Lezing “Steeds weer: Baas in eigen buik”, Jeannette Kruseman

Steeds weer: Baas in eigen buik!

lezing 6 november 2008, Congres Vereniging Vrouw en Recht Utrecht

Jeannette Kruseman, Women on Waves

Gezien de titel van dit congres “Vrouwen eerst! Nee kinderen!” vroeg ik mij in eerste instantie af wat de bijdrage van Women on Waves zou moeten zijn.
Ongewenste zwangerschappen zijn volgens mij in deze context ‘hors categorie’. Bij een zwangerschap is een foetus in het geding, niet een kind. We spreken van kinderen pas na de geboorte, niet daarvoor.

Zeker in juridische zin is de relatie tussen kind en moeder, kinderen en hun ouders, een andere dan de relatie tussen een vrouw en een ongeboren vrucht.
Bij abortus speelt de vraag naar het recht op leven een prominente, en ethisch beladen, rol. Dat kinderrechten aanzienlijk minder beladen zijn, blijkt al uit het feit dat het Kinderrechtenverdrag door een record aantal landen ondertekend is. In die zin voel ik me een vreemde eend in de bijt tussen de twee andere sprekers.

Eerst even de feiten:
Elk jaar worden 42 miljoen abortussen uitgevoerd, waarvan 19 miljoen illegaal. Daarbij overlijden 68.000 vrouwen per jaar. 22% van alle vrouwen hebben tijdens hun leven eens een zwangerschap afgebroken.

Een goed overzicht van abortuswetten wereldwijd is te vinden op internet.

In de meeste landen is abortus toegestaan als een vrouw in verwachting raakt naar aanleiding van een verkrachting of als haar gezondheid of leven gevaar lopen. In situaties dus waarbij het in verwachting raken of het afbreken van de zwangerschap niet van de wil van de vrouw afhankelijk is.

In landen waar men de beslissing voor het afbreken van een zwangerschap wel van de wil van de vrouw afhankelijk maakt, is deze beslissing aan vele beperkingen verbonden. Niet in de laatste plaats de beperking in duur van zwangerschap waarbij het afbreken ervan nog wettelijk toegestaan wordt.
In deze context zijn de discussies eindeloos als het gaat om de vraag hoeveel zeggenschap vrouwen mogen houden over die beslissing en liggen de grenzen permanent onder vuur.

Definities van leven
De centrale vraag is die naar het begin van leven en daarmee het begin van (de wettelijke) beschermwaardigheid van de foetus. De definities van dit begin zijn geheel afhankelijk van religieuze, ethische en medische opvattingen en standpunten. Women on Waves neemt een medische standaard als uitgangspunt voor een wettelijk kader.

Tot en met 24 weken zwangerschap is de levensvatbaarheid van een foetus volgens medische standaarden te vergelijken met een iemand die hersendood verklaard wordt, wat de medische wetenschappelijk geaccepteerde norm voor ‘dood zijn’ is. In dat geval is het aan de nabestaanden om te bepalen hoe er medisch verder gehandeld moet worden. Dezelfde norm zou ook moeten gelden bij het afbreken van een zwangerschap: tot 24 weken is het aan de vrouw om te bepalen of ze de zwangerschap wil afbreken of niet.

Enige beperking op het recht van de vrouw is volgens Women on Waves daarom pas acceptabel na 24 weken zwangerschap. Pas na die 24 weken begint het conflict tussen het recht van de vrouw op zelfbeschikking en de beschermwaardigheid van de foetus. Pas dan kunnen eventuele beperkingen aan het recht op autonomie van de vrouw opgelegd worden. Deze beperkingen zijn progressief aan het vorderen van de zwangerschap waarbij de foetus steeds meer tekenen van ‘levend zijn’ gaat vertonen.

De beschermwaardigheid van het leven van de foetus tot 24 weken is dan ook in onze ogen niet meer dan de positieve plicht van de overheid om te garanderen dat vrouwen toegang hebben tot een zodanige zorg dat zij een maximale kans hebben een levend en gezond kind te baren indien zij dit wenst. Op deze manier moet dan ook de Preambule van het Kinderrechtenverdrag gelezen worden die spreekt van beschermwaardigheid van leven voor en na de geboorte. Het is ook deze lezing die strookt met het recht op zelfbeschikking van vrouwen.

Zelfbeschikking
Van zelfbeschikking met betrekking tot het afbreken van een zwangerschap in de periode tot 24 weken is echter nergens ter wereld sprake. Tegelijkertijd heeft de foetus, juridisch gezien, geen recht op leven, in ieder geval niet in de eerste 24 weken van de zwangerschap.

Nederland
In Nederland moet een vrouw zich volgens de wet afbreking zwangerschap (WAZ) in een noodsituatie bevinden en verplicht vijf dagen nadenken voordat ze de ingreep mag ondergaan. Nu nog wordt ‘noodsituatie’ liberaal geïnterpreteerd, maar sinds de evaluatie van de abortuswet in 2005 worden pogingen ondernomen om dit begrip veel restrictiever toe te passen. De evaluatie van de WAZ heeft volgens ons dan ook veel kansen laten liggen om de wet aan te passen aan de behoeften en individuele rechten van vrouwen.

De belangenafweging die de WAZ maakt is er een van het recht op hulp van vrouwen en de rechtsbescherming van het ongeboren leven. Recht op hulp, en dan nog onder vele voorwaarden, is iets wezenlijk anders dan het recht op zelfbeschikking.

Europa
De zaak van Vo tegen Frankrijk geeft de status quo in de rechtspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) weer.

Als men antwoord zoekt op de vraag of de foetus onder de bescherming van artikel 2 EVRM, dat het recht op leven beschermt, valt, komt men bedrogen uit. Daarvoor is de uitspraak te warrig. Dit omdat het Hof de vraag niet wil beantwoorden, geen conclusies trekt maar tegelijkertijd veel uitspraken doet over de beschermwaardigheid van de foetus onder artikel 2 EVRM.

Mevrouw Vo’s zwangerschap werd tegen haar wil afgebroken als gevolg van een persoonsverwisseling. Het Hof moest de vraag beantwoorden of de Franse staat artikel 2 EVRM, dat het recht op leven beschermd, geschonden had door het onopzettelijk aborteren van een foetus niet strafbaar te stellen bij wet. Het Hof vindt van niet. Niet omdat de foetus niet onder artikel 2 EVRM zou vallen, maar omdat Frankrijk aan alle procedurele waarborgen van artikel 2 EVRM had voldaan (r.o. 85). De belangrijkste vraag wordt op deze manier door het Hof vakkundig omzeild.

De vraag of een foetus recht op leven heeft wordt door het Hof opzettelijk niet beantwoord. Het Hof constateert dat er daarvoor in de lidstaten geen consensus te vinden is waarbij een bepaalde opvatting domineert. Op basis van het civiele recht en een aantal bio-ethische verdragen ziet het Hof dat de foetus, in Europa, in ieder geval bescherming geniet in de naam van menswaardigheid (human dignity), zonder dat het juridisch gelijk gesteld wordt met ‘een persoon’ (r.o. 84).

In de zaak van mevrouw Vo tegen Frankrijk vindt het Hof echter dat het noch wenselijk noch mogelijk is om de vraag – in abstracto – te beantwoorden of een foetus onder de definitie van ‘een ieder’ valt zoals geformuleerd in artikel 2 EVRM . Het Hof laat daarmee nadrukkelijk in het midden of onder andere omstandigheden een foetus wel onder de definitie van artikel 2 EVRM kan vallen.

Toch redeneert het Hof door over de toepasbaarheid van artikel 2 EVRM in het geval van abortus: Abortus, bij een beginnende zwangerschap, is impliciet een uitzonderingsgrond op het ‘recht op leven’ van de foetus omdat hierdoor het leven en de gezondheid van de moeder beschermd worden (r.o. 75). De belangen van de foetus worden daarbij ondergeschikt aan de het recht op leven van de moeder geacht (r.o. 77).

Het Hof wijst de claim dat het afbreken van een zwangerschap onder artikel 8 EVRM, recht op privacy, valt resoluut af. Een zwangerschap is niet uitsluitend een privé-aangelegenheid.
Het privé-leven van een vrouw is tijdens haar zwangerschap daarvoor te nauw verbonden met de zich ontwikkelende foetus.
Of zoals geformuleerd in Brüggemann en Scheuten tegen Duitsland : hoewel seksuele relaties en family planning onder het bereik van artikel 8 EVRM vallen, maakt een abortuswet daar geen inbreuk op: “Termination of pregnancy as such is not an adequate or appropriate method of ‘family planning’ within the meaning that could comply with the claim to responsible acting which is expressed by this term” (r.o. II, 3.). Zo!

Hier wordt niet zo zeer de vraag beantwoord of abortus onder de bescherming van privé-leven valt, maar een oordeel uitgesproken over wat een fatsoenlijke manier van geboorteplanning is. Hartelijk dank voor de tip, maar een ongewenste zwangerschap is zelden tot nooit gepland.

Verenigde Staten
In de Verenigde Staten werd het afbreken van een zwangerschap geformuleerd in termen van recht op privacy in de beroemde Roe v Wade zaak.
In deze zaak stelden drie partijen, mevrouw ‘Roe’, de ‘Doe’s’ en dr. Hallford, dat de ‘criminal abortion laws’ van de staat Texas onconstitutioneel waren. Meneer en mevrouw ‘Doe’ bleken echter geen belang te hebben bij de uitspraak en vielen af als partij.

Hoewel de Amerikaanse constitutie ‘privacy’ niet noemt, vindt de Supreme Court onder verwijzing naar verschillende grondwetswijzigingen (‘amendments’) en de Bill of Rights dat er wel een grondslag voor dat recht in de grondwet te vinden is. Dit recht op privacy werd breed genoeg bevonden om daar het recht van de vrouw op het afbreken van haar zwangerschap onder te laten vallen.

De Supreme Court wijst echter het absolute recht van de vrouw om haar zwangerschap af te breken af. Dit omdat op een bepaald punt van de zwangerschap de interesse van de staat om de gezondheid, medische standaarden en het potentiële leven te beschermen wel degelijk aanwezig is. Deze situatie ontstaat vanaf het moment dat de foetus levensvatbaar is. Daarmee wordt naar een medische standaard verwezen.
Wel is de Supreme Court duidelijk wat betreft de juridische status van de foetus. Deze is geen persoon in de zin van de wet.

In de minder bekende zaak Doe tegen Bolton , een zaak tegen de staat Georgia, die op dezelfde dag gewezen werd als Roe v Wade werden ook de formele belemmeringen voor het verkrijgen van een abortus onconstitutioneel verklaard. Het ging daarbij om het vergunningstelsel voor ziekenhuizen, comités die bepaalden of een vrouw in aanmerking kwam voor een abortus en het feit dat de behandelende abortusarts zijn oordeel door twee onafhankelijke artsen moest laten toetsen en bevestigen.

Ondanks het feit dat de Verenigde Staten een veel liberaler wettelijk kader voor abortus kent dan Nederland, heeft privacy weinig met zelfbeschikking te maken.

Canada
Het dichtst bij het recht op zelfbeschikking komt de Canadese uitspraak in de zaak tegen dr Morgentaler uit 1988 . In Canada bestaat sinds deze uitspraak geen abortuswet meer. In de praktijk worden zwangerschappen tot 24 weken afgebroken.

Dr Morgentaler en een tweetal collega’s hadden een kliniek opgericht waar vrouwen zonder dat ze in het bezit waren van het benodigde certificaat van de ‘therapeutische abortus commissie’ terecht konden voor het afbreken van hun zwangerschap. Daarmee handelden de artsen in strijd met de Canadese strafwet.

De toenmalige abortuswet werd in strijd met de Canadese constitutie bevonden omdat het de ‘onschendbaarheid van de persoon’ (security of the person) bedreigde zoals geformuleerd in de Canadese ‘Charter of Freedoms and Rights’.

Maar ook deze redenering schiet wat mij betreft nog te kort. Wat er daadwerkelijk aan de hand is wordt verwoord in de ‘concurring opinion’ van judge Wilson: de aangevallen abortuswet was niet alleen een inbreuk op de onschendbaarheid van de persoon, maar ook op de beginselen leven en vrijheid, en dan met name de gewetensvrijheid.

Het is volgens mij dan ook het feit dat het afbreken van zwangerschappen niet als zelfbeschikkingsrecht gezien wordt, dat dit onderwerp erbij gehaald wordt in een context, zoals dit congres, waar het goed bezien niet thuis hoort. Vandaar dat ik deze presentatie de titel “ Steeds weer: baas in eigen buik” heb meegegeven.

Toch ben ik blij dat het ter sprake komt omdat het wederom een kans is om duidelijk te maken dat het bij het afbreken van een zwangerschap om geheel andere belangen gaat dan degenen die spelen tussen moeders en kinderen.