Brief aan minister Donner over uitplaatsing van daders van huiselijk geweld, 10 november 2004

Brief aan minister Donner

Op 10 november 2004 heeft het bestuur van de vereniging een brief geschreven aan minister Donner van Justitie over uithuisplaatsing van daders van huiselijk geweld.

Aan: de Minister van Justitie Mr. P.H. Donner
en aan de woordvoerder van de Tweede Kamer-fracties op het Algemeen Overleg op 17 november a.s. over het huisverbod bij huiselijk geweld

Amsterdam, 10 november 2004

Geachte minister, geachte kamerleden,

In januari 2004 heeft het Clara Wichmann Instituut op verzoek van het Ministerie van Justitie advies uitgebracht over de voorgenomen wetgeving ten aanzien van een huisverbod voor plegers van huiselijk geweld. Per brief van 14 juli 2004 heeft minister Donner in een brief aan de Tweede Kamer uiteengezet welke voornemens hij heeft met betrekking tot het wetsvoorstel huisverbod.

Deze brief is besproken in de werkgroep seksueel en huiselijk geweld, een werkgroep van deskundige juristen die tot 1 oktober jl. onder het Clara Wichmann Instituut viel, en sinds de sluiting van het instituut verder gaat als werkgroep van de Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann. De werkgroep onderschrijft het advies van januari 2004 van het Clara Wichmann Instituut. Dit advies kan op verzoek worden toegezonden, en is nog te vinden via http://www.clara-wichmann.nl/activiteiten/commentaren/040119_uithuisplaatsing.html.

In reactie op de brief van minister Donner en met het oog op het aanstaande Algemeen Overleg over het huisverbod willen we thans kort een aantal punten onder uw aandacht brengen.

1. De beperking tot de gevallen waarin strafrechtelijk optreden niet mogelijk is

Een huisverbod dat als crisismaatregel kan worden opgelegd door de politie kan een zinvolle aanvulling zijn op het huidige strafrechtelijke en civielrechtelijk instrumentarium.

Het huisverbod zoals omschreven in de brief van juli 2004 heeft het echter in zich om een dode mus te worden, nu inzet van het middel wordt beperkt tot die gevallen waarin strafrechtelijk optreden niet mogelijk is. Iedere klap en iedere serieuze bedreiging is een delict, en bij iedere klap en iedere bedreiging is strafrechtelijk optreden derhalve (in theorie) mogelijk. Dat betekent niet dat de zaak bewijsbaar is, of dat strafrechtelijk optreden het meest is geïndiceerd, lees: wenselijk. Juist in de gevallen waarin strafrechtelijk optreden in theorie wel mogelijk is, maar in de praktijk geen oplossing biedt (want niet bewijsbaar of niet opportuun) is het huisverbod het hardst nodig.

Opname in de wettekst van de beperking tot de gevallen waarin strafrechtelijk optreden niet mogelijk is, is ons inziens een te grote beperking van het bereik van de maatregel.  Om te bereiken dat het huisverbod niet wordt opgelegd in die gevallen waarin strafrechtelijk wordt opgetreden kan worden volstaan met de bepaling dat een huisverbod niet kan worden opgelegd wanneer een strafrechtelijk onderzoek loopt cq een strafzaak aanhangig is. Het is vervolgens aan politie en openbaar ministerie om de afweging te maken wanneer gekozen wordt voor de strafrechtelijke weg, en wanneer (eerst) voor een huisverbod. Dat lijkt ons een goede zaak. Eventuele beleidslijnen en criteria voor die afweging kunnen worden vastgelegd in richtlijnen en/of aanwijzingen.
 
 

2. Het uitsluiten van de combinatie strafrechtelijk optreden en huisverbod

Naar onze mening dient zelfs nog een stap verder te worden gegaan: ook wanneer wel strafrechtelijk wordt opgetreden kan een huisverbod een nuttige aanvullende maatregel zijn, en moet derhalve opgelegd kunnen worden. In veel strafzaken wordt geen voorlopige hechtenis toegepast, omdat de gronden daarvoor ontbreken of het te ingrijpend wordt geacht, terwijl een (minder ingrijpend) huisverbod wel op zijn plaats kan zijn. De mogelijkheid om een pleger bij wijze van bijzondere voorwaarde (bijvoorbeeld bij een schorsing van de voorlopige hechtenis of bij een sepot) te verbieden zich in en rond het huis te bevinden biedt geen volledige dekking. Wil de voorlopige hechtenis geschorst kunnen worden, dan moet deze wel opgelegd kunnen worden. En aan het opleggen van voorlopige hechtenis worden meer eisen verbonden dan de strafmaat die op het betreffende delict is gesteld.

Er is geen principiële reden waarom het huisverbod niet ook opgelegd zou kunnen worden wanneer een strafzaak aanhangig is. Het kan aan politie en OM overgelaten worden om per zaak te bekijken welk instrument het best aansluit; om maatwerk te leveren. Zo nodig kunnen hiertoe nadere aanwijzingen of richtlijnen worden opgesteld.
 
 

3. Rechtspositie slachtoffer

Het voornemen van het kabinet behelst een rechterlijke toetsing van het huisverbod door de rechter waarbij de pleger wel gehoord wordt, en het slachtoffer niet. Dit achten wij ontoelaatbaar, en in strijd met de beginselen van ons rechtssysteem. De belangen van het slachtoffer staan bij het huisverbod voorop; dat slachtoffer moet dan ook minimaal in de gelegenheid gesteld worden zijn of haar visie te geven en waar nodig de verklaring van de verdachte te weerleggen. Waar ten aanzien van het standpunt of de verklaring van de verdachte/pleger niet volstaan kan worden met het politiedossier, kan dat ten aanzien van het standpunt of de verklaring van het slachtoffer vanzelfsprekend ook niet. De praktijk leert dat rechters veelal afgaan op wat ter zitting aan de orde komt en bevestigd kan worden. Schriftelijk materiaal wint aan kracht door de mogelijkheid dit mondeling toe te lichten. Een aanwezige partij kan twijfel zaaien, en zal daarvan eerder het voordeel krijgen, wanneer de andere kant van het verhaal niet belicht kan worden.

Bescherming van de positie van het slachtoffer vereist dat het slachtoffer wordt opgeroepen voor de zitting, en in de gelegenheid wordt gesteld als belanghebbende het woord te voeren. Daarbij zal het slachtoffer net als de pleger en op dezelfde voet recht moeten hebben op (gefinancierde) rechtsbijstand. In een eerder voorstel werd het recht op rechtsbijstand alleen aan de pleger verleend, terwijl nu beide partijen geen recht lijken te hebben op rechtsbijstand. Dit lijkt ons in strijd met (internationale) bepalingen. 
 
 

4. Huisverbod bij kindermishandeling

Het doet ons genoegen te constateren dat de minister naar aanleiding van de verschillende adviezen heeft besloten het huisverbod ook mogelijk te maken in het geval van kindermishandeling. De procedure hieromtrent en de afstemming met de kinderbeschermingsmaatregelen zal echter grondig moeten worden doordacht.

Tot zover de hoofdpunten van ons commentaar. Wij zijn graag bereid een en ander telefonisch of in een gesprek nader toe te lichten.

Hoogachtend,

Margreet de Boer

coördinator werkgroep seksueel en huiselijk geweld
Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann