Samenvatting juridisch onderzoek registratieplicht prostituees

Samenvatting juridische analyse naar de mogelijke strijdigheid van de voorgestelde algehele registratieplicht voor prostituees met de Wet bescherming persoonsgegevens

De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verbiedt de verwerking van zogenaamde bijzondere persoonsgegevens. Dat zijn gegevens waarvan de verwerking, gelet op de aard van de gegevens, een groter risico voor de persoonlijke levenssfeer oplevert. Hieronder vallen ook gegevens over het seksuele leven. Volgens de minister is dit verbod niet van toepassing omdat prostitutie werk is en er geen gegevens over het seksuele privéleven van prostituees worden geregistreerd. Het onderscheid dat de minister maakt tussen het persoonlijke seksuele leven en het beroepsmatige seksuele leven wordt niet gesteund door Europeesrechtelijke jurisprudentie over de uitleg van de Europese Privacy-richtlijn, die de basis vormt voor de Wbp. Zo heeft het Europese Hof van Justitie bepaald dat het voor de vraag of er sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in beginsel niet relevant is dat het gaat om gegevens met betrekking tot iemands beroepsleven. Volgens het Europese Mensenrechtenhof moet de term ‘persoonlijke’ levenssfeer ruim worden uitgelegd en kunnen “om geen enkele principiële reden de beroepsactiviteiten […] van het begrip ‘persoonlijke levenssfeer’ worden uitgesloten.” (o.a. arrest Niemietz t. Duitsland). Het is dus zeer de vraag of het onderscheid dat de minister maakt een rechterlijke toetsing zal doorstaan. Opmerkelijk is overigens dat, volgens de minister van Justitie bij de behandeling van de Wbp, onder het seksuele leven in ieder geval het gegeven valt of iemand regelmatig naar de Wallen gaat (TK 1998-1999, 14 781, nr. 8 p. 23).
Op dit verbod kan evenwel een uitzondering gemaakt worden wanneer dit ‘noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang’. Daarvoor moet het doel zwaarwegend zijn en het middel (de registratie) niet alleen een legitiem doel dienen, maar ook in redelijke verhouding met het doel staan en geschikt zijn om het doel te bereiken. Bovendien moeten er geen andere, minder ingrijpende middelen zijn om het doel te bereiken. Juist hierbij stellen de Raad van State, het Vrouwenverdrag Comité, NGO’s, hulpverleners, experts en prostituees grote vraagtekens: zij verwachten dat een registratieplicht een tegenovergesteld effect zal hebben en zal leiden tot een vlucht in de illegaliteit. Dat impliceert dus minder zicht op de sector in plaats van meer en een toename van de kwetsbaarheid van prostituees voor dwang en uitbuiting. Volgens de VVR is het dan ook zeer de vraag of een algehele registratieplicht de noodzakelijkheidstoets zal doorstaan. Registratie vormt immers een ernstige inbreuk op het privéleven van prostituees en er zijn andere, zelfs effectievere middelen mogelijk die een minder ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maken, zoals bijvoorbeeld de uitbreiding van prostitutieveldwerk.
Het wetsvoorstel voorziet op dit moment niet in de eisen die het College Bescherming Persoonsgegevens en het Mensenrechtenhof op grond van het EVRM stelt aan de in de wetgeving neer te leggen waarborgen. Daarbij is van belang dat de Wet Politiegegevens van toepassing is, omdat de politie toegang heeft tot het prostitutieregister, waardoor gevoelige gegevens langer opgeslagen kunnen blijven en uitwisseling van gegevens aan derden, zoals buitenlandse opsporingsdiensten, kan plaatsvinden met alle gevolgen van dien. Hierbij moet bedacht worden dat in sommige landen de prostituee zelf strafbaar is, bijvoorbeeld in de VS en veel Oost Europese landen. Gevolg kan zijn dat prostituees de toegang tot het land wordt geweigerd (VS) of dat zij bloot komen te staan aan vervolging. (bijv. bij terugkeer naar het eigen land).

Januari 2011