Instantie: Kantonrechter Emmen, 20 december 2002

Instantie

Kantonrechter Emmen

Samenvatting


Werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van reorganisatie en het vervallen van de functie. Werkneemster is zwanger. Hoewel het verzoek niet samenhangt met een opzegverbod (zwangerschap) houdt de rechter toch rekening met dit verbod, dat is vastgelegd in art. 7:670 lid 2 BW. Daarbij is tevens van belang dat het verbod op grond van art. 7:670b lid 2 niet geldt bij opzegging wegens beëindiging van werkzaamheden van (een deel van) de onderneming, behoudens bij zwangerschap of bevalling. Het verzoek wordt afgewezen.

Volledige tekst

OVERWEGINGEN

1. DE FEITEN

1.1 Verweerster -hierna te noemen D. is sedert 18 oktober 1999 in dienst van verzoekster – hierna te noemen EW. Laatstelijk was D. werkzaam als district assistent tegen een salaris van € 768,44 bruto per maand bij een werkweek van twintig uur.
1.2. Blijkens een schriftelijke verklaring van de verloskundige C.A.M. Eshuis-Lieberom te Emmen d.d. 13 augustus 2002 is D. zwanger en zal de bevalling vermoedelijk plaats vinden op 30 januari 2003.
1.3. Het zwangerschapsverlof van D. is ingegaan op 19 December 2002. Haar bevallingsverlof zal vermoedelijk ingaan op 2 februari 2003 en eindigen op 14 april 2003.

2. HET STANDPUNT VAN EW

2.1. Haar bedrijf wordt met ingang van l januari 2003 gereorganiseerd. De administratieve werkzaamheden van de regio’s Noord, Oost en Twente worden gebundeld in één kantoor te Hengelo. Zij zal dan een nieuw automatiseringssysteem en personeelsinformatie-verwerkingssysteem in gebruik nemen.
2.2. De werkzaamheden van D. bestonden uit fungeren als telefoniste/receptioniste en het administratief invoeren van gewerkte uren in excelbestanden vanuit het pand van EW te Emmen.
2.3. Als gevolg van de reorganisatie zal dit kantoorpand met ingang van 1 januari 2003 nog slechts gebruikt worden als vergaderruimte voor haar managers en alle taken die D. vervulde zullen dan vervallen.
2.4. Binnen haar bedrijf is geen passende functie voor D. beschikbaar.
2.5. Dit alles levert een wijziging in de omstandigheden op. Omdat zij op zo kort mogelijke termijn zekerheid wenst omtrent de functie van D. verzoekt zij de arbeidsovereenkomst met D. met ingang van l januari 2003 te ontbinden onder toekenning van een vergoeding berekend conform de kantonrechtersformule met factor C = 1.

3. HET STANDPUNT VAN D.

3.1. Na het in de Wet arbeid en zorg geregelde zwangerschaps- en bevallingsverlof, vermoedelijk tot 14 april 2003, geldt voor haar nog een opzegverbod gedurende zes weken dus tot 26 mei 2003.
3.2. Gelet op de reflexiverking van het opzegverbod van artikel 7:670, lid 2 BW kan de arbeidsovereenkomst niet ontbonden worden voor 26 mei 2003 dan wel niet voor 14 april 2003. Het gaat niet aan de arbeidsovereenkomst te ontbinden gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof en zes weken daarna.
3.3. Indien zij als gevolg van de bevalling na afloop van het bevallingsverlof arbeidsongeschikt mocht zijn zal ook dan nog een opzegverbod blijven gelden. Mede daarom is haar belang bij voortzetting van de arbeidsverhouding met EW groter dan dat van EW bij ontbinding.
3.4. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat haar functie niet vervallen is. Zij verrichtte ook andere werkzaamheden dan de onder 2.2 vermelde.
3.5. EW dient in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaard te worden dan wel dient dit verzoek te worden afgewezen.

4. BEOORDELING

4.1. EW heeft gesteld dat het ontbindingsverzoek niet samenhangt met een opzegverbod als bedoeld in artikel 685, lid 1 BW. D. heeft dit niet weersproken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat hetgeen EW dienaangaande gesteld heeftjuist is.
4.2. Nochtans dient bij de beantwoording van de vraag of het ontbindingsverzoek voor inwilliging vatbaar is rekening te worden gehouden met het opzegverbod van artikel 670, lid 2 BW. In dat verband oordeel ik relevant dat artikel 670b, lid 2 BW bepaalt dat de opzegverboden van artikel 7:670 BW niet gelden indien de opzegging geschiedt wegens beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of van het onderdeel daarvan waarin de werknemer werkzaam is doch dat het verbod tot opzegging om die reden
expliciet gehandhaafd is voor de werknemer die zwangerschaps- of bevallingsverlof geniet.
4.3. Daarom zou EW, opdat haar verzoek voor inwilliging vatbaar zou zijn, andere bijzondere redenen hebben moet opgeven dan het enkele feit dat zij binnen haar bedrijf een reorganisatie doorvoert die mogelijk als beëindiging van de werkzaamheden in een gedeelte van haar onderneming kan worden aangemerkt. EW heeft dit echter niet gedaan.
4.4. Onder de in artikel 7:685 BW bedoelde verandering in de omstandigheden die er billijkheidshalve toe moeten leiden dat een arbeidsovereenkomst terstond of na korte termijn dient te eindigen oordeel ik niet begrepen het enkele intreden van de omstandigheid – in casu de reorganisatie – die als opzeggingsgrond is uitgesloten.
4.5. Ten overvloede merk ik op dat ik het belang van D.bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst, mede gelet op hetgeen onder 3.3 vermeld is, aanzienlijk groter oordeel dan het belang van EW bij ontbinding. Het belang van EW is, naar zij gesteld heeft, immers uitsluitend gelegen in het verkrijgen van zekerheid omtrent de functie van D. in verband met de reorganisatie.
4.6. Nu het ontbindingsverzoek zal worden afgewezen zal EW worden veroordeeld in de aan de zijde van D. gevallen proceskosten.

Rechters

Mr. Lafleur