Verslag studiebijeenkomst ‘Procederen met het VN-Vrouwenverdrag’, 18 juni 2007

Verslag studiebijeenkomst ‘Procederen met het VN-Vrouwenverdrag’, 18 juni 2007

Organisatie: Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann en Proefprocessenfonds Clara Wichmann

Inleiding – Margreet de Boer

Het VN-Vrouwenverdrag (1979, door Nederland geratificeerd in 1991) richt zich primair tot de Staat, maar kan ook via de ‘horizontale werking’ betrekking hebben op burgers in staten. In Nederland is er weinig ervaring met gebruik van het VN-Vrouwenverdrag voor de Nederlandse rechter. Het Facultatief protocol (1999, geratificeerd 2002) biedt de mogelijkheid voor een individuele klachtprocedure en een onderzoeksprocedure bij de VN. Het moet gaan over discriminatie van vrouwen door de Staat inzake specifieke rechten.
In volgorde kunnen de mogelijkheden om aan de hand van het VN-Vrouwenverdrag te procederen als volgt worden samengevat:
1.) Voor de rechter aantonen dat bestaande wetgeving strijdig is met het verdrag
2.) De rechter vragen om directe toepassingen van bepalingen uit het VN-Vrouwenverdrag
3.) De rechter vragen om de normen uit het VN-Vrouwenverdrag voor de nationale situatie te interpreteren
4.) Na uitputting van nationale rechtsmiddelen: een individuele of groepsklacht indienen bij het CEDAW Comité op grond van het facultatief protocol.

SGP-zaak – Martijn van Maanen

Van Maanen licht toe dat de SGP-zaak van het Proefprocessenfonds Clara Wichmann nu in hoofdzaak een procedure tegen staat is. Hij geeft wat achtergrond van de zaak: de SGP is de oudste nog zittende politieke partij in Nederland. De partij vindt dat het regeerambt is voorbehouden aan de man. Wát dat regeerambt precies inhoudt, daarover is vorig jaar binnen de SGP uitgebreid discussie geweest met een duidelijk andere uitkomst dan voorheen. Ergo: de opvattingen zijn niet statisch. Statutair was het nooit verboden dat vrouwen zich kandideerden. De facto was het niet onmogelijk.
Misverstand: het Clara Wichmann Instituut is niet zomaar ten strijde getrokken tegen de SGP. De zaak werd getriggerd door een aantal vrouwen die wél actief wensten te worden binnen de partij. In reactie daarop werden in 1997 de statuten gewijzigd, zodat het formeel onmogelijk voor vrouwen werd om lid te worden. Daarmee werd SGP-vrouwen de keuze ontnomen om lid te worden. Toen Nederland het VN-Vrouwenverdrag ondertekende, waren de SGP-statuten nog niet gewijzigd, zodat vrouwen formeel nog niet buiten gesloten waren van partijlidmaatschap. Inzet van de procedure is dat aangetoond wordt dat de Staat onrechtmatig handelt omdat bepalingen uit het VN-Vrouwenverdrag niet worden nagekomen. Immers de Staat staat toe dat een politieke partij seksediscriminatie toepast. Vorig jaar heeft de SGP bepaalt dat vrouwen wel lid mogen worden (zie VN-Vrouwenverdrag lid c art 7), maar ze hebben dit losgekoppeld van het passief kiesrecht (VN-VV lid a, kiesrecht).
Van Maanen legt uit dat de advocaten in deze procedure voor drie ankers gaan liggen: a.) het algemeen belang (apartheid is ook geen kwestie waar alleen mensen met een zwarte huidsleur over kunnen klagen) b.) collectieve actie (niet alleen de keuzevrijheid van SGP-vrouwen, maar van vrouwen in het algemeen wordt aangetast, de staat moet keuzevrijheid garanderen, niet alleen voor die ene vrouw die daadwerkelijk lid wil worden, maar voor allemaal) c.) het eigen belang van vrouwenorganisaties die in hun statuten het belang van vrouwen opgetekend hebben staan. Het Proefprocessenfonds cs vorderen een verklaring voor recht, een gebod dat de SGP-statuten gewijzigd moeten worden en een verbod op ondersteuning van de SGP door de staat.
Niet gevorderd wordt het opheffen van de SGP, terwijl dat op grond van de feiten ook zou kunnen. In een rapport van de Nederlandse Staat aan de VN wordt foutief gesteld dat het het Proefprocessenfonds Clara Wichmann erom te doen zou zijn de SGP op te heffen. Verder claimt de Staat overigens het beste jongetje van de klas te zijn op het terrein van gelijke behandeling. Overigens is het VN-Vrouwenverdrag toentertijd aan de Tweede kamer ‘verkocht’ met het argument dat het direct inroepbaar zou zijn, directe werking zou hebben. Minister Hirsch Ballin heeft zelfs expliciet gezegd dat artikelen uit het Verdrag rechtstreeks kunnen worden ingeroepen. Ook heeft de Staat het Verdrag zonder voorbehoud getekend. De vraag is aan de orde wat er gebeurt bij botsing van de grondrechten: gaat het non-discriminatiebeginsel boven andere grondrechten? In het Kamerdebat over de ratificatie van het VN-Vrouwenverdrag heeft de SGP zich met het oog op dit probleem gekeerd tegen het bewuste Verdrag.
In de huidige procedure, het hoger beroep, tegen de Staat heeft de SGP zich gevoegd aan de zijde van de Staat. Het argument is nu dat de partij het lidmaatschap open heeft gesteld voor vrouwen; er zou dus geen reden zijn om de subsidie niet opnieuw te verlenen. Dit zal volgens Van Maanen echter niet lukken zolang de kwestie van het passief kiesrecht niet is opgelost. Op 5 november zijn de pleidooien in het hoger beroep en daarna zal het Hof beslissen. Van Maanen vindt het oordeel van de Rechtbank om de subsidiëring van de SGP te verbieden moedig.
Margreet de Boer merkt op dat het CEDAW-Comité in de Concluding Comments over de 4e regeringsrapportage in feite aangeeft dat de Staat het hoger beroep tegen het Proefprocessenfonds c.s. zou moeten intrekken.

WAZ-zaak – Leontine Bijleveld

Bijleveld licht de achtergrond van de klacht bij het CEDAW toe: Mevrouw Ngyuen-Spitz combineerde werk bij haar man in het restaurant met uitzendarbeid. Zij vroeg in 1998 een zwangerschapsuitkering aan. Die ontving ze ook, maar alleen voor het gedeelte dat zij in loondienst werkte; niet voor het deel dat zij bij haar man in de zaak werkte als meewerkend echtgenote. Terwijl er toch een zwangesrchaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandig en mee-werkende vrouwen in de WAZ is. Tijdens haar zwangerschapsverlof had zij dus maar 52% van haar inkomen, daardoor kon het restaurant niet draaiend gehouden worden. Ze tekende bezwaar en beroep aan en procedeerde, met steun van de FNV, door tot de Centrale Raad van Beroep haar in het ongelijk stelde. De hele procedure werd pas in 2000 afgerond (inmiddels is het facultatief protocol geratificeerd). FNV en het Proefprocessenfonds (PPF) legden de kwestie namens mevrouw Nguyen voor aan CEDAW. Het was de eerste individuele klacht die werd voorgelegd uit Nederland. De Staat begon haar verweer louter procedureel, niet inhoudelijk. Half augustus 2006 volgde een uitspraak.
De inzet van de FNV en het PPF: het betreffende artikel in het VN-Vrouwenverdrag gaat over alle werkende vrouwen en niet alleen over de vrouwen die in loondienst werken. Behoud van loon moet worden opgevat als volledig inkomenscompensatie. De Staat concentreerde zich op niet-ontvankelijkheid: de zaak had plaatsgevonden vóór de ratificatie van het aanvullend protocol. Later werd het argument gebruikt dat de staat ‘pay’ als ‘loon’ definieert en niet als ‘inkomen’. Voor zelfstandig werkende vrouwen zou die bepaling in het Vrouwenverdrag daarom niet gelden. Het CEDAW heeft echter geoordeeld dat de Nederlandse staat wél ontvankelijk is.
In hetzelfde jaar dat deze zaak speelde, was de overheid bezig om in Nederland de WAZ af te schaffen. Pas na ratificatie van het VN-Vrouwenverdrag is de Nederlandse wetgeving aangepast, hierdoor wordt de Nederlandse overheid wél ontvankelijk geacht. Echter het CEDAW bepaalde eveneens dat discriminatie wegens zwangerschap niet is aangetoond: de klacht is dus ongegrond verklaard.
Bijleveld concludeert dat misschien onvoldoende is uitgelegd hoe het Nederlandse sociale systeem geldt en dat daardoor de discriminatie onvoldoende naar voren is gekomen. Bijvoorbeeld het argument dat het voortbestaan van de eigen zaak van een vrouw in het geding is, bij het ontbreken van een arbeidsongeschiktsheidsuitkering.

Gedachtenwisseling

  • Een vertegenwoordiger van de Stichting Buitenlandse Partner suggereert een procedure om de inkomenseis van € 1499 netto in de maand als criterium aan te vechten. Het discriminerende zit erin dat vrouwen gemiddeld genomen minder verdienen dan mannen. Er wordt in een kleinere werkgroep doorgepraat over de inkomenseis voor een buitenlandse partner.

  • Een deelnemer aan de discussie meldt dat middelen om procedures te voeren, ontbreken. Men zal creatiever moeten zijn om procedures te financieren. Bijvoorbeeld door advocatenkantoren te wijzen op hun corporate responsability. Ook kijken naar het Tribunaal voor de Vrede: deze club procedeert al 15 jaar tegen kernwapens en slaagt erin zich door een groep van 15.000 mensen te laten steunen.

  • Opgemerkt wordt dat Minister Plasterk met een kabinetsreactie op de CEDAW-rapportage komt.

  • De suggestie wordt gedaan dat bij discriminatie op grond van uitoefening van beroep of bedrijf, de OVJ in overtreding is als er geen vervolging wordt ingesteld. Op grond van art. 12 kan een strafvorderingsprocedure worden gestart. Voordelen: snel en weinig advocaatkosten.

  • De vraag wordt gesteld of het zin heeft om een individuele klachtprocedure te starten als het CEDAW heel kritisch is. Het EVRM lijkt sterker omdat het afdwingbaar is. Anderen reageren hierop met de opmerking dat procedures bij diverse instellingen elkaar versterken. Bij kritiek op de B9-procedure wordt ook veel gebruik gemaakt van art. 3 EVRM.