Instantie: Rechtbank Breda, 8 mei 2003

Instantie

Rechtbank Breda

Samenvatting


Eisers hebben beroep ingesteld tegen de voorgenomen geslachtsnaamswijziging van de belanghebbende J.S. De geslachtsnaam van de belanghebbende J.S. is- lopende de beroepsprocedure – bij KB gewijzigd op grond van psychische hinder in verband met door de belanghebbende gestelde mishandeling en seksueel misbruik door haar vader, L.S. De rechtbank oordeelt dat eisers ondanks het rechtens onaantastbare KB tot geslachtsnaamswijziging nog steeds een (proces)belang hebben bij voortzetting van de beroepsprocedure, omdat verweerder heeft aangegeven dat het mogelijk is dat het KB wordt ingetrokken. Voorts hebben eisers aangevoerd bij gegrondverklaring van het beroep een schadevergoeding te willen vragen. L.S., de vader van de belanghebbende, kan in deze procedure als belanghebbende worden aangemerkt, nu de betrokkene haar geslachtsnaam rechtstreeks aan hem ontleent. J.S.-K. en H.S., de moeder en zuster van de belanghebbende, zijn niet als belanghebbenden aan te merken; een louter subjectief gevoel van sterke betrokkenheid is niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks betrokken belang. De rechtbank verklaart de moeder en zuster dan ook alsnog niet ontvankelijk.
De hardheidsclausule van art. 6 Besluit geslachtsnaamswijziging bevat een discretionaire bevoegdheid, zodat de rechter slechts marginaal kan toetsen. Het criterium voor het inwilligen van een verzoek tot geslachtsnaamswijziging op grond van de hardheidsclausule is of de betrokkene psychische hinder ondervindt van haar naam, los van de feiten die daartoe hebben geleid. Of de psychische problemen van betrokkene worden veroorzaakt door daadwerkelijke geestelijke en lichamelijke mishandeling en seksueel misbruik of slechts door inbeelding daarvan is in dit verband derhalve niet relevant. Bij de beoordeling van de psychische hinder kan en mag het Ministerie van Justitie in beginsel afgaan op het advies van een deskundig adviseur; dit laat echter onverlet dat verweerder zich ervan moet vergewissen dat aan dat advies niet zodanige gebreken kleven dat het besluit er niet op kan worden gebaseerd, bijvoorbeeld doordat het advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen of op onjuiste grondslag berust. In casu heeft verweerder de door de belanghebbende ingeschakelde rapporterend psycholoog en de psychiatrisch adviseur van het ministerie terecht aangemerkt als onafhankelijke deskundigen. Het rapport van de rapporterend psycholoog schiet naar het oordeel van de rechtbank echter tekort in het systematisch beantwoorden van de vragen die rechtstreeks voortvloeien uit de criteria die gelden ten aanzien van psychische hinder, zoals opgesomd in de bijsluiter van het Ministerie van Justitie. Voorts acht de rechtbank het rapport onvoldoende objectief, in die zin dat geen duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de uitlatingen van betrokkene en de bevindingen van de psycholoog. De conclusie van de psychiatrisch adviseur had dan ook niet (uitsluitend) op dit rapport gebaseerd mogen worden, hetgeen wel is gebeurd.
Verweerder had op deze gronden niet zonder meer af mogen gaan op het advies van de psychiatrisch adviseur, en het bestreden besluit lijdt om die reden aan een motiverings- en een zorgvuldigheidsgebrek. De behandeling van de belanghebbende door Justitie is niet dermate onzorgvuldig geweest dat om die reden het bezwaar ongegrond zou moeten worden verklaard, waarbij de rechtbank nog opmerkt dat vernietiging van het bestreden besluit nog niet betekent dat de naamswijziging uiteindelijk geen stand zal kunnen houden. Volgt vernietiging, en de opdracht aan verweerder om alsnog op het bezwaar van L.S. te beslissen, met inachtneming van hetgeen door de rechtbank is overwogen.

Volledige tekst

1. HET PROCESVERLOOP

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 november 2001 (bestreden besluit), inzake het voornemen tot Wijziging van de geslachtsnaam van J. S. (hierna: betrokkene). Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Betrokkene heeft te kennen gegeven als partij aan het geding deel te willen nemen en heeft een schriftelijke zienswijze ingediend.

Verweerder heeft verzocht om geheimhouding van een op de zaak betrekking hebbend stuk, als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij beslissing van 18 april 2002 heeft een andere kamer van de rechtbank dit verzoek gehonoreerd en bepaald dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van het betreffende stuk. Eisers hebben de rechtbank geen toestemming gegeven om mede op grond van dat stuk uitspraak te doen.

Bij Koninklijk Besluit (KB) van 2 mei 2002 is de geslachtsnaam van betrokkene gewijzigd. Op verzoek van de rechtbank hebben eisers vervolgens aangegeven wat hun belang nog is.

Het beroep is behandeld ter zitting van 20 februari 2003, waarbij aanwezig waren eisers en hun gemachtigde en namens verweerder J.L.R. Betrokkene en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

De termijn voor het doen van uitspraak is door de rechtbank met zes weken verlengd.

2. DE BEOORDELING

2.1. Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Betrokkene is een dochter van eisers L.W.J. S. en J. S.-K. M. en een zuster van eiseres H. S. Betrokkene heeft op 5 december 1997 bij verweerder een verzoekschrift ingediend tot wijziging van haar geslachtsnaam in verband met – naar zij stelt – geestelijke en lichamelijke mishandeling en seksueel misbruik door haar vader. Ter ondersteuning van haar verzoek is een rapport overgelegd van psychologe drs. ….. als onafhankelijk deskundige. Dit rapport is door verweerder voorgelegd aan de Psychiatrisch Adviseur van het ministerie van Justitie, prof. H.J.C. van M., die heeft geoordeeld dat de gevraagde naamswijziging moet worden toegestaan.

Op 28 april 2000 heeft verweerder aan betrokkene en aan eiser medegedeeld voornemens te zijn het verzoek voor inwilliging voor te dragen bij de Koningin. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers hiertegen ongegrond verklaard. Daarbij stelt verweerder dat de procedure bij naamswijziging slechts gericht is op vaststelling van de aanwezigheid van psychische hinder die is ontstaan door het dragen van de huidige naam. Het gaat daarbij niet om gebeurtenissen en omstandigheden die tot deze hinder hebben geleid. Of de psychische problemen van betrokkene worden veroorzaakt door daadwerkelijk seksueel misbruik of door inbeelding daarvan is niet relevant. Inwilliging van het verzoek houdt volgens verweerder dan ook geen erkenning in van de beschuldigingen van betrokkene aan haar ouders. Op grond van het rapport van drs. …….. en het oordeel van de psychiatrisch adviseur acht verweerder voldoende aannemelijk dat betrokkene psychische hinder ondervindt van haar geslachtsnaam en dat afwijzing van het verzoek de lichamelijke of geestelijke gezondheid van betrokkene kan schaden.
Desgevraagd heeft verweerder op 4 januari 2002 aan eisers laten weten dat het bestreden besluit zich mede uitstrekt tot de bezwaren van de moeder en de zuster.

2.2. Eisers hebben – kort samengevat – de deskundigheid van drs. ……… en de deugdelijkheid en juistheid van haar rapport betwist. Ter ondersteuning is een uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) ingebracht over een door eisers tegen het betreffende rapport van drs. ……… ingediende klacht, alsmede een rapport van prof. dr. P.J. van K.. Ook is de deskundigheid en onafhankelijkheid van prof. Van M. betwist. Hij heeft volgens eisers nagelaten nader onderzoek te doen, niet alle door eisers aangedragen gegevens in zijn oordeel betrokken en ten onrechte geen districtspsychiater ingeschakeld. Ook hebben eisers grieven aangevoerd tegen de gang van zaken in de bezwaarprocedure. Volgens eisers is sprake van strijd met artikel 2:4. tweede lid, en artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts is aangevoerd dat niet is vol te houden dat naamswijziging ook zou worden verleend als absoluut vast zou staan dat de beschuldigingen niet voortkomen uit enig werkelijk feit, maar uit inbeelding. Eisers stellen dat het niet gaat om "kan schaden" maar om feitelijk "schaden in ernstige mate". Nagelaten is een second opinion te vragen. Ten onrechte heeft verweerder het belang van betrokkene laten prevaleren boven het belang van eisers.

2.3. Betrokkene heeft aangevoerd dat eisers, en met name haar moeder en zuster, niet als belanghebbenden in zin van de Awb kunnen worden aangemerkt. Verder vraagt zij zich af in hoeverre er nog belang is bij het beroep, nu de geslachtsnaam inmiddels bij KB onherroepelijk is gewijzigd. Zij stelt dat het niet wijzigen van haar geslachtsnaam haar geestelijke gezondheid in ernstige mate zou schaden. Volgens haar is er geen reden om geen waarde toe te kennen aan het rapport van drs. …….. en bovendien was zij niet verplicht een deskundigenrapportage over te leggen. Zij meent dat jegens haar uiterst onzorgvuldig is gehandeld, mede gezien de lange duur van de procedure.

2.4. De mogelijkheid tot wijziging van de geslachtsnaam is neergelegd in artikel 1:7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De leden 1, 5 en 6 van dit artikel luiden als volgt:
1. De geslachtsnaam van een persoon kan op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
6. Indien Onze Minister van Justitie voornemens is een voordracht te doen voor een koninklijk besluit strekkende tot inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid, deelt hij dit voornemen schriftelijk mee aan de verzoeker en degene wiens geslachtsnaam is verzocht, alsmede, indien het verzoek op de geslachtsnaam van een minderjarige betrekking heeft, zijn ouders en degene aan wie de minderjarige de geslachtsnaam, waarvan wijziging is verzocht, rechtstreeks ontleent. De schriftelijke mededeling van het voornemen geldt als een beschikking.

Ingevolge artikel 6 van het Besluit van 6 oktober 1997, houdende regels voor geslachtsnaams- wijziging (Besluit), zoals dat luidt sedert 15 februari 2001, kan een verzoek tot geslachtsnaamswijziging dat niet op een van de voorgaande artikelen van het Besluit kan worden gebaseerd, worden ingewilligd, indien de verzoeker aantoont dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden.

2.5. De eerste vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of eisers nog wel (proces)belang hebben bij (voortzetting van) deze beroepsprocedure, nu de naamswijziging inmiddels via een KB haar beslag heeft gekregen. Tegen dit KB staan geen rechtsmiddelen open, zodat de naamswijziging feitelijke rechtens onaantastbaar is.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder evenwel verklaard dat indien het beroep gegrond wordt verklaard het mogelijk is dat het KB wordt ingetrokken en de oude situatie wordt hersteld. Voorts hebben eisers aangevoerd dat zij bij gegrondverklaring van het beroep voornemens zijn een verzoek tot schadevergoeding in te dienen bij verweerder.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eisers nog voldoende (proces)belang hebben.

2.6. Verder speelt de vraag of (alle) eisers wel als belanghebbende in de zin van de Awb bij het primaire besluit kunnen worden aangemerkt.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

De rechtbank is van oordeel dat de vader van betrokkene, eiser L.W.J. S., als belanghebbende kan worden aangemerkt, nu betrokkene haar geslachtsnaam rechtstreeks aan hem ontleent, welk criterium ook in artikel 1:7, zesde lid, van het BW wordt gehanteerd. De rechtbank vindt hiervoor ook steun in een aantal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), waarin vaders van meerderjarigen impliciet als belanghebbenden zijn erkend (onder andere: 8 mei 2002, LJN: AE2391 en 11 december 2002, LJN AF 1716, beide gepubliceerd op rechtspraak.nl).

Voor de moeder en zuster van betrokkene ligt dit naar het oordeel van de rechtbank evenwel anders. De moeder heeft zelf een andere geslachtsnaam en mag door haar huwelijk ook de naam van haar echtgenoot gebruiken (artikel 1:9 van het BW), maar de naam S. is niet haar eigen geslachtsnaam. De zuster van betrokkene ontleent haar geslachtsnaam ook aan de vader. Maar nu betrokkene haar geslachtsnaam ontleent aan haar vader en niet aan haar moeder en/of zuster, is naar het oordeel van de rechtbank hierin geen rechtstreeks belang gelegen. De omstandigheid dat het verzoek tot naamswijziging is gebaseerd op beschuldigingen die de moeder en zuster van betrokkene (mede) raken, acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat zij rechtstreeks in hun belang zijn getroffen door de naamswijziging. Voor het bepalen of sprake is van een rechtstreeks belang zijn niet bepalend de subjectieve gevoelens van eisers ten opzichte van die beschuldigingen, maar de uiteindelijke rechtsgevolgen van dat besluit, namelijk de wijziging van de geslachtsnaam van betrokkene. Dat eisers, zoals zij ter zitting hebben verklaard, de naamswijziging en de beschuldigingen niet los van elkaar kunnen zien, maakt dit niet anders. Een louter subjectief gevoel van sterke betrokkenheid is, hoe sterk dat gevoel ook is, niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks betrokken belang.

In dit verband is nog een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), onder verwijzing naar een uitspraak van de AbRS van 13 februari 2002 (rechtspraak.nl, LJN: AE 10 89), waarin werd geoordeeld dat een voorgenomen naamswijziging ook het privé-leven van de vader raakt. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet geldt voor de moeder en zuster van betrokkene, nu zoals hiervoor is overwogen, betrokkene haar geslachtsnaam ontleent aan haar vader en niet aan haar moeder en/of zuster.

Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de vader van betrokkene wel, maar haar moeder en zuster niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb bij de naamswijziging van betrokkene. Verweerder heeft de bezwaren van de laatste twee dan ook ten onrechte ontvankelijk verklaard. In zoverre komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.

2.6 De zogenaamde hardheidsclausule van artikel 6 van het Besluit bevat een discretionaire bevoegdheid, zodat een besluit van verweerder om van die bevoegdheid gebruik te maken slechts marginaal door de rechter kan worden getoetst. Dat wil zeggen dat de rechterlijke toetsing zich dient te beperken tot de vraag of verweerder bij afweging van alle in aanmerking te nemen belangen in redelijkheid kon komen tot zijn beslissing, dan wel of verweerder daarbij (anderszins) heeft gehandeld in strijd met wettelijke voorschriften of ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Met betrekking tot artikel 6 van het Besluit hanteert verweerder beleid dat is verwoord in de zogenaamde "bijsluiter". De ernstige schade van de lichamelijke of geestelijke gezondheid als in dat artikel bedoeld, wordt daarin samengevat met het begrip "psychische hinder". Dit begrip wordt door verweerder in die zin ingevuld dat uit een rapport van een onafhankelijke ter zake, meestal psychiatrische, deskundige moet blijken hoe de verzoeker lijdt onder de huidige geslachtsnaam en of naamswijziging een bijdrage kan zijn ter verlichting of oplossing van de problemen. Dat rapport wordt door verweerder aan vier criteria getoetst, die – samengevat – als volgt luiden: 1. het moet een rapport zijn van een onafhankelijk deskundige;
2. vast moet staan dat aanvrager de geslachtsnaamswijziging daadwerkelijk
3. er moet een relatie bestaan tussen de psychische hinder en het dragen van de bestaande naam;
4. de psychiatrisch adviseur bij het Ministerie van Justitie beoordeelt de verklaring van de onafhankelijk deskundige; zonodig vraagt hij het advies van een justitie-psychiater in de regio.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiennee geen onjuiste invulling gegeven aan het in artikel 6 neergelegde criterium. De rechtbank ziet ook geen reden om dit beleid als onredelijk aan te merken, zodat verweerder dit bij de beoordeling van het verzoek mocht hanteren.

2.7 De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat sprake is van psychische hinder als hiervoor vermeld. Verweerder baseert die conclusie op het rapport van drs. …….. en de positieve beoordeling daarvan door de psychiatrisch adviseur van verweerder, prof. Van M.

Daarbij stelt de rechtbank voorop dat het criterium is of betrokkene psychische hinder ondervindt van haar naam, los van de feiten die daartoe hebben geleid. Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen is de procedure bij naamswijziging slechts gericht op vaststelling van de aanwezigheid van psychische hinder die is ontstaan door het dragen van de huidige naam. Het gaat daarbij niet om de gebeurtenissen en omstandigheden die tot deze hinder hebben geleid. Of de psychische problemen van betrokkene worden veroorzaakt door daadwerkelijke geestelijke en lichamelijke mishandeling en seksueel misbruik of slechts door inbeelding daarvan is in dit verband derhalve niet relevant. De inwilliging van het verzoek kan, anders dan eiser meent, dan ook niet worden beschouwd als erkenning door verweerder van de door betrokkene geuite beschuldigingen, doch slechts als erkenning van de psychische hinder die zij van haar naam ondervindt. Dat eiser dit anders ervaart kan, hoe begrijpelijk wellicht ook, hier niet aan afdoen.

Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij volledig kon en moest afgaan op het positieve advies van prof Van M. en dat hij geen ruimte had voor een eigen beoordeling van het rapport van drs. ……… en het advies van prof Van M. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Weliswaar kan en mag verweerder terzake van een beoordeling van psychische hinder als waar het hier om gaat in beginsel afgaan op het advies van een deskundig adviseur, maar dit laat onverlet dat verweerder zich, op grond van de artikelen 3:2 en 3:9 van de Awb, ervan moet vergewissen dat aan dat advies niet zodanige gebreken kleven dat het besluit niet op dat advies kan worden gebaseerd. bijvoorbeeld doordat het advies niet op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen of dat het op een onjuiste grondslag berust. Daarbij dient verweerder, gelet op het gehanteerde beleid, ook na te gaan of is voldaan aan de criteria die in de bijsluiter zijn vermeld.

De eerste vraag is of drs. ……… kan worden aangemerkt als een onafhankelijk deskundige, als bedoeld in de bijsluiter. Vast staat dat zij afgestudeerd psychologe is, geregistreerd bij de NIP, alsmede geregistreerd seksuologe, zodat zij als deskundig moet worden beschouwd. De vraag of zij zich al dan niet terecht klinisch psychologe noemt is in dit verband niet van belang. Met betrekking tot haar onafhankelijkheid overweegt de rechtbank dat niet gebleken is dat zij betrokken is of is geweest bij enig zorgproces van betrokkene. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder drs. …….. dan ook beschouwen als onafhankelijk deskundige als bedoeld in de bijsluiter. Ook over de deskundigheid van prof Van M. en zijn onafhankelijkheid ten opzichte van betrokkene heeft de rechtbank geen twijfels.

De volgende vraag is of het rapport van drs. ………. voldoet aan de eisen die in de bij sluiter daaraan zijn gesteld. Volgens de bijsluiter moeten de volgende vragen worden beantwoord:
a. Welke blijken van psychische ziekte vindt u c.q. welke diagnose kunt u stellen?
b. Wat is het verband tussen deze blijken van ziekte en het dragen van de ongewenste geslachtsnaam?
c. Zo u geen psychische ziekte aanwezig acht, op welke andere wijze blijkt er psychische hinder op grond van de ongewenste geslachtsnaam?
d. Is deze hinder van een dusdanige aard dat er daardoor een gevaar optreedt voor de gezondheidstoestand van de aanvrager?

De rechtbank is van oordeel dat het rapport van drs. …….. tekortschiet, in die zin dat uit het rapport niet blijkt dat zij deze vragen kende en dat deze vragen in het rapport ook niet systematisch en afdoende zijn beantwoord. Voorts acht de rechtbank het rapport onvoldoende objectief, in die zin dat daarin geen duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de uitlatingen van betrokkene en de bevindingen van drs. ……… als deskundige, zodat daaruit onvoldoende blijkt of is voldaan aan de in de vragen c en d vermelde criteria. Derhalve kan niet worden gezegd dat het rapport naar behoren is opgebouwd en voldoet aan de criteria die daarvoor ingevolge verweerders beleid gelden.
Gelet hierop kan de conclusie van prof. Van M. dat sprake is van psychische hinder als bedoeld in de bij sluiter niet worden gebaseerd op (uitsluitend) dit rapport. Naar het oordeel van de rechtbank had het in de rede gelegen nadere informatie op te vragen of, conform de bij sluiter, de justitie-psychiater in de regio te raadplegen, teneinde te bezien of sprake is van psychische hinder.

Voorts acht de rechtbank het standpunt van prof. Van M. inzake het mijnerzijds reageren op in de bezwaarfase ingediende stukken, zoals verwoord in zijn brief d.d. 24 september 2001, onjuist. Waar verweerder het besluit heeft gebaseerd op het advies van prof. Van M. als deskundig adviseur en in bezwaar inhoudelijke bezwaren tegen het rapport en de deskundigheid van de opsteller daarvan zijn ingebracht, ondersteund door een tegenrapportage van een andere deskundige, prof. dr. P.J. van K., ligt het naar het oordeel van de rechtbank juist in de rede dat prof. Van M. als deskundig adviseur reageert op die tegenrapportage.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat naar haar oordeel aan het rapport van prof. Van K. in het kader van de procedure tot naamswijziging geen zwaarwegende betekenis kan toekomen, nu in dat rapport de nadruk ligt op waarheidsvinding, terwijl, zoals hiervoor is overwogen, niet relevant is of de psychische hinder worden veroorzaakt door daadwerkelijk seksueel misbruik of slechts door inbeelding daarvan.

Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet zonder meer mocht afgaan op het positieve advies van prof Van M. en dat het bestreden besluit lijdt aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek, zodat het op die grond voor vernietiging in aanmerking komt.

Met betrekking tot de grief van belanghebbende dat jegens haar uiterst onzorgvuldig is gehandeld, overweegt de rechtbank dat haar niet is gebleken van een dermate onzorgvuldige behandeling dat om die reden het bezwaar ongegrond zou moeten worden verklaard. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat vernietiging van het bestreden besluit nog niet betekent dat de naamswijziging uiteindelijk geen stand zal kunnen houden, doch slechts dat verweerder het bezwaar van eiser daartegen opnieuw zal moeten beoordelen, waarbij een betere onderbouwing van dit besluit wellicht mogelijk is.

2.8 Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. In de eerste plaats omdat verweerder de bezwaren van de moeder en zuster van betrokkene, die niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. In de tweede plaats omdat het bestreden besluit inhoudelijk lijdt aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.
Ten aanzien van de beroepen van de moeder en zuster van betrokkene zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door hun bezwaren alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts zal de rechtbank verweerder opdragen opnieuw op de bezwaren van de vader van betrokkene te beslissen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

2.9 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eisers, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.

3. DE BESLISSING

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; verklaart het bezwaar van J. S.-K.M. en H. S., gericht tegen het besluit van 28 april 2000, niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van L.W.J. S. met inachtneming van deze uitspraak;

gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 109,36 (f. 241) vergoedt;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 644 te betalen door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie)

Rechters

Mr. Volkers