Instantie: Rechtbank Haarlem, 2 oktober 2001

Instantie

Rechtbank Haarlem

Samenvatting


De man, gedaagde, heeft twee kinderen uit een relatie met Y. Hij heeft beide
kinderen erkend en heeft samen met Y vanaf 24 november 1988 het gezamenlijk
gezag over de kinderen uitgeoefend. In 1993 is de relatie verbroken. Vanaf
die tijd wonen de kinderen gedurende de helft van de week bij de man en de
andere helft bij de vrouw. De man en de vrouw dragen ieder precies 50% van de
kosten. Ook de kinderbijslag komt voor 50% aan beiden toe. Kind 1 staat bij
de man ingeschreven en kind 2 bij de vrouw. Op vrijwillige basis heeft de man
ten behoeve van kind 2 aan de vrouw ƒ 282,05 kinderalimentatie per maand
betaald. Aan de vrouw is vanaf 6 september 1993 een bijstandsuitkering
verstrekt naar de norm van een éénoudergezin. De gemeente heeft met ingang
van 15 september 2000 aanspraak maakt op verhaal van een bedrag ad ƒ 500, –
per maand aan kinderalimentatie ten behoeve van kind 2. De man stelt dat
hiervoor geen grond is aangezien hij reeds 50% van alle kosten van de beide
kinderen draagt. De rechtbank overweegt dat de vraag beantwoord moet worden
of de man aan zijn onderhoudsverplichting voldoet door middel van de
verzorging van kind 2 voor de helft van de tijd en het betalen van de helft
van de kosten. Daarbij is van belang dat beide ouders naar draagkracht dienen
te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van kind 2. Aangezien de
vrouw geen draagkracht heeft en de man wel, dienen deze kosten volledig door
de man te worden gedragen. Met de feitelijke verzorging gedurende de helft
van de tijd voldoet de man slechts de helft van de kosten, zodat er voor het
overige gedeelte aanleiding is voor verhaal. Het bedrag dat verhaald kan
worden, stelt de rechtbank vervolgens vast op ƒ 200, – (oftewel lager dan het
bedrag dat hij voorheen betaalde, namelijk. ƒ 282,05).

Volledige tekst

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende
stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
* het op 20 april 2001 ter griffie van deze rechtbank ontvangen
verzoekschrift van de gemeente met bijlagen;
* het op 30 mei 2001 ter griffie van deze rechtbank ontvangen verweerschrift
van de man, met bijlagen;
* de dagbepalingsbeschikking van deze rechtbank van 27 augustus 2001;
* het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting d.d. 13 september
2001.

2 DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 Uit de relatie tussen de man en mevrouw [de vrouw], hierna te noemen de
vrouw, zijn geboren de minderjarigen [geslachtsnaam]:
* [kind 1], geboren op [geboortedag] 1986;
* [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1988 te Zaanstad.
Beide kinderen zijn door de man erkend. Bij beschikking van 24 november 1988
van het Kantongerecht Zaandam zijn de man en de vrouw met het gezamenlijk
gezag over de minderjarigen belast. De relatie is in 1993 verbroken en vanaf
die tijd wonen de beide kinderen feitelijk gedurende de helft van de week bij
de man en de andere helft van de week bij de vrouw. De man en de vrouw dragen
ieder precies 50% van alle kosten van de beide kinderen. Ook de kinderbijslag
komt voor 50% toe aan de man en voor 50% aan de vrouw. [kind 2] staat bij de
vrouw ingeschreven en [kind 1] bij de man.

2.2 De man heeft na het uiteengaan van partijen op vrijwillige basis een
bedrag van ƒ 250 per maand rechtstreeks aan de vrouw betaald ten behoeve van
[kind 2]. Deze bijdrage is krachtens indexering opgelopen tot ƒ 282,05 per
maand.

2.3 Aan de vrouw is door de gemeente vanaf 6 september 1993 een uitkering
verstrekt ingevolge de Algemene Bijstandswet (ABW) naar de norm voor een
eenoudergezin.

2.4 De gemeente heeft bij beschikking van 28 december 1993 afgezien van
verhaal, aangezien de door de man (vrijwillig) betaalde onderhoudsbijdrage
hoger was dan het maximaal te verhalen bedrag. Bij besluit van 20 september
2000 heeft de gemeente de maandelijkse verhaalsbijdrage ten behoeve van [kind
2] met ingang van 15 september 2000 vastgesteld op ƒ 500 per maand. Daar de
man reeds ƒ 282,05 per maand rechtstreeks voldeed aan de vrouw, werd de man
aangemaand tot betaling van ƒ 217,95 per maand. De man is naar aanleiding van
de verhoging van de verhaalsbijdrage met ingang van oktober 2000 opgehouden
de rechtstreekse betaling aan de vrouw te voldoen en heeft, ondanks
herinnering daartoe, ook geen betalingen verricht aan de gemeente.

2.5 Burgemeester en Wethouders van de gemeente hebben op 28 maart 2001
besloten
over te gaan tot verhaal in rechte.

3 HET VERZOEK

De gemeente heeft verzocht te bepalen dat de man in zijn hoedanigheid van
onderhoudsplichtige jegens de minderjarige [kind 2], met ingang van 15
september 2000- voor wat betreft gemaakte en nog te maken kosten van bijstand
– aan de gemeente ƒ 500 per maand dient te voldoen.

4 HET VERWEER

De man heeft het verzoek gemotiveerd bestreden.

5 BEOORDELING

5.1 In zijn primaire verweer stelt de man dat er geen grond is voor verhaal
vanwege de regeling tussen de man en vrouw waarbij eenieder 50% van alle
kosten van de beide kinderen draagt.
De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat de regeling van
co-ouderschap van partijen niet van invloed is op de vaststelling van de
verhaalsbijdrage.

Vast staat dat de man een onderhoudsverplichting heeft jegens zijn zoon [kind
2], zodat in beginsel verhaal mogelijk is. Nu de gemeente erkent dat de man
gedurende de helft van de tijd voor [kind 2] zorgt en de helft van alle
kosten draagt, ligt de vraag voor of de man aan zijn onderhoudsverplichting
voldoet door middel van de verzorging van [kind 2] voor de helft van de tijd
en het betalen van de helft van de totale kosten.
Hierbij is van belang dat de beide ouders naar draagkracht dienen te voorzien
in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2]. Aangezien de vrouw
geen draagkracht heeft, daar zij een bijstandsuitkering ontvangt, en de man
wel draagkracht heeft, dienen deze kosten naar het oordeel van de rechtbank
volledig door de man te worden gedragen. Met de feitelijke verzorging
gedurende de helft van de tijd voldoet de man slechts de helft van de kosten,
zodat hij in dit geval nog niet volledig heeft voldaan aan zijn
onderhoudsverplichting en is er in zoverre aanleiding voor verhaal.

5.2 In zijn subsidiaire verweer stelt de man dat de verzochte
verhaalsbijdrage de behoefte van het kind te boven gaat. Ter beoordeling van
de behoefte dient te worden gekeken naar de kosten van de minderjarige.
Gelet op de normen ter bepaling van de kosten van kinderen stelt de
rechtbank, uitgaande van een door de gemeente gesteld en door de man
onweersproken netto inkomen van circa ƒ 4.300 per maand, de totale kosten van
verzorging en opvoeding van [kind 2] op ƒ 400 per maand. Aangezien de man
door de feitelijke verzorging van [kind 2] voor de helft voldoet aan zijn
onderhoudsverplichting en de vrouw geen draagkracht heeft, zal de andere
helft ten bedrage van ƒ 200 per maand alsnog door de man dienen te worden
voldaan. Het verhaal van de gemeente beperkt zich aldus tot dit bedrag.

5.3 De man verweert zich tenslotte tegen de door de gemeente verzochte
ingangsdatum en voert daartoe aan dat de gemeente eerst bij brief van 22
september 2000 de verhaalsbijdrage op ƒ 500 per maand heeft gesteld.
Uit het voorgaande blijkt dat de man in de periode waarin hij vrijwillig een
bedrag van ƒ 282,50 per maand betaalde, voldeed aan zijn
onderhoudsverplichting jegens [kind 2]. Nu gebleken is dat de man eerst met
ingang van 1 oktober 2000 is opgehouden deze vrijwillige bijdrage aan de
vrouw te betalen, dient dit naar het oordeel van de rechtbank de ingangsdatum
te zijn van waaraf op de man verhaald kan worden. Nu ter terechtzitting is
gebleken dat de vrouw met ingang van augustus 2001 niet langer een
bijstandsuitkering ontvangt, zal de rechtbank de verhaalsbijdrage beperken
tot die datum.

5.2 De man heeft verzocht de gemeente de veroordelen in de proceskosten. Nu
de man gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, ziet de rechtbank aanleiding
om de proceskosten aldus te compenseren dat iedere partij de eigen kosten
draagt.

6 BESLISSING

De rechtbank:

6.1 Stelt het verhaalsbedrag, dat de man in zijn hoedanigheid van
onderhoudsplichtige jegens de minderjarige [kind 2] [geslachtsnaam], geboren
op [geboortedag] 1988 te Zaanstad aan de gemeente wegens gemaakte kosten van
bijstand verschuldigd is, vast op ƒ 200 per maand van 1 oktober 2000 tot en
met juli 2001.

6.2 Compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten
draagt.

6.3 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

6.4 Wijst af het anders of meer verzochte.

Rechters

Mr. Kemmers