Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 23 mei 2002

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


B. vordert schadevergoeding van T. op grond van onrechtmatige daad, hierin bestaande dat T. als psychiater een affectieve relatie met haar is aangegaan terwijl zij in het kader van leertherapie bij hem in behandeling was. T. heeft het onrechtmatig handelen erkend, en voor het begin van de procedure ƒ 20.000 aan B. betaald; hij betwist meer verschuldigd te zijn.
Anders dan de rechtbank, die had geoordeeld dat het aangaan en gedurende meer dan een jaar laten voortduren van de relatie voor een niet onbelangrijk deel aan B. zelf moest worden toegerekend en op grond daarvan de vergoedingsplicht van T. beperkte tot 70% van de schade van B., oordeelt het hof dat de vergoedingsplicht van T. niet verminderd moet worden. Noch het feit dat de therapeutische relatie een leertherapie betrof, noch de leeftijd van B. (destijds 36 jaar) of haar opleidingsniveau als orthopedagoge/psychotherapeute in opleiding, rechtvaardigen het oordeel dat het aangaan en laten voortbestaan van de seksuele relatie in die mate (mede) aan B. zouden moeten worden toegerekend, dat de vergoedingsplicht van T. dienovereenkomstig zou moeten worden verminderd. Ook in een leertherapie ontstaat immers een volwaardige en volledige therapeutische relatie, waarin de patiënt/leerling zijn (haar) persoonlijke problemen en gevoelens prijsgeeft en daardoor in een afhankelijke en kwetsbare positie komt te verkeren ten opzichte van de arts/leraar. Er kan niet geoordeeld worden dat van B. zelf een meer prudent gedrag had mogen worden verwacht. De door T. overtreden zorgvuldigheidsnorm (als psychiater geen affectieve/seksuele relatie aangaan met een patiënt) is er naar zijn aard juist op gericht de patiënt te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van deze handelwijze, ook indien de patiënt zelf zou bewilligen in de seksuele relatie. De arts dient immers te beseffen dat de patiënt door de afhankelijkheids- en vertrouwensrelatie belemmerd wordt in een evenwichtige en vrije afweging; hij dient zich dan ook zonder meer te onthouden van het aangaan van een seksuele relatie. T. zal de door zijn onrechtmatig handelen ontstane schadeposten volledig dienen te vergoeden.
Terzake van inkomstenderving wijst het hof een bedrag van ƒ 7500 netto toe. Terzake van therapiekosten wijst het hof -na een tweetal bewijsopdrachten- een bedrag van ƒ 17.360 toe. Voor de bepaling van de immateriële schadevergoeding gaat het hof ervan uit dat het onrechtmatig handelen van T. ruim een jaar heeft geduurd, tot psychische klachten heeft geleid, en houdt het hof voorts rekening met een noodzakelijke therapie van drie jaren. Het hof stelt de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op ƒ 5.000. Het hof ziet geen gronden om op de voorgaande punten nog rekening te houden met verdere schadevergoeding, en wijst de vordering tot een schadevergoeding op te maken bij staat af. Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten worden de kosten van rechtsbijstand, gemaakt ten behoeve van de tuchtzaak toegewezen. Het hof overweegt: ‘Indien een arts onrechtmatig handelt jegens een patiënt door een gedraging die ook tuchtrechtelijk ontoelaatbaar is (zoals het aangaan van een seksuele relatie met de patiënt), dient hij rekening te houden met de mogelijkheid dat de patiënt een klacht tegen hem in zal dienen. Het indienen van zo’n klacht is dan ook aan te merken als het redelijkerwijs te verwachten gevolg van het onrechtmatig handelen. Dat geldt evenzeer indien de arts zijn aansprakelijkheid jegens de patiënt erkent. Ook dan heeft de patiënt er in het algemeen een gerechtvaardigd belang bij om een tuchtzaak tegen de arts te beginnen, niet alleen in het kader van het verwerkingsproces, maar ook om de gedraging als misstand aan de kaak te kunnen stellen ten overstaan van de tuchtrechter. De patiënt zal dan ook de in redelijkheid voor de tuchtzaak gemaakte kosten kunnen verhalen op de arts.’ Hieronder vallen ook de kosten van de rechtsbijstand bij het indienen en de behandeling van de klacht. Ook de kosten van de rechtsbijstand in het kader van de schikkingsonderhandeling komen voor vergoeding in aanmerking. Totaal wordt voor de buitengerechtelijke kosten een bedrag van ƒ 6941,33 toegewezen.
Net als de rechtbank compenseert het hof de proceskosten. Echter niet omdat partijen een affectieve relatie hebben gehad (op welke grond de rechtbank naar het oordeel van het hof ten onrechte compensatie had toegepast), maar omdat de toegekende schadevergoeding aanzienlijk lager was dan hetgeen B. had gevorderd, terwijl T. zijn aansprakelijkheid in het geding niet betwist heeft, zodat geoordeeld wordt dat partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld.
De volledige tekst is niet opgenomen.

Volledige tekst

De volledige tekst is niet opgenomen.

Rechters

Mrs Van Manen, Heuveling van Beek en Barbas