medewerker van grote waarde om de positie van prostituees te versterken. Om deze reden dient de GGD ook een rol te spelen bij de registratie. Het registratiegesprek zou een overwegend vertrouwelijk gesprek moeten zijn dat de basis is voor verdere hulpverlening aan prostituees die dat wensen.

Dit lijken eerder argumenten om de GGD geen rol bij registratie te geven. De rol van controleur d.m.v. registratie is niet te verenigen met de vertrouwensfunctie die de GGD vervult. Het risico bestaat dat door de GGD bij registratie te betrekken prostituees die hun privacy willen beschermen en zich niet willen registreren, zich ook niet meer zullen wenden tot de GGD (zoals ook de GGD Haarlem aangeeft). Voorziet de minister ook dat de GGD een meldplicht krijgt met betrekking tot niet-geregistreerde prostituees?
Vraag is hoe vertrouwelijk een gesprek kan zijn als het doel hiervan is het opnemen van betrokkene in een landelijk register met, om het bot te zeggen, de H van Hoer achter haar of zijn naam? Is de minster hier niet een beetje vervreemd van de werkelijkheid?

Onderdeel VII : strafbaarstelling van de klant ook na vervallen van de “peespas”.
De minister wil de strafbaarstelling van de klant handhaven: “Dat wijst de klant op diens verantwoordelijkheid.”

Vraag blijft waarop is de strafbaarstelling van klanten gebaseerd is als registratie niets zegt over het al dan niet gedwongen werken van een prostituee. Volgens de minister is de enige reden voor registratie dat gecontroleerd kan worden of iemand geregistreerd is (“Niets meer”). Ook is onduidelijk is hoe een klant zijn verantwoordelijkheid kan nakomen. Bij AMvB wordt dit ingevuld. Op dit moment is nog volstrekt onduidelijk of, en zo ja hoe dit uitvoerbaar is.

Mocht u nog nadere vragen hebben dan zijn wij graag bereid een verdere toelichting te geven.

Met vriendelijke groet,

M.M. van der Burg,
Voorzitter VVR

Nadere informatie te verkrijgen bij:
Marjan Wijers T: 06 30546012
Mieke van der Burg T: 06 22987711