Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 9 oktober 2002

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Eiseressen voeren aan dat zij in het kader van de politieactie SPIRIT ten onrechte zijn staande gehouden, opgehouden en aansluitend in vreemdelingenbewaring zijn gesteld. Naar objectieve maatstaven gemeten, was er geen sprake van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De rechtbank oordeelt dat er voldoende basis was voor een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Voorts was er geen sprake van willekeurig of discriminatoir optreden nu alle te voet zijnde personen zijn aangehouden. Ook was er geen misbruik van bevoegdheid; de omstandigheid dat de onderhavige actie mede is ingegeven door aspecten van openbare orde, brengt niet met zich mee dat het de politie niet vrij stond te kiezen voor een actie op vreemdelingenrechtelijke grondslag.

Volledige tekst

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Op 24 september 2002 zijn eiseressen op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.

Bij beroepschriften van 25 september 2002 hebben eiseressen beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.

Op respectievelijk 26 en 28 september 2002 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregelen opgeheven. Op respectievelijk 26 en 28 september 2002 zijn eiseressen naar hun landen van herkomst uitgezet.

De beroepen zijn behandeld ter openbare zitting van 2 oktober 2002. Eiseressen zijn aldaar vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.

II. OVERWEGINGEN

Namens eiseressen is aangevoerd dat zij op 24 september 2002 in het kader van de politieactie "SPIRIT“ op de locatie Theemsweg te Amsterdam ten onrechte zijn staande gehouden, opgehouden en aansluitend in vreemdelingenbewaring zijn gesteld. Ten tijde van de staandehouding van eiseressen was er geen sprake van een, naar objectieve maatstaven gemeten, redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van eiseressen persoonlijk. De in het proces-verbaal van bevindingen van B. Soels, brigadier van politie, beschreven incidenten hebben betrekking op de openbare orde en niet zozeer op illegaal verblijf. Op grond hiervan heeft verweerder onvoldoende onderbouwd op basis van welke omstandigheden het redelijk vermoeden van illegaal verblijf is gestoeld. Derhalve is reeds om deze reden de inbewaringstelling van eiseressen onrechtmatig.

Namens eiseressen is voorts aangevoerd dat de uitvoering van voornoemde politieactie willekeurig dan wel discriminatoir is geweest. Daarbij is in het bijzonder gewezen op hoofdstuk A3/2.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), waarin is opgenomen dat, wanneer het vermoeden van illegaal verblijf betrekking heeft op een "bepaalde plaats of ruimte“, als uitgangspunt geldt dat iedereen die zich daar bevindt daadwerkelijk moet worden gecontroleerd. Dat is volgens eiseressen niet gebeurd. In casu zijn slechts zij die aldaar te voet aanwezig waren staande gehouden. Dit betrof uitsluitend de daar aanwezige prostituees en hun begeleiders.
Voorts is namens eiseressen gesteld dat verweerder misbruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt. Verweerder heeft namelijk zijn bevoegdheden krachtens de Vreemdelingenwet aangewend voor een ander doel, in casu het oplossen van een probleem van openbare orde.
Tenslotte is namens eiseressen de rechtbank verzocht om stukken, waarvan hen is gebleken dat de rechtbank die tot op heden niet van de zijde van verweerder heeft ontvangen, niet in zijn oordeel te betrekken.

Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Niet is gebleken dat de vrijheidsontnemende maatregelen onrechtmatig aan eiseressen zijn opgelegd. Met betrekking tot het, naar objectieve maatstaven gemeten, redelijk vermoeden van illegaal verblijf, verwijst verweerder naar het hiervoor genoemde proces-verbaal. Hieruit blijkt dat de openbare orde op de locatie Theemsweg te Amsterdam de afgelopen maanden bij herhaling en in aanzienlijke mate werd verstoord. In genoemd proces-verbaal wordt tevens geconstateerd dat op die locatie bij een veelvoud van incidenten in de periode tussen 1 juli 2002 en 1 september 2002 veel illegalen betrokken waren. Op grond van deze bevindingen heeft verweerder dan ook kunnen constateren dat op deze locatie sprake was van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van de aldaar zich prostituerende vrouwen en hun begeleiders opleverden. Verweerder kon op grond van artikel 50 van de Vw 2000 deze personen, waaronder eiseressen, staande houden.
Voor zover eiseressen stellen dat verweerder discriminatoir en naar willekeur heeft gehandeld, is verweerder van mening dat dit niet het geval is. Verweerder heeft gehandeld conform de richtlijnen van hoofdstuk A3 van de Vc 2000. Door op 24 september 2002 slechts hen die aldaar te voet aanwezig waren staande te houden, is niet discriminatoir gehandeld. Hierbij is geen onderscheid gemaakt op grond van huidskleur of een ander discriminatoir kenmerk. Mitsdien is evenmin sprake van willekeur.
Ten aanzien van het door eiseressen gestelde misbruik van bevoegdheden stelt verweerder zich op het standpunt dat aspecten die samenhangen met de openbare orde niet in de weg staan aan toepassing van bevoegdheden krachtens de Vreemdelingenwet. Voor toepassing van die bevoegdheden is slechts van belang dat deze rechtmatig plaatsvindt. In casu is dat geschied.

De rechtbank overweegt als volgt.

Ten aanzien van het ter zitting gedane verzoek van eiseressen aan de rechtbank om enige, niet voor aanvang der zitting in het bezit van de rechtbank gekomen, stukken niet te betrekken in haar oordeel over onderhavige zaken, besluit de rechtbank dat aan dit verzoek geen gevolg wordt gegeven. De rechtbank stelt vast dat eiseressen het proces-verbaal van bevindingen de dato 30 september 2002 van T.A. Eeken, commissaris van politie, niet in het oordeel van de rechtbank betrokken willen hebben. De rechtbank acht de inhoud van dit stuk echter van een te groot belang om buiten haar beoordeling van de onderhavige beroepen te houden op de enkele grond dat dit stuk niet met inachtneming van de richtlijnen voor het overleggen van stukken aan de rechtbank is toegezonden. De rechtbank betrekt hierbij voorts de omstandigheid dat is gebleken dat eiseressen voor aanvang van de behandeling van de beroepen ter zitting wel in het bezit waren van een afschrift van genoemd proces-verbaal. In dit geval zijn zij dan ook niet in hun procesbelang geschaad.

De rechtbank stelt vast dat de bewaring na de indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.

Ten aanzien van de stelling van eiseressen dat er ten aanzien van hen onvoldoende feiten en omstandigheden aanwezig waren voor het redelijk vermoeden van illegaal verblijf als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000, oordeelt de rechtbank als volgt.

Het genoemde proces-verbaal van bevindingen heeft betrekking op de problematiek in en bij de tippelzone aan de Theemsweg te Amsterdam. Uit dit stuk blijkt dat in de periode 1 juli 2002 tot 1 september 2002 in totaal 90 incidentmeldingen hebben plaatsgevonden die op dit gebied betrekking hebben. Voorts is uit hetzelfde stuk af te leiden dat een belangrijke meerderheid van deze meldingen ziet op zaken waarin illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen zijn genoemd. Tenslotte is in het proces-verbaal vermeld dat de tippelzone bij de politie bekend staat als een plaats waar ‘illegale vrouwenÂ’ hun diensten als prostituee aanbieden.

Gelet op het feit dat de in het proces-verbaal genoemde mutaties van recente datum zijn, alsook op de bevinding dat ten aanzien van een groot aantal van deze mutaties is gebleken dat zij betrekking hadden op vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verbleven, is de rechtbank van oordeel dat dit stuk, in samenhang met de overige gedingstukken bezien, voldoende basis biedt voor een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van die personen die zich op 24 september 2002 na 00.00 uur te voet op de tippelzone aan de Theemsweg te Amsterdam bevonden.

Ten aanzien van de stelling van eiseressen dat verweerder bij uitvoering van de actie "SPIRIT“ willekeurig dan wel discriminatoir heeft gehandeld overweegt de rechtbank het volgende. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is verhandeld is voldoende aannemelijk geworden dat – nadat de automobilisten van het terrein waren verwijderd, danwel eigener beweging waren vertrokken – eenieder, die zich op 24 september 2002, te 0.00 uur, te voet in de tippelzone aan de Theemsweg bevond, is staande gehouden.
De keuze om uitsluitend de aldaar te voet aanwezige personen aan te houden, is op een functionele, niet-discriminatoire maatstaf gebaseerd. Blijkens het proces-verbaal van 30 september 2002, opgemaakt door commissaris van politie, T.A. Eeken, zijn de gehanteerde criteria vooral ingegeven door de omstandigheid dat de personen te voet in dat gebied (Tippelzone, Theemsweg) in het algemeen betrokken zijn bij diensten als het aanbieden van prostitutie. Niet is gebleken dat selectie heeft plaatsgevonden op grond van uiterlijke kenmerken dan wel andere willekeurige criteria. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden gezegd dat de politie, in het streven om tot normalisering van de situatie in de tippelzone te komen, van de haar bij en krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden gebruik heeft gemaakt op een wijze die met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel in strijd is.

Van de zijde van eiseressen is ook nog aangevoerd dat verweerder in casu misbruik van zijn bevoegdheid krachtens de Vreemdelingenwet heeft gemaakt. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

Het feit dat de politie beschikt over meerdere wettelijke bevoegdheden brengt niet met zich mee dat de gehanteerde bevoegdheid, te weten de vreemdelingrechtelijke, onrechtmatig is. De omstandigheid dat de onderhavige actie mede is ingegeven door aspecten van openbare orde, brengt niet met zich mee dat het de politie niet vrij stond te kiezen voor een actie op vreemdelingrechtelijke grondslag.

Uit het vorenstaande volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel en de voortduring daarvan tot de opheffing niet onrechtmatig zijn geweest, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000.

Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank evenmin aanleiding tot veroordeling van een der partijen in de proceskosten van de andere partij.

III. BESLISSING

De rechtbank

wijst de verzoeken om schadevergoeding af.

Rechters

mr. W.J. van Bennekom