Instantie: President Rechtbank Zwolle, 16 mei 2002

Instantie

President Rechtbank Zwolle

Samenvatting


Eiser X (de eventuele vader) vordert in kort geding de niet verschenen gedaagde Y (de moeder) op straffe van een dwangsom te veroordelen haar medewerking te verlenen aan DNA-onderzoek ter vaststelling van zijn biologisch vaderschap over haar in 1999 geboren kind. Eiser stelt een stoplichtrelatie met de moeder gehad te hebben gedurende de twee jaar voorafgaand aan de geboorte van het kind. Eiser stelt tevens vanaf de geboorte regelmatig omgang met het kind te hebben. Ook zou de moeder eerdere beloftes om mee te werken aan een DNA-test teneinde twijfels bij eiser omtrent zijn eventuele vaderschap weg te nemen, niet zijn nagekomen. Zij handelt daarmee in strijd met haar rechtsplicht, aldus de president. De presidentacht het spoedeisend belang ter zitting aangetoond. Voorts overweegt de president dat eiser een persoonlijk belang heeft om te weten of hij de verwekker is van het kind, welk belang niet alleen van emotionele aard is maar ook van financiële in verband met eventuele (toekomstige) alimentatieaanspraken van Y voor het kind. Afgezien van dit persoonlijk belang speelt het algemeen belang een rol, in die zin dat het voor een ieder van groot belang is om zijn verwekker te kennen. De president is van oordeel dat eiser een gerechtvaardigd belang heeft bij toewijzing van de vordering, mede gelet op het feit dat Y in een eerder stadium wel haar medewerking aan een DNA-test had toegezegd. Y wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan DNA-onderzoek van het betreffende kind voorzover zij voor DNA-bepaling geschikt materiaal voorhanden heeft. Indien zij geschikt materiaal voorhanden zou hebben is zij verplicht tot afgifte daarvan. De begrenzing ligt in het feit, dat Y niet gehouden is de minderjarige zelf mee te nemen teneinde materiaal ter toetsing af te geven. Indien dit wel eisers bedoeling was, had hij het kind zelf in rechte dienen te betrekken. Er is geen hoger beroep ingesteld.

Volledige tekst

PROCESGANG

Eiser heeft gedaagde doen dagvaarden in kort geding.

Tegen de niet verschenen gedaagde is verstek verleend.

De vordering van eiser strekt ertoe bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen om na betekening van het vonnis haar medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek, uit te voeren door het CLB, afdeling Immunogenetica te Amsterdam, door te verschijnen op de eerstvolgende afspraak die door eiser met het CLB wordt gemaakt voor het uitvoeren van het onderzoek en tijdens die afspraak, op de wijze zoals voorgeschreven door het CLB, DNA-materiaal ter beschikking te stellen aan het CLB zomede mee te werken aan afgifte van DNA-materiaal van [minderjarig kind van gedaagde] voornoemd, zulks op straffe van een aan eiser te verbeuren dwangsom van €euro 1.000,- per keer voor elke keer dat gedaagde na betekening van het vonnis in gebreke blijft aan het gevorderde te voldoen, met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.

Eiser heeft zijn vordering doen toelichten, waarna hij verzocht heeft om vonnis te wijzen.

1 MOTIVERING

1.1 In dit geding is in voldoende mate gebleken van het spoedeisend belang van eiser bij de vordering.

1.2 Bij gebreke van betwisting door gedaagde staat het door eiser feitelijk aan de vordering ten grondslag gelegde vast, te weten dat partijen in 1998 en 1999 een affectieve en seksuele relatie, die werd gekenmerkt door onderbrekingen, hebben gehad, dat gedaagde op 25 augustus 1999 het leven heeft geschonken heeft gegeven aan een kind over wie zij het ouderlijk gezag heeft, dat eiser vanaf de geboorte regelmatig omgang heeft met het minderjarige kind, en dat gedaagde aanvankelijk heeft gezegd dat een derde de biologische vader is van het minderjarige kind, maar later heeft verklaard dat eiser de biologische vader is. Hoewel gedaagde een aantal keren heeft toegezegd dat zij zou meewerken aan een DNA-test om eiser zekerheid te verschaffen over diens eventuele vaderschap, en eiser daartoe al concrete afspraken met het CLB, afdeling Immunogenetica te Amsterdam had gemaakt, is gedaagde die toezeggingen evenzo vele keren niet nagekomen. Laatstelijk heeft eisers raadsvrouw gedaagde tot de verlangde medewerking gesommeerd. Gedaagde heeft niet voldaan aan die sommatie.

1.3 Eiser heeft in dit kort geding veroordeling gevorderd van gedaagde om mee te werken aan een DNA-onderzoek ten einde bij eiser levende twijfels over zijn eventuele vaderschap van het minderjarige kind van gedaagde weg te nemen. Bij de beoordeling van die vordering is te verwachten dat met het onderzoek van het DNA van het kind de gewenste zekerheid voor eiser kan worden verkregen, in welke zin dan ook. Eiser heeft een persoonlijk belang om te weten of hij de verwekker is van het kind, welk belang niet alleen van emotionele aard is maar ook van financiële in verband met eventuele (toekomstige) alimentatieaanspraken van gedaagde voor het kind. Afgezien van dit persoonlijk belang speelt het algemeen belang een rol, in die zin dat het voor een ieder van groot belang is om zijn verwekker te kennen. In dat licht is het recht van het kind om zijn ouders te kennen vastgelegd in artikel 7 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. Door ondanks toezeggingen niet aan het verlangde DNA-onderzoek mede te werken handelt gedaagde in strijd met haar rechtsplicht.

1.4 Gelet op het vorenoverwogene is de president van oordeel dat eiser een gerechtvaardigd belang heeft bij toewijzing van de vordering. De vorderding is derhalve toewijsbaar, mede gelet op het feit dat gedaagde in een eerder stadium diverse keren haar medewerking aan een DNA-onderzoek heeft toegezegd. Daarbij wordt wel opgemerkt dat de in het dictum op te nemen veroordeling slechts een beperkte strekking heeft. Slechts wanneer gedaagde voor DNA-bepaling beschikbaar materiaal voorhanden zou hebben, is zij gehouden dit af te geven aan het laboratorium. Het dictum strekt echter niet zover dat de minderjarige gehouden is zich te begeven naar het CLB, afdeling Immunogenetica te Amsterdam, om aldaar DNA-materiaal af te staan. Voor zover eiser zijn vordering ook daartoe had willen doen strekken, had hij het kind zelf in rechte dienen te betrekken, derhalve door gedaagde in haar hoedanigheid van met het ouderlijk gezag beklede ouder van het minderjarige kind (mede) te dagvaarden.

1.5 De gevorderde dwangsom wordt als in het dictum bepaald gematigd en gemaximeerd.

1.6 Omdat partijen voormalige partners zijn, bestaat er aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder der partijen belast blijft met de eigen kosten.

BESLISSING

De president als voorzieningenrechter in kort geding:

I veroordeelt gedaagde om na betekening van het vonnis haar medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek, uit te voeren door het CLB, afdeling Immunogenetica te Amsterdam, door te verschijnen op de eerstvolgende afspraak die door eiser met het CLB wordt gemaakt voor het uitvoeren van het onderzoek en tijdens die afspraak, op de wijze zoals voorgeschreven door het CLB, DNA-materiaal ter beschikking te stellen aan het CLB zomede mee te werken aan afgifte van DNA-materiaal betreffende het minderjarige kind [minderjarig kind van gedaagde], op straffe van verbeurte van een dwangsom van €euro 250,- per keer voor elke keer dat gedaagde na de betekening van het vonnis in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van €euro 12.500,-;

II compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen belast blijft met de aan de eigen zijde gevallen kosten;

III verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

IV wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

mr. Maan