Instantie: Rechtbank ‘sHertogenbosch, sector kanton, 13 juli 2009

Instantie

Rechtbank ‘sHertogenbosch, sector kanton

Samenvatting

Kledingvoorschriften leiden tot ontbinding arbeidsovereenkomst op verzoek werkgever. De arbeidsovereenkomst tussen een verpleegkundige en een ziekenhuis wordt door de kantonrechter ontbonden, omdat de verpleegkundige vanwege haar islamitische geloofsovertuiging lange mouwen wil dragen en dit volgens het ziekenhuis in strijd is met de hygiënevoorschriften. De verpleegkundige krijgt wel een vergoeding van C=1 vanwege onzorgvuldig handelen door het ziekenhuis.

Volledige tekst

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH Sector Kanton, locatie ‘s-Hertogenbosch

Zaaknummer : 620353
Rekestnummer : EJ VERZ 09-1877
Uitspraak : 13 juli 2009
Type: JR

in de zaak van:

de stichting JEROEN BOSCH ZIEKENHUIS gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
verzoekster, gemachtigde: mw.mr. A.M. Wuisman, advocaat te ‘s-Hertogenbosch,

t e g e n :

[mevrouw X] wonende te ‘s-Hertogenbosch,
verweerster, gemachtigde: mr. F.L.L. Vermeeren, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.

1). De procedure

Deze blijkt uit de volgende stukken:
– het op 21 april 2009 ter griffie ingekomen verzoekschrift, met producties, tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
– het verweerschrift, met producties;
– de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijens de mondelinge behandeling op 24 juni 2009, met daaraan gehecht de pleitnotities van beide gemachtigden.

Partijen zullen verder worden aangeduid als ‘[verzoekster]’ en ‘[verweerster]’.

2). Inleiding

2.1. Tussen partijen bestaat een arbeidsovereenkomst. [verweerster] is sedert 1 mei 2001 in dienst van [verzoekster], laatstelijk (sinds november 2007) voor 22 uur per week als dialyseverpleegkundige binnen het cluster I.G.G.R. tegen een bruto salaris (exclusief vakantiegeld en andere toeslagen) van € 1.962,00 per maand. [verweerster] is thans 33 jaar oud.

3). Het verzoek en het verweer

3.1. Aan het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst legt [verzoekster], kort samengevat, het volgende ten grondslag.
Op de dialyseafdeling van [verzoekster] is voor het verplegend personeel het dragen van bedrijfskleding met korte mouwen verplicht. Bovendien geldt binnen [verzoekster] en in het bijzonder ook binnen de dialyseafdeling de zogenoemde WIP-richtlijn. Deze is opgesteld door de Stichting Werkgroep Infectie Preventie, een werkgroep samengesteld uit vertegenwoordigers van drie vooraanstaande wetenschappelijke verenigingen in Nederland op het gebied van infectiepreventie en ziekenhuishygiëne. Deze Richtlijn omschrijft -kort gezegd- de hygiëne-eisen die ter voorkoming van infectie in acht moeten worden genomen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg beschouwt de richtlijnen van de Werkgroep als professionele standaarden.
Vanwege haar islamitische geloofsovertuiging is [verweerster] verplicht haar armen, inclusief de onderarmen, zoveel mogelijk te bedekken. Om die reden heeft zij gevraagd om onder de bedrijfskleding lange mouwen te mogen dragen en, indien dat niet mogelijk is, om drie-kwart-mouwen te mogen dragen waarbij de onderarm tot maximaal 15 cm. boven de pols onbedekt is. Het Ziekenhuis heeft het verzoek van [verweerster] in overweging genomen en heeft daartoe gedurende het jaar 2008 meerdere in- en externe adviezen (o.m. van een lid van genoemde Werkgroep) ingewonnen, doch is tot de conclusie gekomen dat moet worden vastgehouden aan bedrijfskleding met korte mouw. Voorts zijn enkele alternatieven onderzocht, zoals het dragen van overschorten met lange mouwen tijdens patiëntencontacten, doch deze alternatieven zijn (voor beide partijen) niet bruikbaar gebleken.
Omdat [verweerster] bleef weigeren bedrijfskleding met korte mouw te dragen, zijn haar per 18 april 2008 de patiënt-gebonden werkzaamheden op de dialyse-afdeling ontnomen en is zij aangemerkt als herplaatsingskandidaat. [verweerster] maakt daar bezwaar tegen en weigert als herplaatsingskandidaat te worden aangemerkt. Ondanks protest van [verweerster] wordt zij overgeplaatst naar (een) andere afdeling(en) binnen [verzoekster], doch [verweerster] laat duidelijk blijken (o.m. door enkele ziekmeldingen) dat zij daarvoor niet gemotiveerd is. Sedert 23 september 2008 is zij voortdurend arbeidsongeschikt. De bedrijfsarts oordeelt op 24 november 2008 dat sprake is van situationele arbeidsongeschiktheid in de vorm van een arbeidsconflict.
Bij beslissing van 12 december 2008 heeft [verzoekster] de formele bezwaren van [verweerster] tegen het vasthouden door [verzoekster] aan de kledingvoorschriften en tegen het besluit haar aan te merken als herplaatsingskandidaat verworpen.
In het kader van een second-opinion laat het UWV op 5 februari 2009 weten, dat de door [verzoekster] aan [verweerster] aangeboden werkzaamheden passend zijn. [verweerster] weigert echter de aangeboden werkzaamheden te verrichten en zegt een aantal afspraken voor een gesprek af. [verweerster] stelt zich niet coöperatief op. Tijdens een gesprek op 5 maart 2009 heeft [verzoekster] het vertrouwen in [verweerster] definitief opgezegd. Het Ziekenhuis heeft immers veel inspanningen verricht en tal van opties onderzocht om [verweerster] tegemoet te komen en tot een oplossing te komen, doch [verweerster] blijft zich weigerachtig en ongemotiveerd opstellen.
Aldus is sprake van gewichtige redenen op grond waarvan het dienstverband zo spoedig mogelijk dient te eindigen.

3.2. [verweerster] heeft, kort samengevat, het volgende verweer gevoerd.
Zij heeft zich altijd redelijk en constructief opgesteld en is bereid geweest een compromis te zoeken in de vorm van het dragen van drie-kwart mouwen. Het Ziekenhuis heeft dit voorstel niet serieus willen onderzoeken, terwijl evenmin wetenschappelijk is bewezen dat het dragen van drie-kwart-mouwen meer infectie-risico’s met zich meebrengt. Reeds vóórdat dit compromis en mogelijke andere alternatieven voldoende waren onderzocht en nog vóórdat een beslissing was genomen op het bezwaarschrift heeft [verzoekster] haar haar functie op de dialyse-afdeling ontnomen. [verweerster] is volstrekt ten onrechte aangemerkt als herplaatsingskandidaat omdat dit traject uitsluitend van toepassing is in geval van arbeidsongeschiktheid, reorganisatie of disfunctioneren. Geen van genoemde drie situaties is van toepassing. Het zijn van herplaatsingskandidaat betekent bovendien dat rekening moet worden gehouden met plaatsing in een functie met lager salaris of zelfs het aanvaarden van een functie buiten [verzoekster]. Deze situatie heeft dan ook gevoelens van onzekerheid en psychische spanningen bij [verweerster] veroorzaakt, mede ook omdat [verzoekster] onredelijk lang heeft getalmd bij het nemen van een beslissing op het formele bezwaarschrift. Passende functies die door [verweerster] werden aangedragen, werden door [verzoekster] niet serieus in overweging genomen.
Daar komt nog bij dat, zoals uit overgelegde foto’s blijkt, op andere verpleegafdelingen binnen het ziekenhuis ook verpleegkundigen en artsen werkzaam zijn die kleding (o.a. lange mouwen) en/of sierraden of horloges dragen die volstrekt in strijd zijn met de WIP-richtlijn. Tegen die medewerkers wordt in het geheel niet opgetreden, laat staan dat hen de functie wordt ontnomen. In die zin is sprake van discriminatoir handelen van [verzoekster].
Tijdens het gesprek op 5 maart 2009, in een periode waarin [verweerster] nog arbeidsongeschikt is en zij in de veronderstelling verkeert dat opnieuw zal worden gesproken over een passende functie, krijgt [verweerster] geheel onverwachts te horen dat [verzoekster] wenst te komen tot een beëindiging van het dienstverband. Thans is nog immer sprake van arbeidsongeschiktheid, zodat het opzegverbod van toepassing is.
Gezien het voorgaande heeft [verzoekster] niet als goed werkgeefster gehandeld. Van [verzoekster] kan en mag worden verwacht, dat zij alsnog het nodige doet om met [verweerster] tot passende afspraken te komen over de wijze waarop zij haar eigenlijke functie kan uitoefenen.
Indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden is een vergoeding op zijn plaats ter hoogte van € 17.000,00 bruto (C-factor 2).

3). De beoordeling

3.1. Onvoldoende is gebleken dat het verzoek verband houdt met één van de opzegverboden van de artikelen 7:647, 648, 670 en 670a BW of met enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Weliswaar is [verweerster] zowel ten tijde van de indiening van het verzoekschrift als ten tijde van de mondelinge behandeling arbeidsongeschikt, maar naar het oordeel van de kantonrechter staat het verzoekschrift niet in relatie tot die arbeidsongeschiktheid. Partijen verschillen immers niet van mening over het feit, dat de aanleiding tot het verzoekschrift en de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid en het ontstane arbeidsconflict zijn gelegen in het door [verzoekster] niet gehonoreerde verzoek van [verweerster] om tijdens haar werkzaamheden kleding met lange- of driekwart mouwen te mogen dragen.

3.2. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerster] verklaard, dat ook zij inmiddels van mening is -weliswaar op andere gronden dan [verzoekster]- dat sprake is van zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn behoort te eindigen. Nu beide partijen die mening delen, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden en wel per 1 augustus 2009.

3.3. Vervolgens komt de vraag aan de orde of en in hoeverre aan [verweerster] een vergoeding naar billijkheid moet worden toegekend. Daarvoor is onder meer van belang of en in hoeverre de thans ontstane situatie in overwegende mate aan een van partijen is te wijten. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.

3.4. In de meergenoemde WIP-richtlijn is een afgewogen samenstel van maatregelen vastgelegd met als doel om met name bij patiëntgebonden werkzaamheden het ontstaan van eventuele infecties te voorkomen. Het Ziekenhuis heeft onweersproken gesteld, dat deze richtlijn is opgesteld door gezaghebbende Nederlandse wetenschappers en deskundigen en door de Inspectie voor de Gezondheidszorg als professionele standaard wordt gehanteerd. Met [verzoekster] is de kantonrechter dan ook van oordeel, dat [verzoekster] terecht en op goede gronden heeft mogen vasthouden aan naleving van genoemde richtlijn -in elk geval voor wat betreft de dialyseafdeling- en dat [verweerster] niet kan verlangen dat [verzoekster] wetenschappelijk bewijs levert voor het feit dat het dragen van driekwart-mouwen meer infectierisico’s met zich brengt dan het dragen van korte mouwen. Het gaat er immers om dat risico zoveel mogelijk te minimaliseren. In dit licht bezien oordeelt de kantonrechter de inbreuk die [verzoekster] door middel van het kledingvoorschrift maakt op het grondrecht van [verweerster] om zich overeenkomstig haar geloofsovertuiging te kleden noodzakelijk, proportioneel en gerechtvaardigd, temeer omdat [verzoekster] niet over één nacht ijs is gegaan en in- en externe adviezen heeft ingewonnen en mogelijke alternatieven heeft onderzocht.

3.5. Hieraan doet niet af de stelling van [verweerster], dat op andere afdelingen binnen [verzoekster] en ook binnen andere Nederlandse ziekenhuizen de WIP-richtlijn niet onverkort wordt toegepast en/of niet (zo streng) wordt gehandhaafd. Het Ziekenhuis heeft in dit verband onweersproken gesteld, dat op de dialyse-afdeling het infectiegevaar (vele malen) groter is dan op andere afdelingen en dat haar dialyse-afdeling gecertificeerd is en nationaal in hoog aanzien staat, juist vanwege het feit dat op deze afdeling streng wordt toegezien op de naleving van alle protocollen en (infectiepreventie-)voorschriften. Het kan [verzoekster] daarom niet worden aangerekend, dat zij de richtlijn hanteert als professionele standaard. Omdat [verzoekster] onweersproken heeft gesteld dat de door [verweerster] overgelegde foto’s niet op de dialyse-afdeling maar op andere afdelingen zijn gemaakt, kan het toestaan van het dragen van van de Richtlijn afwijkende kleding en/of van sieraden door medewerkers van andere afdelingen niet worden aangemerkt als willekeurig of discriminatoir handelen van [verzoekster] jegens [verweerster].

3.6. De kantonrechter is evenwel van oordeel, dat de wijze waarop [verzoekster] op andere punten met onderhavige kwestie is omgegaan, geen schoonheidsprijs verdient. Reeds voordat de discussie tussen partijen met betrekking tot de kledingvoorschriften was uitgekristalliseerd en voordat [verweerster] een (definitieve) beslissing op haar bezwaarschrift had gekregen, is [verweerster] haar functie van dialyseverpleegkundige ontnomen. De beslissing van [verzoekster] om haar, in afwachting van nader onderzoek naar alternatieven en in afwachting van de beslissing op het bezwaarschrift, niet langer op de dialyseafdeling werkzaam te laten zijn, valt op zichzelf te billijken, doch dat betekent niet zonder meer dat [verweerster] meteen haar functie moest worden ontnomen (de uitslag van het onderzoek en de beslissing op het bezwaar waren immers nog niet bekend) en dat van haar gevergd kon worden in te stemmen met de kwalificatie als herplaatsingskandidaat. Aan dat laatste waren immers voor [verweerster] mogelijk nadelige en onzekere gevolgen verbonden (andere functie met mogelijk lager salaris en/of herplaatsing buiten [verzoekster]). Van [verzoekster] kon redelijkerwijs worden gevergd dat zij in afwachting van bedoeld onderzoek en bedoelde beslissing [verweerster] slechts tijdelijk elders zou plaatsen en met behoud van salaris. In die zin heeft [verzoekster] geheel onnodig een voor [verweerster] onzekere situatie gecreëerd met alle nadelige (psychische) gevolgen voor [verweerster] van dien. Dit geldt des te meer waar de definitieve beslissing (op 12 december 2008) op [verweerster]’s bezwaarschrift (d.d. 17 april 2008) veel te lang op zich heeft laten wachten; de periode van onzekerheid werd daardoor nog eens onnodig verlengd. Dat [verweerster] in afwachting van een en ander niet als herplaatsingskandidaat wenste te worden aangemerkt oordeelt de kantonrechter alleszins begrijpelijk.
Tot slot geldt nog dat de door [verweerster] overgelegde foto’s, waarop verpleegkundigen en artsen zijn te zien die lange mouwen en/of vesten over de bedrijfskleding en/of sieraden en/of horloges dragen, de indruk wekken dat [verzoekster] het met de naleving van de kledingvoorschriften en van genoemde WIP-richtlijn niet zo nauw neemt. Weliswaar heeft [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling een bevredigende en overtuigende verklaring gegeven voor de strenge handhaving van deze voorschriften op de dialyse- en sommige andere afdelingen, doch [verzoekster] voert hierin kennelijk niet binnen haar totale organisatie een eenduidig beleid, terwijl evenmin is gebleken dat dit (blijkbaar per afdeling verschillende) beleid op duidelijke wijze naar de medewerkers toe wordt gecommuniceerd. Aldus ontstaat een voor de medewerkers onduidelijke situatie. De kantonrechter heeft dan ook begrip voor de gevoelens van willekeur die [verzoekster] aldus bij [verweerster] heeft opgeroepen.

3.7. Op grond van het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel, dat de ontstane vertrouwensbreuk tussen partijen enerzijds het gevolg is van het aan de zijde van [verweerster] getoonde onbegrip ten aanzien van de afwijzing van haar verzoek om driekwart mouwen te mogen dragen en anderzijds mede is veroorzaakt door de wijze waarop [verzoekster] met deze kwestie en met de belangen van [verweerster] is omgegaan. Niet gezegd kan worden dat de thans ontstane situatie in overwegende mate aan één van partijen valt te verwijten. Daarom zal de kantonrechter aan [verweerster] een vergoeding toekennen overeenkomstig de zogeheten neutrale kantonrechtersformule. Rekening houdend met de leeftijd van [verweerster], de duur van het dienstverband en de omvang van het laatstgenoten salaris, zal de kantonrechter de vergoeding vaststellen op een bedrag van (afgerond) € 8.500,00 bruto.

3.8. Overeenkomstig de wettelijke bepalingen zal [verzoekster] de gelegenheid worden geboden tot intrekking van het verzoek. In het geval van intrekking zal nader worden beslist over de proceskosten.

3.9. In de aard van de genomen beslissing en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen vindt de kantonrechter aanleiding om bij handhaving van het verzoek de proceskosten tussen partijen te compenseren op de wijze als hierna bepaald.

4). De beslissing

De kantonrechter:

stelt [verzoekster] in de gelegenheid het verzoekschrift in te trekken door middel van een schriftelijke verklaring die uiterlijk 29 juli 2009 ter griffie van dit gerecht dient te zijn ontvangen, waarbij tegelijkertijd een afschrift daarvan aan (de gemachtigde van) [verweerster] dient te worden verstrekt;

bepaalt, dat bij intrekking van het verzoekschrift nader zal worden beslist over de proceskosten;

in het geval van handhaving van het verzoek:

— ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2009;

— kent aan [verweerster] ten laste van [verzoekster] een vergoeding naar billijkheid toe van
€ 8.500,00 bruto, tot betaling van welk bedrag [verzoekster] voor zover nodig wordt veroordeeld;

— compenseeert de proceskosten aldus dat elk der partijen de eigen kosten draagt;

— wijst het meer of anders verzochte af.

Aldus gegeven door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter te ‘s-Hertogenbosch, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.

Zaaknummer: 620353 blad 6

Rechters

Roeterdink