Visie op oordeel Rechtbank afschaffing zwangerschapsuitkering, 25 juli 2007

Visie op oordeel Rechtbank afschaffing zwangerschapsuitkering

Geen wettelijk verlof zwangere zelfstandigen
De afschaffing van de zwangerschapsuitkering voor zelfstandig werkende vrouwen is niet in strijd met internationale verplichtingen. Dit oordeelde de Haagse rechtbank op woensdag 25 juli 2007. Het Proefprocessenfonds Clara Wichmann spande samen met de FNV en zeven gedupeerde bondsleden een procedure aan tegen de staat om compensatie te eisen. De rechtbank wees de vordering af, dus hoger beroep ligt in de rede.

Achtergrond
Vanaf 1998 voorzag het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel in een betaald zwangerschaps- en bevallingsverlof voor zelfstandig werkende vrouwen van 16 weken. Deze was ondergebracht in de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ), die zelfstandigen na het eerste jaar arbeidsongeschiktheid een uitkering op minimumniveau gaf. Per augustus 2004 is de toegang tot de WAZ gesloten voor zelfstandigen die op dat moment niet arbeidsongeschikt of zwanger waren.

Bij de invoering van het betaalde zwangerschaps- en bevallingsverlof voor zelfstandig werkende vrouwen betoogde de regering hiermee uitvoering te geven aan de EG-richtlijn gelijke behandeling zelfstandigen (86/613/EEG). Tevens zou, volgens de regering, uitvoering gegeven worden aan de verplichtingen van art. 11 van het VN-vrouwenverdrag. Daarin wordt voorgeschreven passende maatregelen te treffen voor verlof wegens bevalling met behoud van loon of vergelijkbare sociale voorzieningen.
Afschaffing van de zwangerschapsuitkering is volgens Proefprocessenfonds en FNV in strijd met deze internationale bepalingen, zeker in het licht van jurisprudentie sindsdien en verder strekkende Europese regelgeving.

Vonnis Rechtbank Den Haag
De Rechtbank in Den Haag was het daarmee niet eens, zo blijkt uit het vonnis. De rechtbank vond met de landsadvocaat dat de Europees-rechtelijke verplichtingen beperkt zijn tot de onderzoeksplicht die de richtlijn voorschrijft. Dat uit het onderzoek destijds bleek dat zelfstandig werkende vrouwen in meerderheid zelf geen voorziening kunnen treffen (reden om de wettelijke regeling tot stand te brengen) en dat voor de afschaffing niet uit onderzoek is gebleken dat zelfstandig werkende vrouwen nu wel een eigen voorziening kunnen bekostigen, vond de rechtbank irrelevant. Ook de door de eisers ingebrachte bredere juridische EU-context bleef onbesproken.

Evenmin is, volgens de rechtbank, sprake van strijd met het VN-vrouwenverdrag. Aan het betreffende artikel behoeft geen rechtstreekse werking te worden toegekend. Het gaat slechts om een instructienorm aan overheden, die daarom beleidsvrijheid van die overheden impliceert. Ten overvloede overweegt de rechtbank bovendien aanwijzingen aanwezig te achten dat de betreffende artikelen slechts bescherming van werkneemsters beogen (en niet van zelfstandig werkende vrouwen). De door eiseressen ingebrachte stukken met zienswijzen van het expertcommittee CEDAW (het toezichthoudend orgaan van het VN-vrouwenverdrag), zijn in het vonnis niet genoemd.

Reacties procespartijen
In een eerste reactie legde de FNV de nadruk op de noodzaak tot snelle politieke actie. Er is immers een kamermeerderheid om op een of andere wijze een nieuwe publieke regeling voor zwangerschapsverlof voor zelfstandig werkende vrouwen te maken. Het Proefprocessenfonds benadrukte echter de noodzaak voor hoger beroep: de politieke actualiteit heeft een korte spanningsboog. Bovendien is geen recht gedaan aan de juridische argumentatie van de eisende partijen.

Persbericht FNV 25 juli 2007  persbericht PPF 25 juli 2007

Standpunt Vereniging voor Vrouw en Recht
De Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann hoopt dat inderdaad hoger beroep wordt aangetekend. Daarbij zou ook expliciet de suggestie van prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie aan de orde moeten komen. De rechtbank heeft het zich te gemakkelijk gemaakt slechts de onderzoeksplicht uit Richtlijn 86/613/EEG in zijn beoordeling te betrekken.
Daarnaast is het toch wel uitermate vreemd dat de rechtbank de recente uitspraken van CEDAW over dit onderwerp in het geheel niet bespreekt, hoewel aangedragen in pleidooi. De verwijzing naar de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) met betrekking tot het VN-vrouwenverdrag is ook te gemakkelijk. Wel of niet rechtstreekse werking toekennen aan geratificeerde ILO-verdragen is vergelijkbaar met de betwiste rechtstreekse werking van het VN-vrouwenverdrag. Wat betreft de ILO-verdragen heeft de CRvB echter zowel in uitspraken als via een recentelijk referaat van een van de betrokken rechters uitgedragen juist zeer veel waarde te hechten aan uitspraken ter zake van het Committee of Experts van de ILO (CEARC). Daarom acht de CRvB wel rechtstreekse werking van toepassing als het Committee of Experts zich expliciet heeft uitgelaten over het onderwerp [1]. Er kan toch geen reden zijn de uitspraken van CEDAW minder zwaar te wegen dan die van CEARC?

Opmerkelijk is voorts dat de rechtbank uit eigen beweging (zonder dat dit door de landsadvocaat naar voren is gebracht) wijst op het belang van het derde lid van art. 11 VN-vrouwenverdrag. Dat geeft de verdragsluitende partijen de gelegenheid om de in artikel 11 bedoelde beschermende wetgeving met geregelde tussenpozen opnieuw te bezien in het licht van de wetenschappelijke en technologische kennis en vervolgens te wijzigen, in te trekken of uitbreiden. Dat wetenschappelijke of technologische kennis in het geheel geen rol heeft gespeeld bij de sluiting van de WAZ blijft onvermeld. In hoger beroep kan gewezen worden op het feit dat nieuwe kennis op dit terrein juist zou moeten leiden tot uitbreiding van de publieke voorziening – bijvoorbeeld als het gaat om de invloed van stress op de gezondheid van moeder en kind.

Het feit dat het kabinet voornemens is om per medio 2008 opnieuw een wettelijk betaald zwangerschaps- en bevallingsverlof voor zelfstandig werkende vrouwen in te voeren zonder terugwerkende kracht is een extra argument om in hoger beroep te gaan.

[1] CRvB 02/6144 AWBZ (LJN: AY8221), CRvB 29 mei 1996 (RSV 1997/9 en AB 1996/501). Mr. Teun de Vries – Problems with the (Interpretation of ) Conventions from a Judge Point of View, in F. Pennings e.a. (eds.) The Role and Interpretation of International Social Security Conventions. Mortsel België, Intersentia (forthcoming 2007).