Instantie: President Rechtbank Arnhem, 26 april 2002

Instantie

President Rechtbank Arnhem

Samenvatting


Partijen zijn buren. De echtgenoot van X heeft ongeveer een jaar geleden ontuchtige handelingen gepleegd met B, de toen 10-jarige dochter van A. De echtgenoot van X heeft een echtscheidingsprocedure tegen X gestart en zij heeft de echtelijke woning inmiddels verlaten. A vordert van X een verhuisgebod en een straat- en contactverbod. Daartoe voert zij aan dat ook X onrechtmatig jegens B heeft gehandeld, door niet te waarschuwen voor de haar bekende neigingen van haar echtgenoot de borstjes van jonge meisjes te betasten, en door B zelfs thuis en op de camping uit te nodigen. A heeft een doktersverklaring overgelegd waaruit blijkt dat het psychisch lijden van B ten gevolge van het misbruik door de echtgenoot van X, wordt versterkt door de dagelijkse confrontatie met X.De vraag of X onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van B wordt door de rechtbank beantwoord aan de hand van het criterium dat de Hoge Raad in zijn arrest van 5 november 1965 (NJ 1966, 136) heeft gegeven voor civiele aansprakelijkheid door nalaten, welk criterium er op neer komt dat een en ander alleen in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval kan worden beoordeeld. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mocht in de gegeven situatie niet van X worden verwacht dat zij, toen zij in een nieuwe buurt kwam wonen, bekend had moeten maken dat haar echtgenoot meer dan twintig jaar geleden zijn dochters had betast. De situatie is derhalve anders dan in de zaak in het vonnis van de Rechtbank Middelburg van 15 november 2000 (zie hiervoor RN 2001/5, nr. 1377), waarin de moeder gedurende het seksueel misbruik hiervan op de hoogte was, en onvoldoende had gedaan om herhaling te voorkomen. Hoewel het voorshands niet aannemelijk is dat X onrechtmatig jegens B heeft gehandeld, betekent dat niet dat het gevorderde verhuisgebod zal worden afgewezen. X heeft niet betwist dat B psychische schade lijdt tengevolge van het seksueel misbruik door haar echtgenoot, en zij kan -door te verhuizen- een belangrijke bijdrage leveren aan het verwerkingsproces van B. In deze omstandigheden handelt X onrechtmatig ten opzichte van B als zij weigert te verhuizen. Hoewel de plicht om te verhuizen een zeer vergaande inbreuk op het woonrecht van X is, leidt een belangenafweging niet tot een ander oordeel. Het belang dat B heeft bij een ongestoord verwerkingsproces weegt zwaarder dan de bezwaren van X tegen de verhuizing. Daarbij speelt een rol dat X in een huurwoning woont, en de woning pas ruim een jaar bewoont. Overwogen wordt dat A wellicht een bijdrage aan de verhuiskosten kan leveren. Het verhuisgebod wordt toegewezen: X dient de woning binnen twee maanden na betekening van het vonnis metterwoon te verlaten. Het gevorderde straat- en contactverbod wordt afgewezen, nu niet gesteld of gebleken is dat X B of haar ouders opzoekt, of dat in de toekomst zal gaan doen. De proceskosten worden gecompenseerd.
De volledige tekst van de uitspraak is niet opgenomen.

Volledige tekst

De volledige tekst van de uitspraak is niet opgenomen.

Rechters

Mr. Drabbe