Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 13 september 2002

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Verdachte heeftdrie meisjesbij zich in huis genomen en hen vervolgens, door middel van geweld, bedreiging met geweld en misleiding, in de prostitutie gebracht. Verdachte is met de drie meisjes een relatie begonnen waarna zij later feitelijk onder druk werden gezet zich te prostitueren. Het verdiende geld dienden zij aan de verdachte af te geven. De meisjes werden in hun bewegingsvrijheid beperkt doordat verdachte mee ging naar de klanten en altijd in de buurt bleef. Voorts deinsde verdachte er niet voor terug de meisjes op te sluiten, fysiek te mishandelen en verbaal te bedreigen. Door deze gewelddadige en bedreigende handelwijze heeft verdachte, naar oordeel van de rechtbank, blijk gegeven van zijn minachting voor jonge vrouwen en hun lichamelijke integriteit.

Volledige tekst

DE TERECHTZITTING.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 augustus 2002.

De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr. C.J. Noppen, is verschenen en gehoord.

De officier van justitie mr. Meulmeester heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

DE TELASTLEGGING.

Aan verdachte is telastgelegd – na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting – hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.

BEWIJSOVERWEGING.

Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat [betrokkene1] op 22 mei 2002 een belastende verklaring jegens zijn cliënt heeft afgelegd. De raadsman betoogt dat [betrokkene] geen aangifte heeft gedaan en heden niet meer achter haar verklaring staat. Nu de verklaring niet is gekenmerkt als getuigenverklaring in de kop van het proces-verbaal dient, naar mening van de raadsman, de verklaring te worden uitgesloten van het bewijs.

De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Zij overweegt dat de door de raadsman bedoelde verklaring is opgenomen in een proces-verbaal dat in de wettelijke vorm is opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten, welk proces-verbaal hun mededeling bevat van een door hen zelf waargenomen omstandigheid, te weten bedoelde verklaring van [betrokkene1]. Dit proces-verbaal is op grond van artikel 339, juncto 344 onder 1, sub 2, aan te merken als wettig bewijsmiddel. Daaraan doet niet af dat in dit proces-verbaal niet is vermeld in welke hoedanigheid de verklaring is afgelegd.

DE BEWIJSMIDDELEN.

P.M.

DE BEWEZENVERKLARING.

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.

STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE EN VAN DE VERDACHTE.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.

Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.

STRAFMOTIVERING.

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 22 mei 2002 drie meisjes genaamd [betrokkene1], [betrokkene2] en [betrokkene3] bij zich in huis genomen en hen vervolgens, door middel van geweld, bedreiging met geweld en misleiding, in de prostitutie gebracht. Verdachte is met de drie meisjes een relatie begonnen waarna zij later feitelijk onder druk werden gezet zich te prostitueren. Het verdiende geld dienden zij aan de verdachte af te geven. De meisjes werden in hun bewegingsvrijheid beperkt doordat verdachte mee ging naar de klanten en altijd in de buurt bleef. Voorts deinsde verdachte er niet voor terug de meisjes op te sluiten, fysiek te mishandelen en verbaal te bedreigen. Door deze gewelddadige en bedreigende handelwijze heeft verdachte, naar oordeel van de rechtbank, blijk gegeven van zijn minachting voor jonge vrouwen en hun lichamelijke integriteit.

Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een op verdachtes naam staand Uittreksel van het Algemeen Documentatieregister d.d. 24 mei 2002 waaruit blijkt dat verdachte zich reeds eerder schuldig heeft gemaakt aan en is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder bedreiging.

Het hiervoor overwogene alsmede de houding van de verdachte waaruit blijkt dat hij kennelijk het kwalijke van zijn handelen niet inziet, brengen de rechtbank ertoe een zwaardere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Om te bevorderen dat verdachte zich in de toekomst van dergelijk handelen onthoudt, zal de rechtbank wel het maximaal mogelijke gedeelte daarvan voorwaardelijk opleggen.

De toepasselijke wetsartikelen.

De artikelen:
– 14a, 14b, 14c, 57 en 250a van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING.

De rechtbank,

verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:

ten aanzien van feit 1 primair:

Door geweld en andere feitelijkheden een ander dwingen en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misleiding een ander bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, meermalen gepleegd;

ten aanzien van feit 2 primair:

Door geweld en andere feitelijkheden en door bedreiging met geweld en andere feitelijkheden een ander dwingen en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misleiding een ander bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, meermalen gepleegd;

ten aanzien van feit 3 primair:

Door geweld en andere feitelijkheden en door bedreiging met geweld een ander dwingen en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misleiding een ander bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, meermalen gepleegd;

verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;

veroordeelt verdachte te dier zake tot:

gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;

bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 10 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

in verzekering gesteld op : 22 mei 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 24 mei 2002,

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Rechters

Mrs. Donker, Drop, Kuijer